ECLI:NL:GHSHE:2018:2699

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
200.224.088_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zorgregeling in hoger beroep met betrekking tot omgangsregeling tussen ouders

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een zorgregeling voor hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder, vertegenwoordigd door mr. C.J.M. Dreessen, verzoekt om de bestreden beschikking te vernietigen en de omgangsregeling te herzien. De vader, vertegenwoordigd door mr. P.J.H.C. Glenz, verzoekt de verzoeken van de moeder af te wijzen en de beschikking te bekrachtigen. De Raad voor de Kinderbescherming is ook betrokken in deze procedure.

De mondelinge behandeling vond plaats op 29 mei 2018, waarbij beide ouders hun standpunten naar voren brachten. De moeder stelt dat de huidige regeling niet in het belang van het kind is en dat er problemen zijn in de communicatie met de vader. De vader betwist de claims van de moeder en stelt dat het goed gaat met hun kind. De Raad adviseert dat partijen in gesprek moeten blijven over de zorgregeling.

Het hof heeft besloten dat de minderjarige voorlopig bij de vader verblijft, met een aangepaste zorgregeling, en heeft de verdere behandeling van de zaak aangehouden om de uitkomst van gesprekken tussen de ouders af te wachten. De beslissing van het hof is op 21 juni 2018 openbaar uitgesproken, waarbij de uitvoerbaarheid bij voorraad van de bestreden beschikking is geschorst voor de zorgregeling in gewone weken. De ouders zijn verzocht om tijdig informatie te verstrekken over de voortgang van hun gesprekken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 juni 2018
Zaaknummer: 200.224.088/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/220605 FA RK 16-1605
in de zaak in hoger beroep van:
[de moeder],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.J.M. Dreessen,
tegen
[de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.J.H.C. Glenz.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 19 juni 2017 (hierna ook: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 september 2017, heeft de moeder verzocht om, voor zover de wet dit toelaat uitvoerbaar bij voorraad, het hoger beroep gegrond te verklaren, de bestreden beschikking te vernietigen en te bepalen dat de door de rechtbank bevolen uitbreiding van de omgang zal worden teruggedraaid, althans niet verder uitgebreid zal worden dan de door de rechtbank bepaalde eerste uitbreiding.
2.2.
Bij verweerschrift, ingekomen ter griffie op 27 november 2017, heeft de vader verzocht de verzoeken van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 29 mei 2018. Bij die gelegenheid
zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Dreessen;
  • de vader, bijgestaan door mr. Glenz;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 9 oktober 2017 met bijlagen, ingekomen ter griffie op 11 oktober 2017;
  • het V-formulier van de advocaat van de moeder d.d. 18 mei 2018 met bijlagen, ingekomen ter griffie op 23 mei 2018;
  • de brief van de advocaat van de moeder d.d. 28 mei 2018 met bijlagen, ingekomen ter griffie op diezelfde datum.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] , op [geboortedatum] 2012 te [geboorteplaats] (hierna te noemen: [minderjarige] ).
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 13 maart 2014 is bepaald dat partijen voortaan gezamenlijk het gezag zullen uitoefenen over [minderjarige] . Daarnaast is in die beschikking de tot dat moment geldende omgangsregeling gewijzigd en is een zorgregeling bepaald waarin het contact tussen de vader en [minderjarige] wordt opgebouwd naar een weekend per veertien dagen van zaterdag 11.00 uur tot zondag 18.00 uur en in de tussenliggende week een dagdeel afwisselend op woensdag en donderdag van 12.00 tot 17.00 uur.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank,
na de raad bij beschikking van 30 december 2016 te hebben verzocht om hiernaar onderzoek te verrichten en hierover te adviseren, het hoofdverblijf van [minderjarige] bij de moeder bepaald en de beschikking van 13 maart 2014 gewijzigd en de volgende zorgregeling bepaald:
[minderjarige] zal bij de vader verblijven:
- de ene week van vrijdag een uur na school tot zondag 18.00 uur en de andere week van donderdag een uur na school tot vrijdag voor school;
- vervolgens na de herfstvakantie 2017: de ene week van vrijdag een uur na school tot zondag 18 uur en de andere week van woensdag een uur na school tot vrijdag voor school;
- de eerste twee weken van de zomervakantie;
- gedurende de carnavalsvakantie 2018;
- gedurende de helft van de overige vakanties en feestdagen (behoudens de herfstvakantie 2017 bij de moeder) in onderling overleg nader te bepalen.
Iedere verdere beslissing is aangehouden tot 1 januari 2018 in afwachting van bericht van partijen over de voortzetting van de procedure.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert, kort samengevat, het volgende aan. Allereerst bevatten het rapport van de raad en het proces-verbaal in eerste aanleg fouten en bovendien is het rapport van de raad onvoldoende onderbouwd. [minderjarige] voelt zich niet goed en hij wil niet voor langere tijd naar de
vader toe. [minderjarige] dreigt te blijven zitten. Ook de spanningen tussen partijen hebben zijn
weerslag op [minderjarige] . De communicatie tussen partijen verbetert niet, ondanks gevoerde gesprekken. Het duurt lang voordat de moeder antwoord krijgt op verzoeken met betrekking tot [minderjarige] en de vader komt afspraken niet na. Ook informeert de vader niet naar [minderjarige] en hij schuift verplichtingen af op anderen, zoals zijn vriendin.
3.6.
De vader voert, kort samengevat, het volgende aan. De vader betwist al hetgeen de moeder naar voren heeft gebracht. Het gaat goed met [minderjarige] en er is geen reden om af te wijken van de door de raad geadviseerde zorgregeling. Dat [minderjarige] mogelijk zou blijven zitten is nieuw voor de vader. De vader heeft juist van de leraar gehoord dat het goed gaat met [minderjarige] op school. [minderjarige] heeft wel een spraakstoornis, maar dat heeft niets te maken met het contact met de vader. Verder maakt de partner van de vader onderdeel uit van zijn gezin en dat zal de moeder moeten accepteren. De vader heeft geprobeerd om te communiceren met de moeder, maar zij wil alleen nog via advocaten communiceren.
3.7.
De raad blijft bij zijn advies en heeft ter zitting, kort gezegd, nog naar voren gebracht dat partijen met elkaar in gesprek moeten over [minderjarige] .
3.8.
Ter zitting is verder het volgende naar voren gekomen. De moeder heeft als voor haar belangrijk doel in deze kwestie gesteld een ouderschap waarin zij rust en onbezorgdheid ervaart. De vader heeft als voor hem belangrijk doel uitgesproken een tevreden ouder te kunnen zijn. Beide ouders wensen tot goede onderlinge communicatie te komen en tot een zogenaamd co-operatief ouderschap. Zij realiseren zich dat een parallel ouderschap ook tot de mogelijkheden behoort als een co-ouderschap nog niet haalbaar blijkt. Partijen hebben ter zitting afgesproken dat zij op basis hiervan gesprekken blijven voeren met drs. [naam] , met wie zij beide goede ervaringen hebben opgedaan. Ter zitting hebben de ouders daartoe een overeenkomst getekend. Partijen verzoeken het hof om een voorlopige beslissing te nemen over de zorgregeling en de zaak voorts voor de duur van zes maanden aan te houden om tot overeenstemming te komen bij drs. [naam] . Als uitgangspunten die het hof bij de te nemen voorlopige beslissing zal dienen te hanteren hebben de ouders geformuleerd: minder wisselmomenten, waarbij de moeder een beperkte regeling voorstelt en de vader een uitgebreidere regeling ten opzichte van de bestaande. De moeder zou graag zien dat [minderjarige] voorlopig eenmaal per veertien dagen van donderdag een uur na de school tot en met zondagavond 18 uur bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en weer terugbrengt. De vader wil graag dat [minderjarige] eenmaal per veertien dagen van vrijdagmiddag een uur na school tot woensdagochtend een half uur voor school bij de vader verblijft, waarbij hij [minderjarige] bij de moeder ophaalt en weer terugbrengt.
3.9.
Ten aanzien van de voorlopige zorgregeling overweegt het hof als volgt.
Het hof zal bepalen dat [minderjarige] voorlopig, totdat anders wordt beslist of door partijen overeengekomen, bij de vader zal verblijven eenmaal per veertien dagen van vrijdag een uur na school tot dinsdag een half uur voor school, waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en weer terugbrengt. Deze regeling doet naar het oordeel van het hof het meeste recht aan de ruimte die de ouders nog moeten krijgen om zelf invulling te geven aan de zorgregeling.
3.10.
Het hof zal met het oog op deze voorlopige regeling de zorgregeling zoals die door de rechtbank in de bestreden beschikking is bepaald met betrekking tot de gewone weken (niet zijnde vakanties en feestdagen) ambtshalve schorsen, zoals ter zitting reeds is aangekondigd.
3.11.
Het hof zal de verdere behandeling van de zaak zes maanden aanhouden, teneinde het resultaat van de gesprekken bij drs. [naam] af te wachten. Het hof verzoekt (de advocaten van) de ouders het hof tijdig voor de in het dictum te noemen pro forma datum te informeren over het verloop/de uitkomst van deze gesprekken en het gewenste verdere verloop van de procedure.
3.12.
Het hof zal iedere verdere beslissing aanhouden.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat [minderjarige] , voorlopig totdat anders wordt beslist of overeengekomen, eenmaal per veertien dagen van vrijdag een uur na school tot dinsdag een half uur voor school bij de vader verblijft, waarbij de vader [minderjarige] bij de moeder ophaalt en weer terugbrengt;
schorst de uitvoerbaarheid bij voorraad van de werking van de bestreden beschikking voor zover betrekking hebbende op de zorgregeling gedurende de gewone weken (niet zijnde vakanties en feestdagen);
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
verzoekt de (advocaten van de) ouders tijdig vóór de hierna te noemen pro forma datum het hof te informeren over het verloop/de uitkomst van de gesprekken bij drs. [naam] en over het gewenste verdere verloop van de procedure, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift van die schriftelijke informatie aan de (advocaat van de) andere ouder en de raad;
houdt iedere verdere beslissing pro forma aan tot
20 december 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, J.C.E. Ackermans-Wijn en H.M.A.W. Erven en in het openbaar uitgesproken door mr. J.C.E. Ackermans-Wijn op 21 juni 2018, in tegenwoordigheid van de griffier.