ECLI:NL:GHSHE:2018:2690

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
21 juni 2018
Publicatiedatum
21 juni 2018
Zaaknummer
200.230.825_01 en _02
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling tussen vader en minderjarige onder begeleiding van Xonar/aXnaga

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin een omgangsregeling tussen de vader en hun minderjarige kind is vastgesteld. De moeder, die op een geheim adres woont, is van mening dat de omgang met de vader niet in het belang van het kind is, gezien de voorgeschiedenis van huiselijk geweld en de huidige situatie van de vader. De vader heeft de omgangsregeling aangevraagd en stelt dat hij zijn leven heeft gebeterd. De Raad voor de Kinderbescherming is betrokken bij de procedure en heeft geadviseerd om de omgangsregeling onder begeleiding van een gespecialiseerde instelling, Xonar/aXnaga, te laten plaatsvinden. Het hof heeft de mondelinge behandeling op 1 mei 2018 gehouden en heeft kennisgenomen van de argumenten van beide partijen. De moeder heeft haar schorsingsverzoek ingetrokken, waardoor het hof de moeder niet-ontvankelijk verklaart in dat verzoek. Het hof oordeelt dat de voorlopige omgangsregeling in het belang van het kind is en bekrachtigt de beschikking van de rechtbank. De moeder heeft echter grote zorgen over de veiligheid van het kind en de opvoedkwaliteiten van de vader, maar het hof is van oordeel dat de rechtbank voldoende waarborgen heeft ingebouwd in de regeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 21 juni 2017
Zaaknummers: 200.230.825/01 en 200.230.825/02
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/226003 / FA RK 16-3403
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende op een geheim adres,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S. Mestrini,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. J.A. Moonen.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 5 januari 2018, heeft de moeder in de hoofdzaak (zaaknummer 200.230.825/01) verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verzoeken van de vader af te wijzen.
2.1.1.
De moeder heeft voorts bij afzonderlijk verzoekschrift met producties (zaaknummer 200.230.825/02), ingekomen ter griffie op 21 februari 2018, verzocht te bevelen dat de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van voormelde beschikking wordt geschorst in afwachting van de procedure in hoger beroep bekend onder zaaknummer 200.230.825/01.
2.2.
Bij verweerschrift in de hoofdzaak (zaaknummer 200.230.825/01), ingekomen ter griffie op 14 februari 2018, heeft de vader verzocht de grieven en het hoger beroep van de moeder te verwerpen en de bestreden beschikking te bekrachtigen, al dan niet onder verbetering van de gronden.
2.2.1.
Bij verweerschrift tegen het verzoekschrift tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad (zaaknummer 200.230.825/02), ingekomen ter griffie op 21 maart 2018, heeft de vader verzocht het verzoek van de moeder tot schorsing van de uitvoerbaarverklaring bij voorraad van de bestreden beschikking af te wijzen.
2.3.
De mondelinge behandeling in beide zaken heeft plaatsgevonden op 1 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Mestrini;
  • de vader, bijgestaan door mr. Moonen;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 3 november 2017;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 22 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van partijen is, op [geboortedatum] 2015 te [geboorteplaats] , [minderjarige] (hierna: [minderjarige] ) geboren.
De vader heeft [minderjarige] erkend.
De moeder oefent van rechtswege het gezag over [minderjarige] uit.
3.2.
Bij beschikking van 22 februari 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, de raad verzocht een onderzoek te verrichten en te adviseren omtrent welke mogelijkheden er zijn voor de vaststelling van een omgangsregeling tussen de vader met [minderjarige] en hoe deze, in voorkomend geval, in het belang van [minderjarige] vorm dient te worden gegeven.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking, heeft de rechtbank bepaald dat de omgangsregeling tussen [minderjarige] en de vader voorlopig, totdat daarover nader wordt beslist, zal plaatsvinden onder begeleiding van Xonar/aXnaga (BOR-regeling), waarbij de invulling van de BOR-regeling wordt overgelaten aan Xonar/aXnaga.
3.3.1.
De rechtbank heeft bij deze beschikking voorts de raad verzocht de rapportage van Xonar/aXnaga omtrent de voortgang van de BOR-regeling bij de rechtbank in te dienen en daarbij definitief te adviseren omtrent de omgangsregeling.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen (zaaknummer 200.230.825/01). Zij heeft voorts om de schorsing van de uitvoer-baarverklaring bij voorraad van deze beslissing verzocht (zaaknummer 200.230.825/02).
Ten aanzien van het schorsingsverzoek (zaaknummer 200.230.825/02)
3.5.
Ter zitting van het hof heeft de advocaat van de moeder het schorsingsverzoek ingetrokken. Het hof maakt uit deze intrekking op dat het hoger beroep van de moeder in deze zaak (het schorsingsverzoek) niet wordt gehandhaafd. Dit brengt met zich dat de moeder niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in het verzoek in hoger beroep.
In de hoofzaak (zaaknummer 200.230.825/01)
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting – samengevat – het volgende aan.
De rechtbank heeft ten onrechte overwogen dat een begeleide omgangsregeling op dit moment een gepast en het enige haalbare middel is om omgang tussen de vader en [minderjarige] te bewerkstelligen. De moeder is van mening dat het belang van [minderjarige] om veilig en in een stabiele omgeving op te groeien zwaarder dient te wegen dan de belangen van de vader. De omgang tussen [minderjarige] en de vader overstijgt de draagkracht van de moeder. Deze procedure brengt stress en spanning bij de moeder teweeg, hetgeen tevens zijn uitwerking heeft op [minderjarige] . De moeder is daarom van mening dat omgang tussen de vader en [minderjarige] momenteel niet in het belang van [minderjarige] is en dat het thans forceren van deze omgang in strijd is met de zwaarwegende belangen van [minderjarige] . De relatie van partijen werd gekenmerkt door huiselijk geweld, waarbij onder meer sprake was van geestelijke en fysieke mishandeling; de vader bagatelliseert dit. De moeder heeft ter zitting verklaard dat zij hiervoor nog steeds onder behandeling is bij een GZ-psycholoog. Voorts heeft de vader ook zijn moeder en ex-vriendin mishandeld. Het dominante gedrag van de vader werd versterkt door zijn veelvuldig alcohol- en middelengebruik. De zorgen van de moeder, met name over de geestelijke toestand van de vader zijn na het onderzoek door de raad toegenomen. De vader is over de periode januari 2017 tot en met april 2017 tot drie maal in aanraking met de politie gekomen, hetgeen haaks staat op de stelling van de vader dat hij zijn leven heeft gebeterd. De moeder kan het advies van de raad niet volgen, nu ook betrokken hulpverleners, onder wie de huisarts van de vader, van mening zijn dat de vader professionele hulp dient te zoeken voor zijn problematiek; de vader weigert dit echter. De moeder is van mening dat [minderjarige] in beginsel wel recht heeft op omgang met de vader. Alvorens [minderjarige] wordt blootgesteld aan de vader moet zijn veiligheid en gezondheid kunnen worden gewaarborgd. Een en ander is – naar de mening van de moeder – niet aan de orde, zolang de vader geen hulp zoekt. De vraag of de vader opvoedkundig gezien in staat kan worden geacht om de zorg voor [minderjarige] te dragen dient niet gedurende het BOR-traject maar reeds voor het BOR-traject te worden beantwoord. De moeder heeft grote twijfels over de opvoedkwaliteiten van de vader. Het BOR-traject dient uiteindelijk te leiden tot onbegeleide omgang tussen de vader en [minderjarige] , hetgeen de moeder op dit moment niet aan de orde acht. Ter zitting in hoger beroep heeft de moeder verklaard dat er enkel een intakegesprek bij aXnaga heeft plaatsgevonden; aXnaga heeft geadviseerd om eerst de uitkomst van deze procedure af te wachten. De moeder heeft ter zitting van het hof – desgevraagd – verklaard dat [minderjarige] de vader nog nooit heeft gezien. De moeder heeft voorts verklaard dat zij [minderjarige] , gelet op zijn leeftijd, nog geen statusvoorlichting heeft gegeven. Het verzoek van de vader tot vaststelling van een omgangsregeling dient te worden afgewezen.
3.7.
De vader voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting – kort samengevat – het volgende aan.
De rechtbank bevordert zorgvuldig de totstandkoming van de omgang tussen de vader en [minderjarige] door de invulling en de uitvoering hiervan op te dragen aan de ter zake gespecialiseerde instelling Xonar/aXnaga. De rechtbank heeft daarbij ook de follow-up vastgesteld door de raad te verzoeken na het BOR-traject de rechtbank definitief te adviseren omtrent de omgang tussen de vader en [minderjarige] . De vader is daarom van mening dat de rechtbank terdege de belangen van [minderjarige] en de moeder in acht heeft genomen en zorgvuldig omgaat met het waarborgen van deze belangen.
De vader voert verder aan dat de moeder volstrekt onvoldoende heeft aangevoerd om aannemelijk te maken dat omgang tussen de vader en [minderjarige] voor [minderjarige] onveilig zou kunnen zijn. De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat hij sedert de beëindiging van de relatie tussen partijen veranderd is; het feit dat hij vader is geworden heeft veel voor hem betekend. De vader stelt dat zijn moeder kampt met psychische problemen en onder invloed van alcohol valse meldingen bij de politie doet. Ten aanzien van de door de moeder gestelde recente politiemutaties voert de vader aan dat deze mutaties niet tot een strafrechtelijke veroordeling hebben geleid. De vader betwist dat hij alcohol- en drugsproblemen heeft en dat hij vuurwapengevaarlijk is. De moeder lijkt de vader te willen dwingen tot allerlei hulpverleningstrajecten, maar de vader stelt deze niet nodig te hebben.
De vader heeft ter zitting van het hof verklaard dat er bij aXnaga alleen een intakegesprek heeft plaatsgevonden.
3.8.
De raad heeft ter zitting – kort samengevat – geadviseerd om het hoger beroep van de moeder te verwerpen. Hoewel de raad begrip heeft voor de angstgevoelens van de moeder, is de raad van mening dat het door de rechtbank in de bestreden beschikking bepaalde traject dient te worden uitgevoerd. Partijen zullen ook aan hun onderlinge relatie dienen te werken, hetgeen ook binnen het BOR-traject kan. Alvorens er in het kader van het BOR-traject daadwerkelijk contact tussen de vader en [minderjarige] gaat plaatsvinden, dient er eerst statusvoorlichting aan [minderjarige] te worden gegeven. [minderjarige] heeft er recht op om te weten wie zijn (biologische) vader is en dat de man met wie de omgang in het kader van het BOR-traject kan plaatsvinden, zijn (biologische) vader is.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.9.1.
Het hof is naar aanleiding van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting in hoger beroep met de rechtbank van oordeel dat het in het belang van [minderjarige] is om een voorlopige omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] onder begeleiding van aXnaga (BOR-regeling) te laten plaatsvinden. Voor zover de moeder heeft aangevoerd dat hiermee de veiligheid en gezondheid van [minderjarige] in het gedrang komen, overweegt het hof dat de omgangscontacten onder professionele begeleiding zullen plaatsvinden. Het hof acht daarom de kans nihil, althans zeer beperkt, dat het gedrag van de vader binnen het BOR-traject een risico oplevert voor [minderjarige] . Ten aanzien van de door de moeder genoemde drie politiemutaties over de periode januari 2017 tot en met april 2017, merkt het hof op dat vast staat dat deze niet tot een strafrechtelijke veroordeling van de vader hebben geleid.
Het hof neemt verder bij zijn oordeel in aanmerking dat de rechtbank in de bestreden beschikking nog een extra waarborg heeft ingebouwd door aan de raad te verzoeken om de rechtbank definitief te adviseren omtrent de omgangsregeling, op basis van de rapportage van Xonar/aXnaga omtrent het verloop van de begeleide omgangscontacten. Anders dan de moeder betoogt, zal deze BOR-regeling niet zonder meer leiden tot een onbegeleide omgangsregeling tussen de vader en [minderjarige] . In de onderhavige procedure gaat het immers om een (voorlopige) BOR-regeling totdat door de rechtbank definitief over een omgangsregeling wordt beslist.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank hiermee voldoende rekening heeft gehouden met de belangen van [minderjarige] . Op dit moment kan dan ook niet worden geoordeeld dat de (voorlopige) BOR-regeling in strijd is met de belangen van [minderjarige] . Het feit dat de moeder (emotioneel) last heeft van de (voorlopige) BOR-regeling, gelet op het hetgeen tussen partijen ten tijde van de relatie is voorgevallen, maakt, gelet op de belangen van [minderjarige] en de vader, evenmin dat het hof tot een andere beslissing komt dan de rechtbank.
Het hof zal derhalve het verzoek in hoger beroep van de moeder afwijzen.
3.10.
Op grond van het voorgaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
In de zaak met zaaknummer 200.230.825/01:
bekrachtigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 22 november 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
In de zaak met zaaknummer 200.230.825/02:
verklaart de moeder niet-ontvankelijk in het verzoek in hoger beroep.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, C.D.M. Lamers en H. van Winkel en is op 21 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van E. Hulzink-Mimpen, griffier