ECLI:NL:GHSHE:2018:2684

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
15 mei 2018
Publicatiedatum
20 juni 2018
Zaaknummer
200.227.997_01 H afwijzing
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot verbetering van een eerder arrest in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 19 juni 2018 uitspraak gedaan op een verzoek tot verbetering van een eerder arrest, gewezen op 15 mei 2018. Het verzoek kwam van de appellant, vertegenwoordigd door mr. H.G.A.M. Spoormans, die zich beklaagde over een beslissing van de rolraadsheer op 13 maart 2018. De rolraadsheer had vastgesteld dat het recht van de appellant om de memorie van grieven te nemen was vervallen, wat de appellant als onbegrijpelijk en in strijd met de rechtszekerheid beschouwde. Hij verzocht het hof om deze kennelijke fout te herstellen en hem alsnog de gelegenheid te geven de memorie van grieven in te dienen.

De geïntimeerde, vertegenwoordigd door mr. B.G. Arends, heeft in reactie op het verzoek van de appellant gesteld dat er geen sprake is van een kennelijke fout die voor herstel in aanmerking komt. Het hof heeft de argumenten van de appellant beoordeeld en geconcludeerd dat het bezwaar inhoudelijk van aard is en niet kan worden gekwalificeerd als een kennelijke fout in de zin van artikel 31 Rv. Het hof oordeelde dat er geen evidente verschrijving of rekenfout was en dat het verzoek tot verbetering van het arrest van 15 mei 2018 moest worden afgewezen.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de appellant afgewezen, wat betekent dat hij niet in de gelegenheid wordt gesteld om de memorie van grieven te nemen. De uitspraak is gedaan door de rechters O.G.H. Milar, P.P.M. Rousseau en J.M.H. Schoenmakers, en is openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juni 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.227.997/01
arrest van 19 juni 2018 op een verzoek tot VERBETERING in de zin van artikel 31 Rv van het arrest, gewezen op 15 mei 2018
in de procedure in hoger beroep die bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch aanhangig is geweest tussen
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. H.G.A.M. Spoormans te Breda,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B.G. Arends te Eindhoven.

1.Het verzoek van [appellant]

1.1.
Bij brief van 16 mei 2018 heeft mr. Spoormans aan de griffier van het hof bericht dat het zijn cliënt in hoge mate bevreemdt dat op de rol van 13 maart 2018 de rolraadsheer heeft vastgesteld dat het recht van [appellant] om de memorie van grieven te nemen is vervallen en dat de rolraadsheer van dat feit akte van niet-dienen heeft verleend.
1.2.
In de onderhavige procedure, die heeft geleid tot het arrest van 15 mei 2018 heeft [appellant] bij incidentele memorie tot voeging ter rolle van 13 maart 2018 gevraagd om deze procedure ex artikel 222 Rv te voegen met de procedure tussen [geïntimeerde] en [betrokkene] , welke procedure aanhangig is bij dit gerechtshof onder zaaknummer 200.212.156/01. Mr. Spoormans wijst erop dat in de procedure tussen [geïntimeerde] en [betrokkene] de rolraadsheer op 6 juni 2017 – bij eenzelfde stand van de procedure als op
13 maart 2018 in de onderhavige procedure aan de orde was – op de voet van artikel 209 Rv heeft bepaald dat eerst in het incident wordt beslist voordat in de hoofdzaak wordt doorgeprocedeerd en heeft geoordeeld dat geen akte van niet-dienen wordt verleend, maar dat voor het nemen van de memorie van grieven uitstel wordt verleend.
1.3.
Mr. Spoormans acht de beslissing van de rolraadsheer om in de zaak met zaaknummer 200.212.156/01 de hoofdzaak aan te houden en in het onderhavige geval een akte van niet-dienen te verlenen, onbegrijpelijk en in strijd met de rechtszekerheid en stelt dat in dat kader sprake is van een kennelijke fout in het arrest van 15 mei 2018. Op grond daarvan verzoekt [appellant] het hof deze kennelijke fout in het arrest op grond van artikel 31 Rv te herstellen en hem alsnog in de gelegenheid te stellen de memorie van grieven te nemen.

2.De reactie van [geïntimeerde]

Bij brief aan het hof van 17 mei 2018 heeft mr. Arends namens [geïntimeerde] laten weten dat het verzoek van [appellant] dient te worden afgewezen. Daartoe voert [geïntimeerde] aan dat geen sprake is van een kennelijke fout als bedoeld in artikel 31 Rv die zich leent voor eenvoudig herstel.

3.Het oordeel van het hof

3.1.
Wat [appellant] aanvoert is een inhoudelijk bezwaar tegen het gewezen arrest van 15 mei 2018, namelijk dat dat arrest berust op een beslissing van de rolraadsheer waarmee [appellant] het niet eens is.
3.2.
Hetgeen [appellant] aanvoert, is niet een kennelijke fout als bedoeld in artikel 31 Rv die zich leent voor eenvoudig herstel. Van een evidente verschrijving of rekenfout is geen sprake.
3.3.
Het hof zal het verzoek tot verbetering van het arrest van 15 mei 2018 dan ook afwijzen. Dat betekent dat [appellant] niet alsnog in de gelegenheid zal worden gesteld de memorie van grieven te nemen.

4.De beslissing

Het hof:
wijst af het verzoek tot verbetering van het arrest van 15 mei 2018.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, P.P.M. Rousseau en J.M.H. Schoenmakers en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 19 juni 2018.
griffier rolraadsheer