Uitspraak
GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4629839 / CV EXPL 15-11692)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep;
- de memorie van grieven met een productie;
- de memorie van antwoord.
3.De beoordeling
als gehuwde: ongeveer 62%
als ongehuwde: ongeveer 61%
als gehuwde: ongeveer 64%
als ongehuwde: ongeveer 59%
: “(...) de door ABP aan [appellant] verstrekte (…) pensioenoverzichten[kunnen]
niet als rechtshandelingen worden gekwalificeerd. Met de pensioenoverzichten heeft ABP aan [appellant] informatie verstrekt omtrent de hoogte van de bruto-pensioenuitkeringen die hem in voorkomende gevallen zullen worden gedaan. Voorts staat in de pensioenoverzichten geen toezegging. De pensioenoverzichten gaan uit van de op dat moment geldende pensioenregeling en de op dat moment geldende situatie van [appellant] en geven globaal aan wat het effect van veranderingen in privé- of werksituatie (…) is op (de hoogte van) het pensioen. ABP is de pensioenuitvoerder, hetgeen betekent dat ABP de afspraken uitvoert tussen overheidswerkgevers en overheidswerknemers. In de verhouding tussen [appellant] en ABP zijn deze afspraken vertaald in, en in die rechtsverhouding zijn rechten en verplichtingen gebaseerd op, het pensioenreglement. Het is dit pensioenreglement, niet de door ABP aan [appellant] verstrekte pensioenoverzichten, dat bepalend is voor de vraag op welke pensioenuitkering [appellant] jegens ABP aanspraak kan maken. Dat ABP het reglement onjuist zou hebben toegepast, heeft [appellant] niet gesteld en is overigens niet gebleken. (…).”
grief 2heeft de kantonrechter in 4.2.2. van het vonnis geoordeeld dat [appellant] niet mocht verwachten dat zijn pensioenaanspraak 70% van het eindloon zou bedragen omdat de pensioenoverzichten wisselende percentages vermelden en omdat verder wordt vermeld dat er mogelijk een pensioentekort is. Volgens de grief is deze overweging onjuist omdat de pensioenoverzichten juist voortdurend wisselende percentages vermelden, waardoor het voor [appellant] onduidelijk was dat 70% van het eindloon onmogelijk was. Volgens [appellant] richtte hij zijn aandacht vooral op het aantal pensioenjaren dat als voorwaarde voor een redelijk pensioen werd vermeld.
grief 3betoogt [appellant] dat hij zijn verwachting niet slechts heeft gebaseerd op twee pensioenoverzichten, maar op alle pensioenoverzichten en de informatie die hem werd gegeven bij de Wet Privatisering ABP en bij de overgang van eindloonregeling naar middelloonregeling. Volgens [appellant] is keer op keer bevestigd dat de pensioenhoogte werd bepaald door het aantal pensioenjaren, het salaris en de franchise AOW. Het hof begrijpt het betoog van [appellant] aldus, dat hij gelet op deze mededelingen er geen rekening mee kon of hoefde te houden dat ABP niet zou uitgaan van het in de pensioenoverzichten genoemde aantal pensioenjaren, maar dat ABP zou uitgaan van het niet genoemde aantal pensioenrekenjaren (een lager aantal als gevolg van de toepassing van de ‘pensioenknip’).
“In het pensioenoverzicht 1994 wordt “in elk geval 40 volle dienstjaren” als minimaal te vervullen voorwaarde gesteld voor de aanspraak op een, op dat moment door ABP “redelijk” geacht pensioen van 70% van het laatstverdiende loon. Deze formulering laat alle ruimte voor toekomstige ontwikkelingen die tot gevolg hebben dat die 70% ook bij 40 dienstjaren niet wordt bereikt, zoals de “pensioenknip” (…)”.
“De bijzondere zorgplicht van ABP houdt volgens [appellant] in dat ABP tijdig complete en juiste informatie verstrekt en alle relevante informatie die voor een verzekerde van cruciaal belang is vermeldt. ABP betwist dat een dergelijke zorgplicht bestond en stelt dat zij overigens [appellant] tijdig juiste en voldoende informatie heeft verstrekt. Gelet op de betwisting van ABP had het op de weg van [appellant] gelegen nader te concretiseren waaruit volgt dat deze zorgplicht bestond, wat daarvan de omvang was en welke concrete informatieverplichting ABP heeft geschonden. Nu [appellant] zulks heeft nagelaten ontbeert zijn stelling, dat ABP in strijd met haar zorgplicht heeft gehandeld, voldoende feitelijke onderbouwing”.[appellant] klaagt met
grief 1over dat oordeel.