3.1.De voorzieningenrechter heeft in de rechtsoverwegingen 2.1. tot en met 2.12. van het bestreden vonnis enkele feiten vastgesteld. Het hof zal deze feitenvaststelling, vernummerd tot 3.2.1. tot en met 3.2.12., hieronder weergeven.
3.2.1.[appellant] is sinds december 2005 eigenaar van een woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning). Op de woning rust een hypothecaire inschrijving van € 159.000,-.
3.2.2.[appellant] heeft een latrelatie met [de zus van geintimeerde] (hierna: [de zus van geintimeerde] ), die de zus is van (gedaagde) [geïntimeerde] .
3.2.3.Sinds 10 februari 2015 staat [geïntimeerde] als bewoner ingeschreven op het adres van de woning van [appellant] , aan de [adres] te [plaats] .
3.2.4.In de afgelopen jaren hebben [appellant] , [geïntimeerde] en de vader van [geïntimeerde] regelmatig over een eventuele verkoop van de woning door [appellant] aan [geïntimeerde] gesproken.
3.2.5.In een handgeschreven document (overgelegd als productie 4 bij dagvaarding) dat is opgesteld door [de zus van geintimeerde] en waaronder de handtekeningen van [appellant] en [geïntimeerde] staan is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“koopovereenkomst
[appellant]
[adres]
[postcode]
[plaats] (…)
[geboortedatum] -1979 te [geboorteplaats]
[geïntimeerde]
[adres]
[postcode]
[plaats] (…)
[geboortedatum] -1991 te [geboorteplaats]
De koopprijs van het verkochte bedraagt € 160.000,-.
3.2.6.[geïntimeerde] en de partner van [geïntimeerde] hebben een koopovereenkomst ondertekend die is gedateerd 12 mei 2017 en die betrekking heeft op de koop van de woning van [appellant] . [geïntimeerde] heeft [appellant] verzocht deze koopovereenkomst te ondertekenen maar hij heeft dit geweigerd.
3.2.7.[geïntimeerde] is op enig moment na het ondertekenen van bovengenoemde koopovereenkomsten gestart met het (laten) verrichten van verbouwingswerkzaamheden aan de woning.
3.2.8.Op 25 september 2017 (productie 5 bij dagvaarding) heeft [appellant] aan [geïntimeerde] een e-mailbericht verzonden met – voor zover van belang – de volgende inhoud:
‘(…)
Ik wil u [geïntimeerde] hierbij vragen om per direct u uit te schrijven op de [adres] .
Ook vraag ik u [geïntimeerde] om in het huis alles te verwijderen wat van u is. Tevens wil ik u [geïntimeerde] vragen om de voortuin en achtertuin leeg te maken evenals de grage achter op de plaats.
En al de sleutels binnen neer te leggen voor de makelaar.
Is dit niet na 12 dagen gebeurt, dan wordt er een externe bedrijf in gehuurd waarmee er kosten mee bemoeid zijn die worden verhaald op u [geïntimeerde] .
Mocht u hier niet op in gaan dan krijgt u van zelf bericht.
Omdat het dan via de rechter gaat.
(…)’
3.2.9.Afgezien van een bericht van de vader van [geïntimeerde] (productie 6 bij dagvaarding) met de mededeling:
“Je krijgt twee weken de tijd om alles te regelen doe je dat niet maak ik je dood ongelukkig ik wacht je smorgen wel een keer op kom niet meer goed”,
heeft [appellant] naar aanleiding van bovenstaand e-mailbericht geen reactie van [geïntimeerde] vernomen.
3.2.10.Bij brief van 18 oktober 2017 (productie 7 bij dagvaarding) heeft mr. [jurist bij DAS rechtsbijstand] van DAS rechtsbijstand namens [appellant] – voor zover van belang – het volgende aan [geïntimeerde] geschreven:
‘(…)
Feiten
Ik begreep dat u het voornemen had de woning van de heer [appellant] (cliënt) te kopen en geleverd te krijgen. In dat verband is er mondelinge overeenstemming bereikt over de koopprijs, te weten een bedrag van € 175.000,-. Vanaf dat moment heeft cliënt, met het oog op de voorgenomen levering van die woning tegen die conditie (koopprijs ad € 175.000,-), gedoogd dat u aanving met de bouwwerkzaamheden.
Echter, toen u op het punt stond om de koopakte te ondertekenen, viel het cliënt op dat er een ander bedrag was opgenomen dan de overeengekomen € 175.000,-. In de koopovereenkomst was vermeld een bedrag ad € 160.000,-. U gaf aan dat u de financiering ten aanzien van het bedrag ad € 175.000,- niet rond kreeg. Cliënt ging hiermee echter niet akkoord en behoefde hiermee geenszins akkoord te gaan; (…)
Cliënt heeft u vervolgens verzocht de bouwwerkzaamheden te staken en alles in oude staat terug te brengen. Het ziet er immers naar uit dat u geen overeenstemming meer zult bereiken, te minder nu de situatie is geëscaleerd (tenzij u onderbouwd kunt aantonen dat u de financiering ten aanzien van het bedrag ad € 175.000,- rond krijgt). (…).
(…) Bovendien, en niet geheel onbelangrijk, staat het u geenszins vrij zonder toestemming van cliënt bouwwerkzaamheden (laten) uitvoeren. (…)
Sommatie – bouwstop!
Ik ontvang dan ook van u een schriftelijke bevestiging dan wel een bevestiging per e-mail van u, waaruit volgt dat u de bouwwerkzaamheden zult staken en het onroerend goed zult terug brengen in de ouder oorspronkelijke staat, bij gebreke waarvan cliënt genoodzaakt zal zijn een procedure in kort geding jegens u te voeren, (…)
3.2.11.In reactie op bovenstaande sommatie heeft [geïntimeerde] (productie 9 bij dagvaarding) – voor zover van belang – het volgende aan mr. [jurist bij DAS rechtsbijstand] geschreven:
‘(…)
Ze wisten alles wat er in het huis gebeurde.
(…)
Ik kan niet meer als 169.000 aan en dit hoeft ook niet want mocht hun eigen geld geven en dat is 160.000.
(…)’
3.2.12.Aan de sommatie van [appellant] heeft [geïntimeerde] geen gevolg gegeven.
3.3.1.In de onderhavige procedure vorderde [appellant] in het geding bij de voorzieningenrechter als onmiddellijke voorziening bij voorraad veroordeling van [geïntimeerde] om de woning met alle daarin aanwezige personen en zaken, tenzij deze zaken het eigendom van [appellant] zijn, te ontruimen, op straffe van verbeurte van een dwangsom en met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten.
3.3.2.Aan deze vordering heeft [appellant] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Tussen [appellant] en [geïntimeerde] is weliswaar gesproken over de mogelijke verkoop van de woning door [appellant] aan [geïntimeerde] , maar er is geen rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand gekomen. De woning is daarom ook niet aan [geïntimeerde] geleverd. [geïntimeerde] heeft zich zonder recht of titel de woning toegeëigend en heeft zonder toestemming van [appellant] de sloten van de woning vervangen, waardoor [appellant] zijn eigen woning niet meer in kan. [appellant] is gelet op de verslechterde verhoudingen tussen de partijen niet meer bereid om de woning aan [geïntimeerde] te verkopen. [appellant] heeft er een spoedeisend belang bij om weer over zijn woning te kunnen beschikken.
3.3.3.[geïntimeerde] heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Dat verweer zal, voor zover in hoger beroep van belang, in het navolgende aan de orde komen.
3.3.4.In het bestreden vonnis in kort geding van 18 januari 2018 heeft de voorzieningenrechter de vorderingen van [appellant] afgewezen en [appellant] in de proceskosten veroordeeld.
3.4.1.[appellant] heeft in hoger beroep zijn eis vermeerderd. Hij vordert nu, naast hetgeen hij in eerste aanleg heeft gevorderd, tevens veroordeling van [geïntimeerde] om zich, binnen 48 uur na betekening van het te wijzen arrest, in de Basisregistratie Personen uit te schrijven van het adres van de woning.
3.4.2.[geïntimeerde] heeft betoogd dat deze eisvermeerdering in strijd is met de eisen van een goede procesorde. Het hof verwerpt dat betoog. De eisvermeerdering heeft tijdig plaatsgevonden en betreft een eenvoudige kwestie die direct samenhangt met het geschil dat in dit kort geding al aan de orde was. Het hof acht de eisvermeerdering daarom toelaatbaar. Na behandeling van de grieven zal blijken in hoeverre de vermeerderde eis toewijsbaar is.
3.4.3.[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vermeerderde vorderingen.
3.5.1.Volgens artikel 254 lid 1 Rv is de voorzieningenrechter in alle spoedeisende zaken waarin, gelet op de belangen van partijen, een onmiddellijke voorziening bij voorraad wordt vereist, bevoegd deze te geven. De vraag of een eisende partij in kort geding voldoende spoedeisend belang heeft bij de gevraagde voorziening, dient beantwoord te worden aan de hand van een afweging van de belangen van partijen, beoordeeld naar de toestand ten tijde van de uitspraak. In hoger beroep is niet beslissend of in eerste aanleg al dan niet terecht een spoedeisend belang is aangenomen. Het gaat erom of ten tijde van de uitspraak in hoger beroep een spoedeisend belang aanwezig is.
3.5.2.Bij de beantwoording van de vraag of voldoende spoedeisend belang aanwezig is, neemt het hof in aanmerking dat de in geding zijnde woning in eigendom toebehoort aan [appellant] en dat [geïntimeerde] niet heeft betwist dat zij de sloten van de woning heeft vervangen zodat [appellant] zijn woning niet meer kan betreden. [geïntimeerde] heeft evenmin betwist dat [appellant] in verband daarmee nu hoofdzakelijk op een camping verblijft (naast af en toe een kortdurend verblijf bij [de zus van geintimeerde] , met wie hij al jaren een latrelatie heeft). Bij deze stand van zaken bestaat voldoende spoedeisend belang bij de beoordeling van de vordering tot ontruiming in kort geding. Dat [appellant] enkele maanden heeft laten verstrijken alvorens het kort geding aanhangig te maken, voert in dit geval niet tot een ander oordeel.
3.5.3.Ook de in hoger beroep toegevoegde nevenvordering ter zake de uitschrijving van [geïntimeerde] in de Basisregistratie Personen kan bij deze stand van zaken in kort geding worden beoordeeld (zie in vergelijkbare zin over nevenvorderingen in kort geding HR 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA1522). Met betrekking tot grief 2: is tussen de partijen een rechtsgeldige koopovereenkomst tot stand gekomen?
3.6.1.De voorzieningenrechter heeft in het vonnis naar de kern genomen geoordeeld:
- dat [geïntimeerde] , toen zij aanving met het uitvoeren van verbouwingswerkzaamheden in de woning, in de terechte veronderstelling verkeerde dat de woning daadwerkelijk aan haar zou worden verkocht en geleverd (slot van rov. 4.8.);
- dat het de vraag is of het [appellant] vrij staat om verkoop van de woning aan [geïntimeerde] tegen het ter zitting geboden bedrag van € 175.000,-- te weigeren (slot van rov. 4.10);
- dat in kort geding ten aanzien van een vordering tot ontruiming terughoudendheid moet worden betracht (rov. 4.11):
- dat in dit geval het belang van [geïntimeerde] op dit moment zwaarder weegt dan het belang van [appellant] om weer over de woning te kunnen beschikken (rov. 4.12).
3.6.2.Grief 2 is onder meer tegen deze overwegingen gericht. In de toelichting op de grief voert [appellant] onder meer aan een koopovereenkomst met betrekking tot een woning op grond van artikel 7:2 BW schriftelijk moet worden aangegaan en dat in dit geval niet aan die eis is voldaan, zodat [geïntimeerde] zich reeds om die reden niet op een koopovereenkomst kan beroepen. Volledigheidshalve stelt het hof vast dat [appellant] zich reeds bij brief van zijn toenmalig gemachtigde van 25 oktober 2017 (prod. 10 bij inleidende dagvaarding) op de in artikel 7:2 neergelegde schriftelijkheidseis heeft beroepen, evenals bij pleitnota in eerste aanleg.
3.6.3.De leden 1 en 2 van artikel 7:2 BW luiden als volgt:
“1 De koop van een tot bewoning bestemde onroerende zaak of bestanddeel daarvan wordt, indien de koper een natuurlijk persoon is die niet handelt in de uitoefening van een beroep of bedrijf, schriftelijk aangegaan.
2 De tussen partijen opgemaakte akte of een afschrift daarvan moet aan de koper ter hand worden gesteld, desverlangd tegen afgifte aan de verkoper van een gedateerd ontvangstbewijs. Gedurende drie dagen na deze terhandstelling heeft de koper het recht de koop te ontbinden. Komt, nadat de koper van dit recht gebruik gemaakt heeft, binnen zes maanden tussen dezelfde partijen met betrekking tot dezelfde zaak of hetzelfde bestanddeel daarvan opnieuw een koop tot stand, dan ontstaat het recht niet opnieuw.”
3.6.4.Bij arrest van 9 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU7412, heeft de Hoge Raad over artikel 7:2 BW onder meer het volgende overwogen: “3.8 Alles afwegend is de Hoge Raad van oordeel dat de hiervoor in 3.4 geformuleerde vraag, mede gelet op art. 3:39 BW, als volgt moet worden beantwoord. Indien mondeling overeenstemming is bereikt over de verkoop van een woonhuis aan een particuliere koper en de verkoper weigert zijn medewerking te verlenen aan het opmaken en ondertekenen van een koopakte, dan mag (ook) de verkoper, mits hij een particulier is, zich erop beroepen dat aan deze mondelinge overeenstemming geen rechtsgevolg toekomt.