In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de uithuisplaatsing van haar twee minderjarige kinderen is bevolen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing op te heffen. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door de regio Zuidoost Nederland, en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg zijn als verweerders betrokken in deze procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 mei 2018, waarbij de kinderen ook de gelegenheid kregen om hun mening te uiten.
De rechtbank had eerder, op 28 november 2017, de kinderen onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder betwist de noodzaak van deze uithuisplaatsing en stelt dat de hulpverlening ook vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden. De GI en de raad zijn van mening dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de continuïteit van de hulpverlening, gezien de eerdere problemen met de moeder in het vrijwillige kader.
Het hof overweegt dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing zijn voldaan, gezien de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de noodzaak van hulpverlening. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is op 14 juni 2018 openbaar uitgesproken.