ECLI:NL:GHSHE:2018:2599

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
8 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
20-002268-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vrijspraak en veroordeling voor mishandeling, bedreiging en bezit van pepperspray

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 8 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. De verdachte was eerder vrijgesproken van mishandeling, maar veroordeeld voor mishandeling, bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en het voorhanden hebben van een busje pepperspray. De rechtbank had een gevangenisstraf van drie maanden opgelegd, waarvan één maand voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar en een bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich niet in de nabijheid van het Centraal Station in Breda mocht bevinden. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, maar het hof heeft geoordeeld dat er geen hoger beroep openstaat tegen de vrijspraak van de mishandeling. Het hof heeft de verdachte niet-ontvankelijk verklaard in zijn hoger beroep voor dat onderdeel. Het hof heeft het beroep voor de overige feiten, namelijk de mishandeling, bedreiging en het bezit van pepperspray, wel behandeld. Na het horen van de vordering van de advocaat-generaal en de verdediging, heeft het hof besloten het vonnis van de rechtbank te bevestigen. Het hof oordeelde dat de opgelegde straf passend was, rekening houdend met de ernst van de feiten en het strafblad van de verdachte. De beslissing is gebaseerd op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002268-17
Uitspraak : 8 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 12 juli 2017 in de strafzaak met parketnummer 02-800128-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] [in het jaar] 1996,
wonende te [adres] ,
ook wel verblijvende te: [verblijfsadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis, waarvan beroep, heeft de rechtbank verdachte vrijgesproken van de onder 1 ten laste gelegde mishandeling en is verdachte ter zake van mishandeling (feit 2), bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht (feit 3) en het voorhanden hebben van een busje pepperspray (feit 4) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 maanden, waarvan 1 maand voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest en met een proeftijd van 2 jaren. Als bijzondere voorwaarde heeft de rechtbank gesteld dat verdachte zich gedurende de proeftijd niet zal bevinden in het gebouw van het Centraal Station van de NS (inclusief het busstation) te Breda of binnen een straal van 100 meter van alle ingangen van dit stationsgebouw. Tevens heeft de rechtbank het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis opgeheven.
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Omvang van het hoger beroep
Blijkens de inhoud van de ‘akte rechtsmiddel’ van 17 juli 2017 is het hoger beroep namens verdachte onbeperkt ingesteld. Dit hoger beroep is niet beperkt door een partiële intrekking.
Gelet op het bepaalde in artikel 404, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering staat er voor een verdachte geen hoger beroep open van een vrijspraak. Het hof zal derhalve, mede gelet op het bepaalde in artikel 407, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, verdachte ten aanzien van het onder 1 ten laste gelegde niet-ontvankelijk verklaren in zijn hoger beroep.
Al hetgeen hierna wordt overwogen heeft uitsluitend betrekking op dat gedeelte van het beroepen vonnis dat aan het oordeel van het hof is onderworpen, te weten de onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens verdachte door diens raadsman naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft:
  • vrijspraak van het onder 2 en 3 ten laste gelegde bepleit;
  • zich gerefereerd aan het oordeel van het hof met betrekking tot het onder 4 ten laste gelegde feit;
  • verzocht om oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de duur van het voorarrest.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, met aanvulling van de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen met artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de straftoemeting is in hoger beroep door de verdediging aangevoerd dat oplegging van een geldboete, gelet op het strafblad van verdachte, thans een gepasseerd station is, maar dat een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest van 17 dagen een passende straf zou zijn, al dan niet in combinatie met een voorwaardelijke gevangenisstraf van 1 of 2 maanden.
Het hof is, anders dan de verdediging, maar met de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat de in eerste aanleg opgelegde straf een passende is, gelet op de ernst van het feit, de persoon van verdachte en de inhoud van diens strafblad. Het hof bevestigt derhalve ook de strafoplegging in hoger beroep. Het hof heeft daarbij rekening gehouden met het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57, 63, 285 en 300 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 1 ten laste gelegde.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep, voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Aldus gewezen door:
mr. F. van Es, voorzitter,
mr. A.J.M. van Gink en mr. J. Huurman-van Asten, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. N.S. Willems Ettori-Oort, griffier,
en op 8 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.