BESLISSING
vernietigt het vonnis waarvan beroep, doch uitsluitend ten aanzien van de kwalificatie van het onder 4 ten laste gelegde en de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht;
verklaart dat het onder 4 bewezen verklaarde oplevert:
Mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
24 (vierentwintig) maanden;
bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
539 (vijfhonderdnegenendertig) dagen, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
veroordeelt de verdachte voorts tot een
taakstrafvoor de duur van
240 (tweehonderd-veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
120 (honderdtwintig) dagen hechtenis;
bevestigt het vonnis waarvan beroep - met verbetering als hierboven vermeld - voor al het overige, hetgeen inhoudt:
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij[benadeelde partij 1]ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde tot het bedrag van€ 15,00 (vijftien euro) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd[benadeelde partij 1], ter zake van het onder 2 primair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van€ 15,00 (vijftien euro) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door1 (één) dag hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 18 januari 2016;
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij[benadeelde partij 2]ter zake van het onder 4 en 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van€ 700,00 (zevenhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening;
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil;
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd[benadeelde partij 2], ter zake van het onder 4 en 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van€ 700,00 (zevenhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door14 (veertien) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
27 december 2015;
- wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij[benadeelde partij 3]ter zake van het onder 4 en 5 bewezen verklaarde tot het bedrag van€ 400,00 (vierhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
- verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
- legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd[benadeelde partij 3], ter zake van het onder 4 en 5 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van€ 400,00 (vierhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door8 (acht) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft;
- bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt;
- bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op
27 december 2015.
Aldus gewezen door:
mr. J. Nederlof, voorzitter,
mr. W.E.C.A. Valkenburg en mr. Y.G.M. Baaijens- van Geloven, raadsheren,
in tegenwoordigheid van J.M.A.W. Koningstein, griffier,
en op 19 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.