ECLI:NL:GHSHE:2018:2593

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
18 juni 2018
Publicatiedatum
18 juni 2018
Zaaknummer
20-003676-15
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen veroordeling voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 november 2015. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de onderdelen die betrekking hadden op het gemeen gevaar voor de aanwezige goederen in het chalet. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.

Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak en heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en heeft de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank aangevuld en verbeterd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in opdracht van een medeverdachte het chalet in brand heeft gestoken, met het oogmerk van financieel gewin, en dat dit feit aanzienlijke maatschappelijke onrust en schade kan veroorzaken.

Het hof heeft de opgelegde straf herzien en heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is overschreden, maar heeft hieraan geen rechtsgevolg verbonden. De in beslag genomen voorwerpen zijn teruggegeven aan de verdachte, met uitzondering van de in beslag genomen telefoons en handschoenen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003676-15
Uitspraak : 18 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank
Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Middelburg, van 19 november 2015 in de strafzaak met parketnummer 02-700059-15 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
wonende te [adres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden met aftrek van het voorarrest, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en bijzondere voorwaarden. De verdachte is ontslagen van alle rechtsvervolging voor de bewezen verklaarde onderdelen “gemeen gevaar voor dat chalet en in dat chalet aanwezige goederen”. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen.
De verdediging heeft bepleit dat de verdachte zal worden vrijgesproken van het ten laste gelegde. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het hof verenigt zich met het beroepen vonnis en met de gronden waarop dit berust, behalve wat betreft de opgelegde straf, de bijbehorende strafmotivering, de door de rechtbank aangehaalde wetsartikelen en de beslissing ten aanzien van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen. Voorts zal het hof, mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen aanvullen en verbeteren op de hierna vermelde wijze.
Bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen
Het hof verenigt zich met de door de rechtbank gebezigde bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen. Hetgeen door de raadsvrouwe ter terechtzitting in hoger beroep is aangevoerd brengt het hof niet tot een ander oordeel. Mede gelet op hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen, ziet het hof aanleiding de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank als volgt aan te vullen en te verbeteren:
* Op pagina 2 van het vonnis van de rechtbank wordt in de vierde alinea in de tweede regel na de woorden “ … te [plaats] ” ingevoegd:
gemeente Schouwen-Duiveland.
* Op pagina 3 van het vonnis van de rechtbank wordt in de vierde alinea in de tiende regel na de woorden “ …zodat er niemand is” een voetnoot 9a ingevoegd met de tekst:
Het proces-verbaal van bevindingen, pagina’s 193 en 194, van voornoemd eindproces-verbaal.
* In aanvulling op de eerste alinea van pagina 5 van het vonnis van de rechtbank overweegt het hof nog als volgt. De getuige [naam] is in hoger beroep op 3 oktober 2017 bij de raadsheer-commissaris gehoord, bij welke gelegenheid hij zich niet op het verschoningsrecht heeft beroepen. [naam] heeft bij de raadsheer-commissaris verklaard dat hij bij de politie de waarheid heeft gesproken en dat hij blijft bij de inhoud van die verklaring. Zoals de rechtbank in het beroepen vonnis heeft overwogen, vindt de verklaring van [naam] in belangrijke mate steun in andere bewijsmiddelen, zoals de verkeersgegevens van de Brouwersdam en de filmpjes die op de telefoon van verdachte zijn aangetroffen. Evenals de rechtbank, is het hof van oordeel dat de verklaring van [naam] bij de politie kan worden gebruikt voor het bewijs. Het hof verwerpt het daaromtrent gevoerde verweer.
Op te leggen sanctie
Namens de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat zijn persoonlijke omstandigheden in positieve zin zijn gewijzigd. De raadsvrouwe heeft het hof verzocht in geen geval een hogere gevangenisstraf op te leggen en voorts, gelet op de verbeterde persoonlijke omstandigheden van de verdachte, geen bijzondere voorwaarden.
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die een onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor de hierna te vermelden duur met zich brengt.
Ten aanzien van de ernst van het feit heeft het hof gelet op de volgende omstandigheden.
Het bewezen verklaarde houdt in dat de verdachte in opdracht van medeverdachte [medeverdachte] het chalet van [medeverdachte] in brand heeft gestoken. Verdachte heeft hierbij slechts gehandeld met het oogmerk van financieel gewin. Hij heeft zich onvoldoende rekenschap gegeven van de omstandigheid dat brandstichting een bijzonder destructief en gevaarzettend feit is. Door ingrijpen van de brandweer kon schade aan de belendende chalets worden voorkomen. Feiten als de onderhavige roepen doorgaans gevoelens van angst en onveiligheid op bij de omwonenden van de brand en hebben maatschappelijke onrust tot gevolg. Daarnaast brengen dergelijke feiten in het algemeen aanzienlijke schade teweeg en kunnen ze leiden tot veel overlast, verdriet en ergernis voor de slachtoffers.
Ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van de verdachte heeft het hof gelet op de inhoud van het verdachte betreffende uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 28 maart 2018, waaruit blijkt dat hij niet eerder onherroepelijk tot straf is veroordeeld ter zake van soortgelijke feiten. Voorts heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting in hoger beroep is gebleken.
Alles overziend acht het hof het passend en geboden de verdachte een gevangenisstraf op te leggen waarvan de duur van het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht. Het hof zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht dient in mindering te worden gebracht op het onvoorwaardelijke gedeelte van de gevangenisstraf.
In hetgeen ter terechtzitting in hoger beroep aan de orde is gekomen ziet het hof aanleiding aan de verdachte geen bijzondere voorwaarden op te leggen.
Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten.
Redelijke termijn
De inhoud van het procesdossier geeft het hof aanleiding te onderzoeken of in de onderhavige zaak het recht van de verdachte op berechting binnen een redelijke termijn als bedoeld in artikel 6 EVRM is geschonden.
Het hof stelt voorop dat elke verdachte recht heeft op een openbare behandeling van zijn zaak binnen een redelijke termijn. Deze waarborg strekt er onder meer toe te voorkomen dat een verdachte langer dan redelijk is onder de dreiging van een strafvervolging moet leven.
Door de verdachte is op 1 december 2015 hoger beroep ingesteld tegen het vonnis in eerste aanleg. Het onderhavige arrest wordt gewezen op 18 juni 2018, zodat er sprake is van een tijdsverloop van meer dan twee jaar sinds de datum dat hoger beroep werd ingesteld. In hoger beroep is daarom sprake van een schending van de redelijke termijn zoals bedoeld in artikel 6 EVRM.
Daarentegen is de berechting in eerste aanleg zeer voortvarend geweest. De verdachte is op
7 april 2015 in verzekering gesteld, terwijl de rechtbank reeds op 19 november 2015 vonnis heeft gewezen. De berechting in eerste aanleg en in hoger beroep tezamen genomen heeft iets langer dan drie jaar geduurd, terwijl de voorlopige hechtenis van de verdachte door het hof bij beslissing d.d. 29 maart 2016 met ingang van de expiratiedatum is opgeheven. De verdachte was vanaf 1 april 2016 niet meer gedetineerd.
Gelet op de volledige duur van de procedure zal het hof aan het oordeel dat in hoger beroep de redelijke termijn is overschreden geen rechtsgevolg verbinden en volstaan met de enkele constatering ervan.
Beslag
Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 25 april 2016 heeft de verdachte afstand gedaan van de in beslag genomen sleutel. Omtrent dat voorwerp ligt derhalve aan het hof geen beslissing voor. Wat betreft de overige in beslag genomen, in het dictum vermelde voorwerpen zal de teruggave aan de verdachte worden gelast.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en de beslissing met betrekking tot de in beslag genomen voorwerpen en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
6 (zes) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van de in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen, te weten:
- telefoon (Nokia), goednummer PL2000-2015008210-1350996;
- telefoon (Samsung S3), goednummer PL2000-2015008210-1350997;
- paar handschoenen, goednummer PL2000-2015008210-1351001.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met in achtneming van het hiervoor staande.
Aldus gewezen door:
mr. K.J. van Dijk, voorzitter,
mr. H.A.W. Vermeulen en mr. P.M. Frielink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.M. Vos, griffier,
en op 18 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.