[appellant] heeft niet voldoende gesteld welke redenen van wetenschap hij heeft om te kunnen stellen dat [geïntimeerden c.s.] aan de gemeente Oss anoniem zou hebben gemeld dat [appellant] het onderhavige perceel in eigendom had. Uit het rapport van de gemeente Oss blijkt namelijk niet dat [geïntimeerden c.s.] een anonieme melding hebben gedaan. Daaruit blijkt slechts dat door de rapporteur contact is gezocht met [geïntimeerden c.s.] (akte overlegging producties, productie 13). Anders dan [appellant] betoogt, valt niet uit te sluiten dat de informatie die door de anonieme melder aan de gemeente Oss is gegeven, te weten dat [appellant] in [woonplaats] zou wonen, dat hij een stuk grond zou bezitten en dat hij werkzaamheden zou verrichten als discjockey, ook bij anderen dan [geïntimeerden c.s.] bekend was. Uit de rapporten van de gemeente ’s-Hertogenbosch blijkt evenmin dat [geïntimeerden c.s.] een anonieme melding hebben gedaan (akte overlegging producties, producties 12 en 15).
Verder zijn mails voorafgaande aan de koopovereenkomst, namelijk vanaf 10 tot en met 15 april 2015 van [geïntimeerden c.s.] aan de gemeente ’s-Hertogenbosch in het geding gebracht. Hieruit blijkt slechts dat [geïntimeerden c.s.] informatie over de onderhandelingen met [appellant] heeft verstrekt (memorie van grieven, producties 2 tot en met 4).
In een mail van 15 april 2015 (memorie van grieven, productie 5) schrijft [geïntimeerde 2] aan de gemeente dat [appellant] geen enkele noodzaak ziet voor verkoop van zijn grond en zij, [geïntimeerde 2] , verzoekt om [appellant] op een andere zienswijze te brengen door middel van een juridische beschikking waarin de uitkering van [appellant] wordt stopgezet en onterecht ontvangen uitkering wordt teruggevorderd. Het hof merkt dienaangaande allereerst op dat [appellant] wist dat de gemeente Oss hem op 10 februari 2015 in de procedure ter zake van zijn uitkering in het gelijk had gesteld waar het de waarde van het perceel betreft, te weten
€ 4.000,- (inleidende dagvaarding, productie 4). Bovendien is in het rapport van de gemeente ’s-Hertogenbosch van 20 augustus 2014, opgemaakt door [medewerker van de gemeente] , als conclusie opgenomen dat de grond “niks” waard was (akte overlegging producties, productie 12). [appellant] hoefde, gelet op het voorgaande, dus redelijkerwijs niet te vrezen voor het verlies van zijn uitkering vanwege de waarde van zijn perceel. [appellant] stelt overigens ook zelf dat er geen enkele noodzaak was voor verkoop van het perceel grond (memorie van grieven nr. 21.).
Uit het rapport van de gemeente ’s-Hertogenbosch van 22 mei 2015, opgemaakt door [sociaal recherscheur bij de gemeente] (akte overlegging producties, productie 15) blijkt bovendien dat [appellant] de grond vrijwillig te koop wilde aanbieden aan [geïntimeerden c.s.] , dat [sociaal recherscheur bij de gemeente] en [jurist verbonden aan de gemeente] op 20 april 2015 met [appellant] hebben gesproken, dat [appellant] toen heeft medegedeeld dat de onderhandelingen waren vastgelopen en dat zij, [sociaal recherscheur bij de gemeente] en [jurist verbonden aan de gemeente] , met [appellant] hebben afgesproken dat hij tot 1 mei 2015 de tijd kreeg om de verkoop af te handelen.
Tenslotte overweegt het hof dat, gezien de verklaring van [appellant] ter comparitie in eerste aanleg, dat hij, [appellant] , denkt dat hij [geïntimeerden c.s.] heeft verteld van het gesprek met de gemeente op 20 april 2015 direct voorafgaand aan het sluiten van de overeenkomst, maar dat hij dat niet meer zeker weet, [appellant] onvoldoende stellig is in zijn bewering dat hij [geïntimeerden c.s.] heeft verteld van het gesprek met de gemeente. Bovendien heeft [appellant] niet gesteld wat hij van dat gesprek met de gemeente zou hebben verteld aan [geïntimeerden c.s.]
Gezien al het voorgaande heeft [appellant] onvoldoende gesteld om te kunnen concluderen dat [geïntimeerden c.s.] omstandigheden heeft misbruikt om hem, [appellant] , te bewegen de overeenkomst aan te gaan.