3.1Gezien de onbestreden feitenvaststelling in het bestreden vonnis en overigens als gesteld en niet of onvoldoende betwist, gaat het hof uit van de navolgende feiten.
Partijen sloten een arbeidsovereenkomst waarbij [appellant] zich verbond om per 1 februari 2015 in dienst van DataByte tegen loon arbeid te verrichten. [appellant] werkte laatstelijk krachtens arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in de functie van junior accountmanager voor 40 uren per week tegen een maandloon van € 2.423,-- bruto, te vermeerderen met emolumenten.
De door partijen ondertekende schriftelijke overeenkomst bepaalt in artikel 12 (hierna: het beding):
“Het is de werknemer, behoudens voorafgaande schriftelijke toestemming van de werkgever, verboden om zowel tijdens het dienstverband als binnen 12 maanden na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, binnen een straal van 30 km met [vestigings- en kantoorplaats] als middelpunt, direct of indirect, financieel of anderszins betrokken te zijn, bij activiteiten die liggen op het terrein van werkzaamheden van de onderneming van de werkgever en/of met deze gelieerde ondernemingen of die aan activiteiten op dat terrein verwant zijn”.
Artikel 15 van de arbeidsovereenkomst bevat een boetebeding, waarin is bepaald dat bij overtreding van artikel 12 een boete wordt verbeurd van zes maanden bruto salaris ineens, te vermeerderen met een bedrag van een halve maand bruto salaris per dag voor iedere dag dat de veroordeling voortduurt.
In reactie op de bij brief van 20 oktober 2017 door [appellant] verzochte instemming voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst per 31 december 2017 en indiensttreding bij [Zorg ICT] . (hierna: [Zorg ICT] ) per 1 januari 2018, schreef DataByte bij brief van 31 oktober 2017:
“Wij handhaven het concurrentiebeding van de heer [appellant] zoals overeengekomen in de arbeidsovereenkomst”.
Per 19 februari 2018 trad [appellant] krachtens een arbeidsovereenkomst tijdelijk in dienst van een derde.
3.2.1[appellant] vorderde in eerste aanleg als onmiddellijke voorziening bij voorraad, samengevat, schorsing van het beding tot de bodemrechter daarover een definitief vonnis heeft gewezen. Nadat de voorzieningenrechter zijn vordering heeft afgewezen, concludeert [appellant] in hoger beroep in hoofdlijn na zijn eis bij memorie van grieven te hebben vermeerderd en bij akte te hebben verminderd, dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
het beding zal schorsen tot de bodemrechter daarover een definitieve uitspraak heeft gedaan,
DataByte zal veroordelen tot betaling van € 2.423,-- bruto per maand, te vermeerderen met 8% vakantiegeld, voor een periode van anderhalve maand,
DataByte zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van de eerste aanleg en het hoger beroep.
3.2.2DataByte weerspreekt de vordering en concludeert dat het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [appellant] in zijn beroep niet-ontvankelijk zal verklaren althans zijn hoger beroep ongegrond zal verklaren en het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellant] zal veroordelen in de proceskosten van de beide instanties.
3.3.1Bij gebreke van procedurele bezwaren zal het hof de wijziging van de vordering toelaten en op de gewijzigde vordering van [appellant] beslissen.
3.3.2Voor zover DataByte concludeert tot veroordeling van [appellant] in de proceskosten van de eerste aanleg is geen sprake van een incidenteel appel. DataByte maakt niet duidelijk dat hij tegen die (in zijn voordeel gegeven) beslissing incidenteel appelleert en formuleert daartegen ook geen concreet bezwaar.