ECLI:NL:GHSHE:2018:2565

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
200.238.115_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling wegens niet-nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 12 april 2018 besloten om de schuldsaneringsregeling van de appellante te beëindigen op grond van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c van de Faillissementswet, omdat de appellante haar verplichtingen niet naar behoren was nagekomen. De appellante had verzocht om de schuldsaneringsregeling te verlengen, maar het hof oordeelde dat zij niet had voldaan aan haar informatieplicht en haar sollicitatieplicht. Het hof constateerde dat de appellante op staande voet was ontslagen wegens frauduleus handelen en dat zij haar schuldeisers had benadeeld door haar gedrag. Ondanks haar argumenten dat zij haar best deed om een nieuwe baan te vinden, oordeelde het hof dat haar tekortkomingen niet konden worden gerechtvaardigd. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 14 juni 2018
Zaaknummer : 200.238.115/01
Zaaknummer eerste aanleg : C 02/17/71 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. C.C.W. Plaat te Ede.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 12 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 19 april 2018, heeft [appellante] verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, de schuldsaneringsregeling te verlengen voor de duur van een jaar, althans te verlengen voor een periode als het hof rechtens juist acht.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 6 juni 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] , bijgestaan door mr. Plaat,
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 29 maart 2018;
  • het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 25 mei 2018;
  • de brief met bijlage van de advocaat van [appellante] d.d. 31 mei 2018;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 24 mei 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 13 februari 2017 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 29 januari 2018 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.3.2. Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat schuldenares toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van de op haar rustende inspanningsverplichting. Haar arbeidsovereenkomst met [textielsupers] Textielsupers was ingegaan per 1 december 2017 voor de duur van zeven maanden en in verband met frauduleus handelen is schuldenares per 24 januari 2018 op staande voet ontslagen. Voorts is gebleken dat de gemeente Oisterwijk schuldenares gedurende twee maanden voor 50% heeft gekort op haar Participatiewet-uitkering. Hiermee staat vast dat schuldenares haar schuldeisers heeft benadeeld. Tevens is schuldenares tekort gekomen in de nakoming van de op haar rustende informatieplicht, nu zij de bewindvoerder niet uit zichzelf heeft geïnformeerd over het voorgaande. Voorts heeft schuldenares ondanks herhaalde verzoeken niet willen meewerken aan een wijziging van de tenaamstelling van de auto en heeft zij aangegeven ook niet mee te willen werken aan een vergoeding van de waarde van de auto aan de boedel bij ongewijzigde tenaamstelling. Schuldenares heeft in dit verband ter zitting verklaard dat zij de schuldsaneringsregeling dan liever beëindigd wil zien. Het voorgaande getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een schuldsaneringsgezinde houding die verwacht mag worden van een schuldenaar op wie de wettelijk schuldsaneringsregeling van toepassing is.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] stelt dat onder omstandigheden geen sprake is van een zodanig toerekenbare tekortkoming in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen dat zonder meer een tussentijdse beëindiging van die regeling is gerechtvaardigd casu quo dat haar misstap enkel tot een directe tussentijdse beëindiging van de regeling moet leiden. Immers, zij is de overige uit de regeling voortvloeiende verplichtingen correct nagekomen. Zij erkent dat haar frauduleus handelen, ten gevolge waarvan zij haar baan bij [textielsupers] is kwijtgeraakt, op zichzelf niet verenigbaar is met hetgeen van een saniet mag worden verwacht. Echter meent zij, binnen de mogelijkheden die zij had, evenwel haar verantwoordelijkheid jegens haar schuldeisers te hebben genomen door per direct en met succes op zoek te gaan naar een nieuwe baan. Sinds 12 februari 2018 werkt zij via Tempo Team bij Audax te [vestigingsplaats] . [appellante] realiseert zich dat zij voor wat betreft de auto zal moeten kiezen: de waarde van de auto aan de boedel te vergoeden dan wel de tenaamstelling van de auto te wijzigen. Zij schaamt zich enorm voor de stomme misstap die zij bij [textielsupers] beeft begaan. Daardoor durfde zij dit aan niemand te vertellen. Het verlies van haar baan door ontslag op staande voet en een korting op haar uitkering heeft zij ervaren als een straf. Een beëindiging van de schuldsaneringsregeling zou een dubbele straf betekenen. Zij wil er alles aan doen om dit te voorkomen. [appellante] verzoekt om haar nog een kans te geven om te laten zien dat zij wel in staat is de regeling tot een goed einde te brengen. Nu zij in staat is gebleken zich correct aan de overige uit de regeling voortvloeiende verplichtingen te houden verzoekt zij, evenals de bewindvoerder reeds in eerste aanleg, om de regeling te verlengen met een jaar, dan wel voor de duur zoals door het hof in goede justitie te bepalen.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] stelt zich niet te hebben gerealiseerd dat zij de bewindvoerder spontaan op de hoogte had dienen te stellen van het feit dat zij bij [textielsupers] op staande voet was ontslagen, temeer nu de bewindvoerder hiervan door de postblokkade toch wel op de hoogte zou geraken en ook is geraakt. Middels een verrekening op haar laatste salarisuitkering is het bedrag dat zij uit de kassa had weggenomen inmiddels ook al terugbetaald. [appellante] stelt dat zij op staande voet was ontslagen omdat zij van een onbekende cash geld had aangenomen voor gekochte waren die zij niet op de kassa had aangeslagen en dat zij dat geld op een later moment weer aan die onbekende had teruggegeven. Op dit moment werkt [appellante] via uitzendbureau Tempo team bij Audax. Zij heeft tot 21 juli 2018 zwangerschapsverlof. Zij is echter, naar eigen zeggen in overleg met het uitzendbureau, al eerder gestopt met werken dan in het kader van haar zwangerschapsverlof gepland was omdat de werkzaamheden, zeker gezien het feit dat zij zwanger was, fysiek te zwaar voor haar waren. [appellante] geeft aan daarom, en ook vanwege het feit dat zij daar op basis van een nul-uren contract doorgaans maar 24 uur per week kan werken, op zoek te zijn naar een andere baan. Juist vandaag heeft zij hierover ook een gesprek gehad met haar participatiecoach van de gemeente Oisterwijk. Dat zij na 21 juli 2018 haar werkzaamheden bij Audax weer kan hervatten staat volgens [appellante] niet op schrift maar dit zou wel telefonisch door uitzendbureau aan haar zijn bevestigd. Met betrekking tot de auto verlaat [appellante] haar standpunt zoals in het beroepschrift verwoord en stelt zij thans dat zij deze auto op haar eigen naam wil laten staan zonder hiervoor een storting aan de boedel te hoeven verrichten. Zij heeft de auto immers nodig om naar haar werk in ploegendienst, waaronder de nachtdienst, bij Audax te gaan. De auto vertegenwoordigt verder slechts een geringe dagwaarde van ruim onder de € 1.500,00 en wanneer de auto op naam van haar partner zou worden gezet zou dit, in verband met een door haar partner veroorzaakte schade, een aanzienlijke verhoging van de verzekeringspremie betekenen. [appellante] kan zich gelet op haar tekortkomingen vinden in een verlenging van haar schuldsaneringsregeling voor de duur van één jaar. Een langere verlenging zou zij echter buitenproportioneel vinden.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellante] kwalificeert het ontslag bij [textielsupers] als een misstap. Echter, uit de brief van [textielsupers] van 24 januari 2018 blijkt duidelijk dat zij niet impulsief maar goed overdacht én georganiseerd een greep in de kassa heeft gedaan; de kwalificatie mogelijk frauduleus handelen van [textielsupers] lijkt gerechtvaardigd. [appellante] heeft bekend. Zij heeft nog geluk dat er geen aangifte is gedaan bij de politie. Ze is op staande voet ontslagen, met als gevolg verlies van inkomen, een verminderde afloscapaciteit voor haar schuldeisers, een maatregel van de uitkerende instantie en een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling. Bovendien heeft zij de bewindvoerder niet proactief over alles geïnformeerd zoals van haar wordt verwacht en met haar was afgesproken, maar is alle informatie door de bewindvoerder via de postblokkade vernomen. Zij heeft zich niet gehouden aan de kernverplichtingen van de regeling en daarmee kan niet gesproken worden van het correct nakomen van de overige uit de regeling voortvloeiende verplichtingen. Zij heeft een andere baan gevonden, maar niet direct aansluitend. Het is overigens onduidelijk of zij de baan nog steeds heeft want het betrof een detachering voor bepaalde tijd van 12 februari 2018 t/m 11 maart 2018 en voor slechts 12 tot maximaal 24 uur per week. Dit is een verslechtering ten opzichte van het contract bij [textielsupers] , met een afgesproken duur van zeven maanden en minimaal 12 tot maximaal 32 uur per week. [appellante] heeft tevens stelselmatig geweigerd om de waarde van de auto af te dragen of de tenaamstelling te wijzigen. De bewindvoerder is van mening dat het stadium van een keuze ruim is gepasseerd en dat de waarde afgedragen had moeten worden. Ook hier wordt gesproken over een misstap. [appellante] voelt zich vooral slachtoffer. Enkel wanneer [appellante] nog werkt aansluitend aan 11 maart 2018 en bereid is om de waarde van de auto van € 750,00 alsnog af te dragen voor haar schuldeisers is de bewindvoerder bereid om het verzoek tot tussentijdse beëindiging in te trekken onder de bijkomende voorwaarde dat de looptijd met minstens één jaar wordt verlengd.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder stelt dat [appellante] niet, zoals zij zelf stelt, bij haar werk bij [textielsupers] cash geld van een volslagen onbekende had aangenomen omdat zij nog diezelfde dag dit geld aan deze zelfde klant wist terug te geven. De klant moet dus een bekende van haar zijn geweest. Daarbij komt dat [appellante] nu weer stelt dat zij de auto op haar naam wil behouden zonder dat zij hiervoor een storting in de boedel wil doen. Dit omdat zij deze auto nodig zou hebben voor haar werk bij Audax. Uit niets blijkt echter dat [appellante] na haar zwangerschapsverlof daadwerkelijk haar werkzaamheden bij Audax weer kan hervatten. Het staat niet eens vast dat [appellante] , zoals zij zelf stelt, hier daadwerkelijk ook gemiddeld 24 uur per week heeft gewerkt. Bovendien liep de hele discussie rond deze auto al ver voordat [appellante] bij Audax werkzaam was. Ook is de bewindvoerder niet op de hoogte van het feit dat [appellante] , zoals zij thans stelt, met betrekking tot het vinden van een andere werkkring in gesprek is met haar participatiecoach van de gemeente Oisterwijk. Zeker nu er ook nog helemaal niets in de boedel is gestort, getuigt dit volgens de bewindvoerder allemaal niet van een erg saneringsgezinde houding. Indien de schuldsaneringsregeling van [appellante] al zou worden voortgezet bepleit de bewindvoerder om die reden dan ook een maximale verlenging van de looptijd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c Fw, te beoordelen of er bij [appellante] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling.
3.8.2.
Vast staat dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieverplichting bij herhaling niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellante] onder meer verzuimd de bewindvoerder spontaan te berichten met betrekking tot haar ontslag op staande voet bij [textielsupers] en met betrekking tot haar recente afspraken met haar participatiecoach van de gemeente Oisterwijk in verband met het voornemen van [appellante] om van werkkring te veranderen.
3.8.3.
Met betrekking tot het ontslag op staande voet bij [textielsupers] , dat als zodanig al geen blijk geeft van een saneringsgezinde opstelling, is het hof bovendien van oordeel dat [appellante] hierover bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep onwaarachtig verklaard heeft. Immers valt niet in te zien met welk oogmerk en op welke wijze [appellante] de door haar verduisterde gelden nog dezelfde dag aan de, naar eigen zeggen haar onbekende, klant waarvan zij deze gelden had aangenomen, heeft kunnen retourneren. Daarbij komt dat [appellante] de stelling van de bewindvoerder dat er om die reden sprake moet zijn geweest van een [appellante] bekende klant ook nadrukkelijk onweersproken heeft gelaten.
3.8.4.
Daarnaast staat vast dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (aanvullende) sollicitatie- en arbeidsplicht evenmin naar behoren is nagekomen. [appellante] stelt dat zij op basis van een nul-uren contract, daargelaten gedurende haar zwangerschapsverlof en een korte periode daaraan voorafgaand, gemiddeld 24 uur per week werkzaam is (geweest) bij Audax. Door [appellante] zijn geen stukken zijn overgelegd waaruit de juistheid van deze stelling kan worden herleid. Uitgaande van een daadwerkelijk gemiddelde werkduur van 24 uur per week had [appellante] , voor wie in het kader van haar schuldsaneringsregeling de sollicitatie- en arbeidsverplichting immers onverkort van kracht is - van enige vrijstelling is niet gebleken - , voorts voor tenminste 12 uur per week aanvullend dienen te solliciteren dan wel te dienen solliciteren naar een andere arbeidsbetrekking met in beginsel een aanstelling van 36 uur, dan wel met een ruimere aanstelling dan de huidige, door [appellante] zelf gestelde, 24 uur per week. [appellante] heeft echter geen enkele aantoonbare (aanvullende) sollicitatie-activiteit verricht.
3.8.5.
Met betrekking tot de auto welke thans nog steeds op naam van [appellante] staat geregistreerd overweegt het hof als volgt. Reeds op 28 november 2017 heeft de bewindvoerder [appellante] , bij vier separate emailberichten, opgedragen om de auto, welke op 10 november 2017 op naam van [appellante] was geregistreerd, per direct terug te zetten op naam van haar partner en daarvan uiterlijk 11 december 2017 een schriftelijk bewijs over te leggen. Nu [appellante] hieraan geen gehoor gaf, hetgeen door de bewindvoerder kon worden opgemaakt uit het feit dat de rekening motorrijtuigenbelasting van 5 februari 2018 aan [appellante] geadresseerd was, heeft de bewindvoerder de rechtbank nog diezelfde dag bij brief verzocht om de waarde van deze auto vast te stellen op € 750,00. Aldus ontstond voor [appellante] de keuze tussen het alsnog op naam van haar partner zetten van de auto ofwel het storten van een bedrag van € 750,00 aan de boedel waarbij [appellante] de auto wel op haar naam zou mogen laten staan. [appellante] heeft vervolgens verzuimd een van beide acties te ondernemen. Bij beroepschrift stelt [appellante] ten aanzien van deze kwestie “
zich te realiseren dat zij voor wat betreft de auto zal moeten kiezen: de waarde van de auto aan de boedel te vergoeden dan wel de naamstelling van de auto te wijzigen.” Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep laat [appellante] dit standpunt echter weer volledig los en verzoekt zij de auto op haar naam te mogen behouden zonder dat zij hierover enige afdracht aan de boedel hoeft te voldoen. Deze opstelling van [appellante] getuigt, zeker opgeteld bij de gedragingen van [appellante] welke ten grondslag hebben gelegen aan haar ontslag op staande voet bij [textielsupers] , naar het oordeel van het hof van een uiterst niet saneringsgezinde grondhouding zijdens [appellante] . Zij heeft deze nieuwe stelling ook in het geheel niet onderbouwd. Niet alleen heeft [appellante] geen stukken overgelegd – anders dan een korte mail van Tempo Team waaruit blijkt dat
zij[appellante] graag terug zien na haar zwangerschapsverlof, terwijl wel de ‘spullen’ moet worden ingeleverd bij Audax - waaruit blijkt dat zij na afloop van haar zwangerschapsverlof haar huidige werkzaamheden bij Audax weer daadwerkelijk kan gaan hervatten. Voorts geldt dat ook wanneer de auto op naam van haar partner geregistreerd zou staan, zij deze in beginsel nog steeds voor woon-werkverkeer zou kunnen aanwenden. Haar partner werkt immers niet.
Het hof is voorts van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270).
3.8.6.
Het hof acht gelet op het vorengaande dan ook geen termen aanwezig om de schuldsaneringsregeling van [appellante] , al dan niet met een verlengde looptijd, te continueren. [appellante] is door het plegen van een strafbaar feit verwijtbaar op staande voet ontslagen, waarbij het hof bovendien van oordeel is dat zij ten aanzien van een deel van de omstandigheden waaronder dit strafbaar feit gepleegd is, het hof bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep onwaarachtig heeft geïnformeerd. Door het verwijtbare ontslag op staande voet heeft zij, vanwege het verlies van inkomsten en het feit dat zij vanwege dit feit ook een aanzienlijke strafkorting op haar uitkering heeft gekregen, niet alleen haar schuldeisers verwijtbaar benadeeld. Daar komt bij dat het plegen van een strafbaar feit zich ook op geen enkele wijze verhoudt tot de strekking en het doel van de schuldsaneringsregeling. Voorts weigert [appellante] tot op de dag van vandaag gehoor te geven aan hetgeen haar met betrekking tot de tenaamstelling van haar auto reeds op 28 november 2017, ruim een half jaar geleden, door de bewindvoerder is opgedragen. Klaarblijkelijk wenst [appellante] de schuldsaneringsregeling onder haar eigen voorwaarden te willen doorlopen, althans geeft zij bij herhaling van deze grondhouding blijk. Daarnaast is [appellante] zowel de (spontane) informatieplicht als de (aanvullende) sollicitatieplicht, ondanks herhaalde waarschuwingen, niet immer naar behoren nagekomen en is er tot op de dag van vandaag nog helemaal niets voor de schuldeisers gespaard.
Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 14 juni 2018.