ECLI:NL:GHSHE:2018:2552

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
200.234.370_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake uithuisplaatsing van minderjarigen en de rol van de Raad voor de Kinderbescherming

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarin de uithuisplaatsing van haar twee minderjarige kinderen is bevolen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen, verzoekt het hof om de beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing op te heffen. De Raad voor de Kinderbescherming, vertegenwoordigd door de regio Zuidoost Nederland, en Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg zijn als verweerders betrokken in deze procedure. De mondelinge behandeling vond plaats op 8 mei 2018, waarbij de kinderen ook de gelegenheid kregen om hun mening te uiten.

De rechtbank had eerder, op 28 november 2017, de kinderen onder toezicht gesteld en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De moeder betwist de noodzaak van deze uithuisplaatsing en stelt dat de hulpverlening ook vanuit de thuissituatie kan plaatsvinden. De GI en de raad zijn van mening dat de uithuisplaatsing noodzakelijk is voor de continuïteit van de hulpverlening, gezien de eerdere problemen met de moeder in het vrijwillige kader.

Het hof overweegt dat de wettelijke vereisten voor uithuisplaatsing zijn voldaan, gezien de ontwikkelingsbedreiging van de kinderen en de noodzaak van hulpverlening. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank en wijst het verzoek van de moeder af. De beslissing is genomen door een collegiaal hof, bestaande uit drie rechters, en is op 14 juni 2018 openbaar uitgesproken.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 juni 2018
Zaaknummer: 200.234.370/01
Zaaknummers 1e aanleg: C/03/241626 / JE RK 17-2310 en C/03/241627 / JE RK 17-2311
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.A.N.H. Theeuwen-Verkoeijen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
 Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg (hierna te noemen: de gecertificeerde instelling (GI)).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met productie, ingekomen ter griffie op 26 februari 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, met inachtneming van het beroepschrift en onder verbetering en aanvulling van de rechtsgronden, voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat de uithuisplaatsing zal worden opgeheven.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 maart 2018, heeft de GI een reactie op het beroepschrift gegeven.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 8 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de moeder, bijgestaan door mr. Theeuwen-Verkoeijen;
  • de raad, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de raad] ;
  • de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 1] en de heer [vertegenwoordiger van de GI 2] .
2.4.
Het hof heeft de minderjarigen [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in de gelegenheid gesteld hun mening kenbaar te maken. Zij hebben hiervan gebruik gemaakt en zijn voorafgaand aan de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden (afzonderlijk) gehoord. Ter zitting heeft de voorzitter de inhoud van deze gesprekken zakelijk weergegeven, waarna alle aanwezigen de gelegenheid hebben gekregen daarop te reageren.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 2 maart 2018;
  • het formulier waarin [de minderjarige 1] aangeeft dat zij graag met de rechter wil komen praten, ingekomen ter griffie op 19 maart 2018;
  • het formulier waarin [de minderjarige 2] aangeeft dat hij graag met de rechter wil komen praten, ingekomen ter griffie op 19 maart 2018;
  • het V-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 26 maart 2018;
  • het V-formulier met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 23 april 2018;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 7 mei 2018.
Het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 7 mei 2018 is ingekomen buiten de in het procesreglement verzoekschriftprocedures familiezaken gerechtshoven gestelde termijn. Het hof heeft evenwel beslist dat deze stukken worden toegelaten.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de heer [de vader] (hierna: de vader) zijn geboren:
  • [de minderjarige 1] , op [geboortedatum] 2005 te [geboorteplaats] ;
  • [de minderjarige 2] , op [geboortedatum] 2006 te [geboorteplaats] ;
hierna te noemen: [de minderjarige 1] , respectievelijk [de minderjarige 2] , dan wel tezamen de kinderen.
3.2.
De raad heeft in eerste aanleg verzocht de kinderen onder toezicht te stellen van de GI voor een periode van een jaar en een machtiging tot uithuisplaatsing in een behandelgroep te verlenen, eveneens voor een periode van een jaar.
Bij beschikking van 1 november 2017 heeft de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond:
  • [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] onder toezicht gesteld van de GI met ingang van 1 november 2017 tot 1 november 2018;
  • machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 1 november 2017 tot 1 december 2017;
  • machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder met ingang van 7 november 2017 tot 1 december 2017;
  • de beslissing voor het overige aangehouden.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige 1] en [de minderjarige 2] in een accommodatie van een jeugdhulpaanbieder, met ingang van 1 december 2017 tot 1 november 2018.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. Zij voert in haar beroepschrift het volgende aan.
De bestreden beschikking berust niet op een deugdelijke motivering, reden waarom de beschikking niet in stand kan blijven.
De hulpverlening die de kinderen thans krijgen, kan ook vanuit de thuissituatie plaatsvinden. De moeder staat open voor hulpverlening. Zij heeft meermaals op eigen initiatief hulp gezocht. Dat de moeder eerder de vrijwillige uithuisplaatsing heeft beëindigd, had te maken met het feit dat de hulpverlening niet passend was en betekent derhalve niet dat de moeder de zorgen van de kinderen niet onderkende/onderkent.
Ondertoezichtstelling van de kinderen, aangevuld met intensieve thuishulp, is voldoende om de verzorging en opvoeding van de kinderen in goede banen te leiden. De behandeling / begeleiding door de Mutsaersstichting op basis van de tijdens de uithuisplaatsing gedane observatie en gemaakte behandelplannen kunnen op ambulante basis gecontinueerd worden.
De moeder heeft ter zitting van het hof – samengevat – aanvullend het volgende naar voren gebracht.
De moeder is tevreden met de hulpverlening vanuit de Mutsaersstichting. Zij voelt zich eindelijk gehoord. De moeder kan zich ook vinden in het uitgestippelde traject voor terug thuisplaatsing van de kinderen. Een gedwongen kader acht de moeder evenwel niet nodig om het traject bij de Mutsaersstichting af te ronden. Het gedwongen kader voelt voor haar enkel als een last. De moeder, die de hulp bij de Mutsaersstichting voorafgaand aan de ondertoezichtstelling zelf heeft geïnitieerd – verdient het vertrouwen dat zij het traject bij de Mutsaersstichting in het vrijwillige kader tot een goed einde brengt. Ook voor de situatie dat de kinderen weer thuis wonen is een gedwongen kader niet nodig, hiervoor is al hulp geregeld.
3.5.
De GI voert in haar verweerschrift het volgende aan.
De bestreden beschikking is voldoende gemotiveerd.
Er zijn inmiddels in samenspraak met de moeder, de GI en de Mutsaersstichting afspraken gemaakt over de behandeling en begeleiding van de kinderen, waaronder ook het doel dat de kinderen weer terug bij de moeder kunnen gaan wonen. In het kader hiervan zijn er weekend- en verlofafspraken, waarbij de kinderen regelmatig naar huis gaan. Daarnaast ontvangt de moeder Intensieve Ambulante Gezinsbegeleiding vanuit de Mutsaersstichting. Wanneer een definitieve thuisplaatsing kan plaatsvinden is op dit moment niet duidelijk.
De GI heeft ter zitting van het hof aanvullend te kennen gegeven dat het goed is de ingeslagen te vervolgen en dat zonder een machtiging uithuisplaatsing (met enkel een ondertoezichtstelling) het verblijf van de kinderen bij de Mutsaersstichting niet kan worden voortgezet.
3.6.
De raad heeft ter zitting van het hof het volgende naar voren gebracht.
Na een lange historie van hulpverlening in het vrijwillig kader die steeds niet het gewenste resultaat opleverde, resteerde hulpverlening in het gedwongen kader. De raad is van mening dat het traject bij de Mutsaersstichting niet zo positief was verlopen, zoals nu het geval is, als deze hulp in het vrijwillig kader was ingezet. Het risico dat de moeder de hulpverlening bij de Mutsaersstichting stopzet, kan bovendien niet worden genomen.
Er is wel degelijk vertrouwen in de moeder. Het uitgestippelde traject voor terug thuisplaatsing van de kinderen was er niet gekomen als er geen vertrouwen is dat de moeder het traject met hulp tot een goed eind kan brengen.
Zonder machtiging tot uithuisplaatsing van de kinderen kan het traject bij de Mutsaersstichting niet worden gecontinueerd. Dan resteert de ondertoezichtstelling en zal er andere hulp worden ingezet, terwijl de moeder met de hulpverlening vanuit de Mutsaersstichting juist zo tevreden is en er thans een traject op tafel ligt om, op twee al concreet genoemde data, tot thuisplaatsing van de kinderen te komen. Als dit goed verloopt, zal ook de ondertoezichtstelling uiteindelijk niet verlengd worden.
3.7.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.
Ingevolge artikel 1:265b lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op verzoek van de raad machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
3.9.
Het hof is – wat er ook zij van het betoog van de moeder dat de bestreden beschikking niet op een deugdelijke motivering berust – van oordeel dat aan de wettelijke vereisten van artikel 1:265b lid 1 BW is voldaan. Het hof overweegt daartoe als volgt.
Voorafgaand aan de uithuisplaatsing van de kinderen ging het niet goed met hen, zo erkent ook de moeder. De moeder onderschrijft dat hulpverlening noodzakelijk was. De juiste hulpverlening kwam evenwel niet van de grond. Er was sprake van een vicieuze cirkel.
Uit het raadsrapport van 9 oktober 2017 blijkt het volgende:
De moeder vraagt om hulp, maar wanneer hulp wordt ingezet of aangeboden, geeft de moeder aan zich niet gehoord te voelen en beëindigt zij om die reden regelmatig hulpverleningstrajecten. Er is sprake van voortdurende ambivalentie, waardoor het aan continuïteit ontbreekt binnen de hulpverleningstrajecten, terwijl de kinderen daar juist veel behoefte aan hebben. De ontwikkelingsbedreiging van de kinderen kan om die reden niet worden opgeheven.
Alle betrokkenen zijn het er verder over eens dat het hulpverleningstraject bij de Mutsaersstichting een positief effect sorteert en dit traject moet worden gecontinueerd. De moeder voelt zich eindelijk gehoord, zo geeft zij zelf aan, en kan zich ook vinden in het uitgestippelde traject voor terug thuisplaatsing van de kinderen. De moeder zou dit evenwel graag doen vanuit een vrijwillig kader, in plaats van via een gedwongen kader. De raad en de GI hebben echter onbetwist gesteld dat voortzetting van het traject bij de Mutsaersstichting niet mogelijk is zonder machtiging uithuisplaatsing (met enkel een ondertoezichtstelling).
3.10.
Nu ook de moeder van mening is dat de hulpverlening van de Mutsaersstichting noodzakelijk is voor de kinderen en in hun belang gecontinueerd dient te worden, leidt het voorgaande ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 28 november 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, C.A.R.M. van Leuven en E.M.C. Dumoulin, bijgestaan door de griffier, en is op 14 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.