ECLI:NL:GHSHE:2018:2551

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
200.233.174_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezagsbeëindigende maatregel met betrekking tot minderjarigen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Limburg, waarbij het gezag van de moeder over haar drie kinderen is beëindigd en de William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering (GI) tot voogdes is benoemd. De moeder heeft verzocht om de beschikking te vernietigen en het ouderlijk gezag over de kinderen opnieuw aan haar toe te kennen. De kinderen staan sinds 28 december 2016 onder toezicht van de GI en zijn uit huis geplaatst. De moeder heeft in het verleden erkend dat er sprake was van een onveilige leefsituatie, maar stelt dat de situatie inmiddels is verbeterd en dat zij in staat is om voor de kinderen te zorgen. De raad voor de Kinderbescherming en de GI hebben echter zorgen geuit over de opvoedvaardigheden van de moeder en haar persoonlijke problematiek, waaronder een mogelijk drugsgebruik. Het hof heeft de minderjarige kinderen in de gelegenheid gesteld hun mening te geven en heeft de zaak zorgvuldig beoordeeld. Het hof concludeert dat de moeder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van de kinderen te dragen binnen een aanvaardbare termijn, en dat de kinderen ernstig in hun ontwikkeling worden bedreigd. De bestreden beschikking van de rechtbank wordt bekrachtigd, en de moeder wordt aangemoedigd om de band met de kinderen te behouden, maar het perspectief van de kinderen ligt niet bij haar.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 14 juni 2018
Zaaknummer : 200.233.174/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/03/240177 / FA RK 17-3405
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D. Dronkers,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Landelijk,
Hoog Risico en Expertise Team
te [vestigingsplaats]
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
- William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering, de gecertificeerde instelling (hierna te noemen: de GI).
Als informant wordt aangemerkt:
- [de vader] (hierna te noemen: de vader);

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 november 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 9 februari 2018, heeft de moeder verzocht, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, voormelde beschikking te vernietigen en het ouderlijk gezag over de hierna te noemen kinderen alsnog aan de moeder toe te kennen, al dan niet middels het doen van een nader onderzoek naar de (opvoedkundige) mogelijkheid bij de moeder.
2.2.
Bij verweerschrift met één bijlage, ingekomen ter griffie op 21 maart 2018, heeft de GI verzocht het door de moeder ingestelde beroep niet-ontvankelijk te verklaren, dan wel af te wijzen en voormelde beschikking te bekrachtigen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Dronkers;
- een tweetal vertegenwoordigers van de raad;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Tevens is verschenen de vader die als informant door het hof is gehoord.
2.4.
Het hof heeft de minderjarige [minderjarige 1] in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken. Zij heeft hiervan gebruik gemaakt en is na de mondelinge behandeling ter zitting buiten aanwezigheid van partijen en overige belanghebbenden gehoord. Hiervan is een proces-verbaal opgemaakt d.d. 26 april 2018 en partijen en belanghebbenden hebben de gelegenheid gekregen daarop te reageren.
2.5.1.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 19 februari 2018;
  • het journaalbericht met bijlagen van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 13 april 2018;
  • het journaalbericht met bijlage van de advocaat van de moeder, ingekomen ter griffie op 20 april 2018;
2.5.2.
Na de mondelinge behandeling is op 29 mei 2018 met toestemming van het hof ingekomen een journaalbericht met als bijlage een brief van de advocaat van de moeder met daarin een reactie op voormeld proces-verbaal van het kindgesprek.

3.De beoordeling

3.1.
Na de mondelinge behandeling is ingekomen een brief van de GI d.d. 2 mei 2018. De advocaat van de moeder heeft bij brief d.d. 17 mei 2018 bezwaar gemaakt tegen het over leggen van deze brief. De brief van de GI d.d. 2 mei 2018 is, gelet op de inhoud ervan, voor het hof geen aanleiding de behandeling ter zitting te heropenen. Aangezien deze brief ná de behandeling ter zitting is ontvangen, wordt deze dan ook ter zijde gelegd en niet bij de beoordeling betrokken.
3.2.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder en de vader zijn geboren:
- [minderjarige 1] (ook te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2004 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2007 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 3] (hierna te noemen: [minderjarige 3] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] .
3.3.
De kinderen staan sinds 28 december 2016 onder toezicht van de GI en zijn sinds diezelfde datum op grond van een daartoe strekkende machtiging uit huis geplaatst. De kinderen verblijven bij de Mutsaersstichting.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] hebben eerder van 2007 tot juli 2016 onder toezicht van de GI gestaan en [minderjarige 3] van 2012 tot juli 2016.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in 2007 uit huis geplaatst geweest en in 2014 zijn alle drie de kinderen een periode uit huis geplaatst geweest.
3.4.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking heeft de rechtbank het gezag van de moeder over de kinderen beëindigd en de GI tot voogdes benoemd.
3.5.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.6.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
De moeder erkent dat in het verleden sprake is geweest van een onveilige leefsituatie voor de kinderen doordat de vader gewelddadig was, maar inmiddels is van een reële bedreiging geen sprake meer en heeft de moeder haar normale leven terug. Zij verzoekt dan ook naar de toekomst te kijken. De verstandhouding tussen de ouders is al langere tijd weer goed en er hebben zich geen incidenten meer voorgedaan. De moeder is op zoek naar andere woonruimte. Ook ziet zij het belang van de hulpverlening. Het lukt haar alleen niet om op een goede manier afspraken te maken; daarin moet zij begeleid worden.
Doordat de kinderen nog niet op hun plek zitten en nog onvoldoende duidelijk is waar het perspectief van de kinderen ligt, is de aanvaardbare termijn nog niet verstreken. Weliswaar kan de moeder de kinderen op dit moment nog niet voldoende structuur bieden, maar zij kan in een half jaar goede stappen maken. Van zodanige hechtingsproblematiek dat de kinderen niet terug kunnen naar de moeder is geen sprake. Voor behandeling van de kinderen is een uithuisplaatsing niet noodzakelijk en evenmin dat de moeder geen rol meer zal hebben. De kinderen zijn zeer gehecht aan de moeder en zij hebben er belang bij dat zij niet gescheiden door het leven gaan. Zolang er reële mogelijkheden zijn tot terugkeer naar de moeder, dient op grond van artikel 8 EVRM de toepassing van een kinderbeschermingsmaatregel gericht te zijn op een uiteindelijke hereniging met de moeder. Met een ondertoezichtstelling gecombineerd met een uithuisplaatsing moet in een “normalere” situatie gekeken worden of de moeder al dan niet in staat is om orde, structuur en regelmaat te creëren.
De moeder heeft zich nooit verzet tegen de ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing. Zij heeft met de uitoefening van haar gezag ook nooit beslissingen vertraagd of geblokkeerd en zij zal haar medewerking blijven verlenen aan alle kwesties aangaande de kinderen.
3.7.
De raad voert ter zitting, samengevat, het volgende aan.
Over de opvoedomgeving bij de moeder bestaan nog altijd veel zorgen. Ondanks de inzet van maatschappelijk werk en het feit dat de vader niet meer aan de deur komt, is de moeder de afgelopen periode niet in staat geweest een opvoedomgeving te creëren waarin sprake is van structuur, veiligheid, regelmaat en orde, hetgeen ook te wijten is aan de persoonlijke problematiek van de moeder en haar gebrek aan pedagogische vaardigheden. De moeder heeft een belast verleden, lichte verstandelijke beperkingen en zij blijkt afhankelijk van softdrugs. De kinderen zijn nu voor de vierde keer uit huis geplaatst en er zijn verschillende vormen van hulpverlening ingezet. Uit onderzoek van de raad en de ingezette hulpverlening is gebleken dat de mogelijkheden van de moeder onvoldoende zijn om de ontwikkelingsbedreiging bij de kinderen weg te nemen. De adviezen van hulpverlening lijken niet te beklijven. Ook heeft de moeder een ambivalente houding ten opzichte van hulpverlening en houdt zij zich niet aan de gemaakte afspraken.
De maatregelen ondertoezichtstelling en uithuisplaatsing zijn bedoeld om toe te werken naar thuisplaatsing maar dit is niet meer aan de orde. De moeder kan niet voor de kinderen zorgen en zij zal dit in de toekomst ook niet kunnen. De kinderen hebben er belang bij op te groeien in een stabiele en veilige opvoedomgeving waarin gewerkt kan worden aan hun gestagneerde ontwikkeling. Zij hebben het recht om op een zo kort mogelijke termijn duidelijkheid te krijgen over waar zij zullen opgroeien. Nu het perspectief van de kinderen niet bij de moeder ligt en de door de wet bedoelde aanvaardbare termijn is verstreken, is een gezagsbeëindigende maatregel geïndiceerd. De band tussen de moeder en de kinderen moet wel behouden blijven en daarom kan er uitgebreider omgang plaatsvinden mits dit voor de kinderen veilig en onbelast verloopt.
3.8.
De GI voert in het verweerschrift zoals aangevuld ter zitting, samengevat, het volgende aan.
De moeder zal altijd een belangrijke rol in het leven van de kinderen blijven spelen, maar het perspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder. Er zijn zorgen over de opvoedvaardigheden van de moeder en over het mogelijke drugsgebruik van de moeder. Ook lukt het de moeder niet om afspraken te maken. De ouders lukt het niet om zich aan de veiligheidsafspraken te houden, om intensieve hulpverlening voor zichzelf in de opvoedingsomgeving en voor de kinderen te accepteren en vervolgens veranderingen vast te houden. Hierdoor is een thuisplaatsing, eventueel met zeer intensieve ondersteuning of binnen een vorm van begeleid wonen, niet haalbaar. Dat de onbegeleide bezoeken positief verlopen betekent niet dat de moeder in staat is om de volledige opvoedings-verantwoordelijkheid op zich te nemen. Daarbij is de omgang op dit moment stopgezet en zal deze begeleid gaan plaatsvinden, vanwege de dreiging vanuit de ouders richting de Mutsaersstichting en de jeugdzorgwerkers.
Het is van groot belang dat de kinderen, mede gezien hun belaste voorgeschiedenis, jonge leeftijd en kwetsbaarheid een thuis- en opvoedsituatie geboden krijgen die stabiel is en aansluit bij hun ontwikkelingsbehoeften. Om verder te kunnen uitgroeien en ontwikkelen hebben de kinderen nu en in de toekomst meer dan gemiddeld behoefte aan duidelijkheid, structuur en beschikbare opvoeders/verzorgers. Voor de kinderen is de aanvaardbare termijn verstreken en zij hebben recht op duidelijkheid over hun opgroeiperspectief.
3.9.
De vader brengt ter zitting, samengevat, naar voren dat hij voorheen eenmaal per week contact met de kinderen had en dat dit goed ging. Het contact is nu verboden, maar de vader weet niet waarom. Hij heeft nu alleen nog telefonisch contact met de kinderen.
3.10.
Het hof overweegt het volgende.
3.10.1.
Ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.2.
Vaststaat dat de moeder het gezag niet misbruikt.
3.10.3.
Gelet op de voorhanden gegevens en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] , [minderjarige 2] en [minderjarige 3] zodanig opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de kinderen aanvaardbaar te achten termijn.
3.10.4.
Naar het hof is gebleken is ten aanzien van de kinderen sprake van een belaste voorgeschiedenis. Bij de moeder was er voor de kinderen sprake van een instabiele opvoedomgeving vanwege de vele verhuizingen, de eerdere uithuisplaatsingen en het huiselijk geweld tussen de ouders. Door het huiselijk geweld tussen de ouders en de destructieve dynamiek tussen hen, in combinatie met de instabiele opvoedomgeving, is bij de kinderen sprake van een gestagneerde sociaal-emotionele en verstandelijke ontwikkeling. De kinderen worden ernstig in hun ontwikkeling bedreigd ten gevolge van de langdurige onveilige gezinssituatie. De moeder is de afgelopen jaren – ondanks de uitgebreide inzet van hulpverlening – onmachtig gebleken om een opvoedomgeving te creëren waarin sprake is van orde, structuur en regelmaat. Ook de afgelopen periode, waarin de moeder naar eigen zeggen haar normale leven terug heeft, is de moeder hiertoe niet in staat geweest. Dat dit ondanks de inzet van hulpverlening en de gestelde verbeterde verstandhouding tussen de ouders niet is gelukt, lijkt voort te komen uit de persoonlijke problematiek van de moeder en het ontbreken van voldoende pedagogische vaardigheden. Verder is de moeder onvoldoende in staat om structureel en op tijd op afspraken te verschijnen en het lukt haar niet om positieve veranderingen vast te houden.
3.10.5.
Vanwege hun voorgeschiedenis en kindeigen problematiek vragen de kinderen meer dan gemiddelde opvoedvaardigheden van een opvoeder. Zij hebben behoefte aan duidelijke, beschikbare en consequente opvoeders met aandacht voor grenzen en structuur en waarbij tevens warmte en huiselijkheid geboden wordt, hetgeen de moeder aan hen niet voldoende kan bieden. Het voorgaande in aanmerking nemende, kan van een thuisplaatsing binnen een voor de kinderen aanvaardbare termijn geen sprake zijn, temeer nu de advocaat van de moeder ter zitting heeft verklaard dat de moeder de kinderen op dit moment nog niet voldoende structuur kan bieden. Het toekomstperspectief van de kinderen ligt niet bij de moeder. De kinderen hebben in hun leven al veel meegemaakt en zij hebben dringend behoefte aan duidelijkheid over hun toekomstperspectief.
3.10.6.
Hetgeen de moeder heeft aangevoerd omtrent toepasselijke bepalingen uit het EVRM maakt het vorenstaande niet anders. Het hof overweegt hieromtrent dat het recht op respect voor het familie- en gezinsleven, zoals neergelegd in artikel 8 EVRM, inperking toestaat indien noodzakelijk en voor zover daarin bij wet is voorzien. Aan beide voorwaarden is in deze voldaan.
3.11.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 16 november 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, H. van Winkel en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, bijgestaan door de griffier, en is op 14 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.