In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 14 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van de moeder over haar minderjarige kind. De moeder, die in eerste aanleg het gezag over haar kind had, was niet in staat om gezagsbeslissingen te nemen die in het belang van het kind waren. De rechtbank Zeeland-West-Brabant had eerder op 20 december 2017 het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de Raad voor de Kinderbescherming benoemd tot voogd. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, met de wens om het gezag te behouden en betrokken te blijven bij de opvoeding van haar kind.
Tijdens de mondelinge behandeling op 8 mei 2018 werd de moeder bijgestaan door haar advocaat, mr. M.W.F. van Wijk. De Raad voor de Kinderbescherming en de gecertificeerde instelling (GI) hebben hun standpunten toegelicht. De GI heeft aangegeven dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kind te dragen, wat ook blijkt uit de moeizame contacten tussen de moeder en haar kind. De pleegmoeder steunt de beslissing tot gezagsbeëindiging, omdat de moeder in het verleden niet in staat is gebleken om goede beslissingen te nemen in het belang van het kind.
Het hof heeft de argumenten van de moeder, de raad en de GI zorgvuldig gewogen. Het hof concludeert dat de moeder, ondanks haar wens om betrokken te blijven, niet in staat is om de noodzakelijke gezagsbeslissingen te nemen. Het belang van het kind staat voorop, en het hof oordeelt dat het gezag van de moeder niet in stand kan blijven. De beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de moeder wordt in haar verzoek afgewezen.