ECLI:NL:GHSHE:2018:2648

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
13 juni 2018
Publicatiedatum
19 juni 2018
Zaaknummer
20-003580-16
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereiding van diefstal met braak in de nachtelijke uren

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 13 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte, geboren in 1962 en zonder bekende woon- of verblijfplaats, was beschuldigd van de voorbereiding van diefstal met braak. Het hof oordeelde dat de verdachte zich op 10 mei 2016 in de nachtelijke uren bevond in de omheinde tuin van een woning in Breda, met voorwerpen die bestemd waren voor het plegen van een woninginbraak. De verdachte had handschoenen en gereedschap bij zich, wat volgens het hof voldoende bewijs opleverde voor de strafbare voorbereiding van het misdrijf. De verdediging had vrijspraak bepleit voor het primair ten laste gelegde, maar het hof sprak de verdachte vrij van dit deel en achtte het subsidiair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen. Het hof oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de voorbereiding van een misdrijf waarop een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, en legde een gevangenisstraf van 11 weken op, met aftrek van voorarrest. De beslissing is gebaseerd op de artikelen 46 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003580-16
Uitspraak : 13 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 11 november 2016 in de strafzaak met parketnummer 02-099067-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren [in het jaar] 1962,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande.
Hoger beroep
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de verdachte ter zake van het subsidiair ten laste gelegde zal veroordelen tot een geheel onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 12 weken, met aftrek van voorarrest.
Door de verdediging is vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van het subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich voorts gerefereerd aan het oordeel van het gerechtshof, doch te dien aanzien is bepleit dat de verdachte zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ter zake van het meest subsidiair ten laste gelegde heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat de politierechter heeft volstaan met aantekening van de uitspraak op een aan het dubbel van de dagvaarding gehecht stuk. Het hof is echter gebonden aan het motiveringsvoorschrift van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg, ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 10 mei 2016 te Breda, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening in/uit een woning ( [adres] ) weg te nemen goederen en/of geld, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, en zich daarbij de toegang tot die woning te verschaffen en/of die/dat weg te nemen goed(eren) en/of dat geld onder zijn bereik te brengen door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming,
  • voorzien van diverse gereedschappen ((een) schroevendraaier(s) en/of een breekijzer en/of een zijkniptang en/of een beitel) en/of handschoenen naar voornoemde woning is gegaan en/of
  • in de tuin van die woning is geklommen,
terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2016 te Breda, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het misdrijf zoals omschreven in artikel 311, eerste lid, onder 3° en 5° van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk een of meerdere schroevendraaiers en/of een breekijzer en/of een zijkniptang en/of een beitel en/of een punttang en/of een baco en/of een of meerdere handschoenen, althans (diverse) voorwerpen, (kennelijk) bestemd voor het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad;
meer subsidiair althans, indien het vorenstaande evenmin tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 10 mei 2016 te Breda te 1:54 uur, op of aan de weg, te weten [weg] , op een tijdstip gelegen binnen een door het bevoegde gezag vastgestelde periode, heeft vervoerd en/of bij zich heeft gehad een of meerdere schroevendraaier(s) en/of een breekijzer en/of een zijkniptang en/of een beitel en/of een punttang en/of een baco en/of een of meerdere handschoen(en), althans enig(e) gereedschap(pen) en/of voorwerp(en) en/of middel(en), die/dat ertoe kan/kunnen dienen zich onrechtmatig de toegang tot een gebouw of erf te verschaffen en/of onrechtmatig sluitingen te openen en/of te verbreken en/of diefstal door middel van braak te vergemakkelijken en/of het maken van sporen te voorkomen.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan. Immers, verdachtes handelen op de ten laste gelegde datum kan naar het oordeel van het hof niet worden aangemerkt als begin van uitvoering van een woninginbraak, omdat dit handelen gelet op zijn uiterlijke verschijningsvorm niet zonder meer kan worden beschouwd als te zijn gericht op voltooiing van dat misdrijf. Derhalve kan van een strafbare poging als bedoeld in artikel 45 van het Wetboek van Strafrecht geen sprake zijn.
Mitsdien spreekt het hof de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 10 mei 2016 te Breda, ter voorbereiding van het misdrijf waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van acht jaren of meer is gesteld, te weten het misdrijf zoals omschreven in artikel 311, eerste lid, onder 3° en 5° van het Wetboek van Strafrecht, opzettelijk schroevendraaiers en een breekijzer en een zijkniptang en een beitel en een punttang en een baco en handschoenen, bestemd voor het begaan van dat misdrijf, voorhanden heeft gehad.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderling verband en samenhang beschouwd.
Op grond van het verhandelde ter terechtzitting stelt het hof het volgende vast.
Op 10 mei 2016 om 01:45 uur ontving de politie een melding, inhoudende dat een (onbekende) man zich in de nachtelijke uren ophield in de achtertuin van de woning, gelegen aan de [adres] te Breda. [getuige] , de melder, verklaarde hierover ten overstaan van de politie dat hij die nacht tot twee keer toe een manspersoon in de achtertuin van zijn buren had zien staan en dat deze manspersoon op enig moment over de omheining was geklommen en uit het zicht was verdwenen. Het betrof een blanke man – door de getuige omschreven als ‘Oostbloktype’ – van ongeveer 1,80 meter lang, met een zwarte pet, een dunne witte jas, zwarte handschoenen en een donkere, vierkante rugzak.
De verdachte werd kort na de waarnemingen van [getuige] door de politie liggend onder een geparkeerde auto aangetroffen, in de directe nabijheid van de plaats delict en tevens in de directe nabijheid van de kort daarna aangetroffen donkerkleurige handschoenen en donkerkleurige rugzak met gereedschap. De verdachte, zijnde een blanke, uit Polen afkomstige man, droeg op dat moment een witte jas en een donker petje. De verdachte is om 02:18 uur aangehouden.
Gelet op voormelde feiten en omstandigheden kan het naar het oordeel van het hof niet anders zijn dan dat de verdachte de persoon is geweest die zich in op de ten laste gelegde datum, met handschoenen en een rugzak vol gereedschap dat in de regel gebruikt wordt om in te breken, zonder toestemming in de omheinde tuin van de bewoners van de [adres] te Breda bevond en derhalve deze voorwerpen voorhanden heeft gehad.
Dit handelen van de verdachte kan naar het oordeel van het hof worden aangemerkt als strafbare voorbereiding van het in artikel 311, eerste lid onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafrecht strafbaar gestelde feit – kort gezegd het voorhanden hebben van voorwerpen bestemd voor het plegen van een woninginbraak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd. Immers, zowel de handschoenen als het gereedschap in de tas, konden afzonderlijk dan wel gezamenlijk gelet op hun uiterlijke verschijningsvorm ten tijde van het voorhanden hebben daarvan door de verdachte – namelijk ’s nachts, zonder toestemming in de omheinde tuin van een ander – de verdachte dienstig zijn bij de inbraak in die woning. Aldus stelt het hof vast dat de handschoenen en de in de tenlastelegging genoemde gereedschappen bestemd waren tot het begaan van het door de verdachte voorgenomen misdrijf.
De beantwoording van de vraag of de in art. 46, eerste lid, Sr vermelde voorwerpen, afzonderlijk of gezamenlijk, naar hun uiterlijke verschijningsvorm ‘zijn bestemd tot het begaan van het misdrijf’ in de zin van deze bepaling, kan volgens staande jurisprudentie niet worden geabstraheerd van het misdadige doel dat de verdachte met het gebruik van die voorwerpen voor ogen had. [1] In dat verband wijst het hof op het volgende.
Dat de verdachte het plegen van een woninginbraak gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd als misdadige doel met voornoemde middelen ook voor ogen had, blijkt uit verdachtes nachtelijke aanwezigheid op de plaats delict, zijnde de omheinde tuin van de bewoners van de [adres] te Breda, waarbij de voorhanden zijnde handschoenen konden worden gebruikt om zo min mogelijk sporen achter te laten en het gereedschap om zich de toegang tot voormelde woning te verschaffen. Volgens het hof blijkt hieruit met voldoende bepaaldheid welk ‘crimineel doel’ de verdachte met het voorhanden hebben van de in de bewezenverklaring genoemde voorwerpen voor ogen had.
Concluderend acht het hof, op grond van het vorenoverwogene en nu het hof niet is gebleken van feiten en omstandigheden die nopen tot een ander oordeel, wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
De raadsman van de verdachte heeft bepleit dat het bewezen verklaarde feit niet strafbaar is, met als gevolg dat de verdachte ter zake dient te worden ontslagen van alle rechtsvervolging. Het hof begrijpt het standpunt van de verdediging aldus, dat de raadsman heeft bedoeld te stellen dat de tenlastelegging in zoverre gebrekkig is, dat hieruit niet volgt dat de verdachte de voorbereiding van een strafbaar feit wordt verweten waarop een maximumstraf hoger dan 8 jaren is gesteld. Immers zijn de in artikel 311, eerste lid, onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde factoren in de visie van de verdediging onvoldoende feitelijk ten laste gelegd.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Op grond van artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht is de voorbereiding van een misdrijf slechts strafbaar ingeval op het hoofdfeit een gevangenisstraf van ten minste acht jaren is gesteld. Dit betekent dat in een op art. 46 Sr toegesneden tenlastelegging duidelijk tot uitdrukking moet worden gebracht op welk hoofdfeit de voorbereidingshandelingen waren gericht. Daarbij moet echter worden aangetekend dat dit niet betekent dat alle wettelijke bestanddelen van dat hoofdfeit in de tenlastelegging behoeven te worden opgesomd, mits maar voldoende duidelijk is op welk hoofdfeit de voorbereidings-handelingen waren gericht. [2]
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de voorliggende tenlastelegging, voor zover deze het subsidiair bewezen verklaarde feit betreft, voldoende duidelijk tot uitdrukking brengt op welk hoofdfeit de voorbereidingshandelingen zijn gericht. Immers blijkt uit de verwijzing hierin naar artikel 311, eerste lid, onder 3 en 5, van het Wetboek van Strafvordering onmiskenbaar dat de verdachte de voorbereiding van het misdrijf van diefstal wordt verweten, gepleegd
gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd, in een woning of op een besloten erf waarop een woning staat, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt(artikel 311, eerste lid en onder 3, van het Wetboek van Strafrecht), waarbij
de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft of het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak, verbreking of inklimming, van valse sleutels, van een valse order of een vals kostuum(artikel 311, eerste lid en onder 5, van het Wetboek van Strafrecht). Op dat feit staat blijkens het tweede lid van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht een maximumstraf van ten hoogste negen jaren of een geldboete van de vijfde categorie. Anders dan door de verdediging betoogd, betreffen de aan de verdachte verweten voorbereidingshandelingen derhalve een feit dat zich leent voor strafbare voorbereiding als bedoeld in artikel 46 van het Wetboek van Strafrecht.
Het verweer faalt.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
voorbereiding van diefstal, gedurende de voor de nachtrust bestemde tijd in een woning, door iemand die zich aldaar buiten weten of tegen de wil van de rechthebbende bevindt, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak en/of verbreking en/of inklimming.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen sanctie
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, zoals vermeld in de Oriëntatiepunten voor straftoemeting en LOVS-afspraken inzake consistent landelijk straftoemetingsbeleid.
In dit kader heeft het hof in het bijzonder gelet op de omstandigheid dat de verdachte, door te handelen zoals bewezen verklaard, bijzonder weinig respect heeft getoond voor andermans eigendomsrecht, persoonlijke levenssfeer en de in de maatschappij als geheel geldende normen en waarden. In zoverre is het hof van oordeel dat de enkele omstandigheid dat het in het voorliggende geval bij een strafbare voorbereiding is gebleven, aan het strafbare karakter van dit handelen – in het bijzonder gelet op de daaraan ten grondslag liggende criminele intentie – maar weinig afdoet.
Daarnaast heeft het hof bij de straftoemeting in beslissende mate rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte zich, blijkens het hem betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 5 april 2018, eerder schuldig heeft gemaakt aan soortgelijk strafbaar feit.
Gelet op het vorenoverwogene, alsmede in verband met een juiste normhandhaving, kan naar het oordeel van het hof niet worden volstaan met oplegging van een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Met de politierechter is het hof aldus van oordeel dat de oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 11 weken, met aftrek van voorarrest, passend en geboden is.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 46 en 311 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
11 (elf) weken.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Aldus gewezen door:
mr. A.R. Hartmann, voorzitter,
mr. R.C.A.M. Philippart en mr. J.P.F. Rijken, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. S.E.J. Hendricksen, griffier,
en op 13 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.P.F. Rijken is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Vgl. HR 20 februari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ0213 en HR 9 juni 2015, ECLI:NL:HR:2015:1503.
2.HR 17 september 2002, LJN AE4200, NJ 2002, 626/NbSr 2002, 244.