ECLI:NL:GHSHE:2018:27

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
2 januari 2018
Publicatiedatum
4 januari 2018
Zaaknummer
200.194.714_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in hoger beroep inzake huurgeschil met betrekking tot betalingsverplichtingen en ontruiming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep in een huurgeschil. De appellant, vertegenwoordigd door mr. P.J.A. van de Laar, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, dat op 9 juni 2016 is gewezen. De geïntimeerde, Stichting [Stichting], vertegenwoordigd door mr. W.J. Aardema, heeft incidenteel hoger beroep ingesteld. Het hof heeft eerder op 24 oktober 2017 een tussenarrest gewezen, waarin het de partijen heeft geïnformeerd over de verdere procedure en de te nemen stappen.

In het vervolg op het tussenarrest heeft het hof op 2 januari 2018 de verdere beoordeling van de zaak uitgevoerd. Het hof heeft vastgesteld dat de geïntimeerde haar stellingen over een telefoongesprek van 8 december 2015 niet langer handhaaft, wat leidt tot de conclusie dat het incidenteel hoger beroep geen doel treft. Het hof heeft de proceskosten van het incidenteel hoger beroep gecompenseerd, zodat elke partij de eigen kosten draagt.

Wat betreft het principaal hoger beroep heeft het hof het bestreden verzetvonnis van 9 juni 2016 bekrachtigd voor zover het betreft de proceskosten. Het hof heeft het verstekvonnis van 19 november 2015 vernietigd voor zover het betreft de veroordeling van de appellant tot betaling van achterstallige huur en andere kosten. De appellant is veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding voor de eerste elf dagen van januari 2016, en de vordering ter zake buitengerechtelijke kosten is afgewezen. Het hof heeft de proceskosten van het principaal hoger beroep gecompenseerd, zodat ook hier elke partij de eigen kosten moet dragen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.194.714/01
arrest van 2 januari 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant in principaal hoger beroep,
geïntimeerde in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P.J.A. van de Laar te Eindhoven,
tegen
Stichting [Stichting] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. W.J. Aardema te Heerenveen,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 24 oktober 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 4787616 en rolnummer 16-1435 in een verzetprocuedure gewezen vonnis van 9 juni 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 24 oktober 2017;
  • de akte van [appellant] van 5 december 2017;
  • de akte van [geïntimeerde] van 5 december 2017.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

Verdere beoordeling in incidenteel hoger beroep
6.1.1. In rechtsoverweging 3.7.2 van het tussenarrest heeft het hof overwogen dat, indien [geïntimeerde] haar stellingen over het telefoongesprek van 8 december 2015 niet langer handhaaft, het hof:
 de grief in incidenteel hoger beroep zal verwerpen;
 de kosten van het incidenteel hoger beroep tussen de partijen zal compenseren;
 het principaal hoger beroep zal afdoen zoals omschreven in de eerdere overwegingen van het tussenarrest.
6.1.2. [geïntimeerde] heeft vervolgens meegedeeld, kort gezegd, dat zij het incidenteel hoger beroep intrekt althans haar stellingen over het telefoongesprek van 8 december 2015 niet langer handhaaft. Dit brengt mee dat [appellant] in incidenteel hoger beroep niet hoeft te worden toegelaten tot tegenbewijs
6.1.3. Het hof concludeert dat het incidenteel hoger beroep bij deze stand van zaken geen doel treft. Het hof zal, zoals aangekondigd in het tussenarrest, de proceskosten van het incidenteel hoger beroep compenseren tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen kosten moet dragen.
Verdere beoordeling in principaal hoger beroep
6.2.1. Nu het incidenteel hoger beroep is afgehandeld, zal het hof het principaal hoger beroep afdoen op de wijze die is aangekondigd in het tussenarrest van 24 oktober 2017.
Dat brengt mee dat het bestreden verzetvonnis van 9 juni 2016 uitsluitend moet worden bekrachtigd voor zover [appellant] bij dat vonnis in de proceskosten van de verzetprocedure is veroordeeld.
6.2.2. Het hof zal het verzetvonnis van 9 juni 2016 vernietigen voor zover bij dat vonnis het onder zaaknummer 4584671 en rolnummer 15-13104 gewezen verstekvonnis van 19 november 2015 geheel is bekrachtigd.
6.2.3. Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende in verzet, het verstekvonnis van 19 november 2015 vernietigen voor zover [appellant] bij dat vonnis is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
 € 1.337,58 € 1.337,58 aan achterstallige huur over de maanden september, oktober en november 2015, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 november 2015;
 € 1.337,58 € 3,70 aan vervallen wettelijke rente;
 € 1.337,58 € 445,86 per maand aan huur over de periode na 30 november 2015 tot aan het tijdstip van ontbinding van de huurovereenkomst;
 € 1.337,58 € 445,86 per maand of gedeelte van een maand aan gebruiksvergoeding over de periode vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan het tijdstip van ontruiming van de huurwoning;
 € 1.337,58 € 157,91 ter zake incassokosten.
Het hof zal, in zoverre opnieuw rechtdoende (gelet op de nadien door [appellant] over de periode tot en met december 2015 gedane betalingen):
 de geldvordering ter zake huurtermijnen geheel afwijzen;
 aan gebruiksvergoeding over de eerste elf dagen van de maand januari 2016 een bedrag van € 158,21 (€ 445,86 maal 11/31) toewijzen en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren;
 de vordering ter zake buitengerechtelijke kosten afwijzen.
6.2.4. Het hof zal voorts, ook in zoverre rechtdoende in verzet, het verstekvonnis van 19 november 2015 voor het overige bekrachtigen, dat wil zeggen voor zover het betreft:
 de ontbinding van de huurovereenkomst;
 de veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde;
 de veroordeling van [appellant] in de proceskosten.
6.2.5. Het hof zal, zoals aangekondigd in het tussenarrest, de proceskosten van het principaal hoger beroep tussen de partijen compenseren.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
bekrachtigt het door de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven onder zaaknummer 4787616 en rolnummer 16-1435 in de verzetprocedure gewezen vonnis van 9 juni 2016 uitsluitend voor zover [appellant] bij dat vonnis in de proceskosten van de verzetprocedure is veroordeeld;
vernietigt het genoemde in de verzetprocedure gewezen vonnis van 9 juni 2016 voor zover bij dat vonnis het verstekvonnis van 19 november 2015 geheel is bekrachtigd, en in zoverre opnieuw rechtdoende in verzet:
vernietigt het verstekvonnis van 19 november 2015 voor zover [appellant] bij dat vonnis is veroordeeld om aan [geïntimeerde] te betalen:
 € 1.337,58 € 1.337,58 aan achterstallige huur over de maanden september, oktober en november 2015, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 november 2015;
 € 1.337,58 € 3,70 aan vervallen wettelijke rente;
 € 1.337,58 € 445,86 per maand aan huur over de periode na 30 november 2015 tot aan het tijdstip van ontbinding van de huurovereenkomst;
 € 1.337,58 € 445,86 per maand of gedeelte van een maand aan gebruiksvergoeding over de periode vanaf de ontbinding van de huurovereenkomst tot aan het tijdstip van ontruiming van de huurwoning;
 € 1.337,58 € 157,91 ter zake incassokosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
 wijst de geldvordering ter zake huurtermijnen geheel af;
 veroordeelt [appellant] tot betaling van € 158,21 aan [geïntimeerde] ter zake gebruiksvergoeding over de eerste elf dagen van de maand januari 2016 en verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
 wijst de vordering ter zake buitengerechtelijke kosten af;
bekrachtigt het verstekvonnis van 19 november 2015 voor het overige, dat wil zeggen voor zover het betreft:
 de ontbinding van de huurovereenkomst;
 de veroordeling van [appellant] tot ontruiming van het gehuurde;
 de veroordeling van [appellant] in de proceskosten;
compenseert de proceskosten van het principaal hoger beroep en van het incidenteel hoger beroep tussen de partijen, aldus dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en M. van Ham en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 2 januari 2018.
griffier rolraadsheer