In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 18 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 19 november 2015. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, voor opzettelijke brandstichting met gemeen gevaar voor goederen. De rechtbank had de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging voor de onderdelen die betrekking hadden op het gemeen gevaar voor de aanwezige goederen in het chalet. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen deze veroordeling.
Tijdens de zitting in hoger beroep heeft het hof de vordering van de advocaat-generaal gehoord, die bevestiging van het vonnis heeft gevorderd. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak en heeft subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Het hof heeft het beroep op vrijspraak verworpen en heeft de bewijsmiddelen en bewijsoverwegingen van de rechtbank aangevuld en verbeterd. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte in opdracht van een medeverdachte het chalet in brand heeft gestoken, met het oogmerk van financieel gewin, en dat dit feit aanzienlijke maatschappelijke onrust en schade kan veroorzaken.
Het hof heeft de opgelegde straf herzien en heeft de verdachte een gevangenisstraf van 18 maanden opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof heeft ook vastgesteld dat de redelijke termijn van berechting in hoger beroep is overschreden, maar heeft hieraan geen rechtsgevolg verbonden. De in beslag genomen voorwerpen zijn teruggegeven aan de verdachte, met uitzondering van de in beslag genomen telefoons en handschoenen. De beslissing is gegrond op verschillende artikelen van het Wetboek van Strafrecht.