ECLI:NL:GHSHE:2018:2550

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
14 juni 2018
Publicatiedatum
14 juni 2018
Zaaknummer
200.222.300_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoofdverblijfplaats van minderjarige na wijziging van omstandigheden

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2017, waarin het verzoek van de moeder om de hoofdverblijfplaats van haar minderjarige kind te wijzigen, werd afgewezen. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. P.C. Smit, verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de minderjarige bij haar zou zijn. De vader, die ook de minderjarige heeft erkend, was het niet eens met de wijziging van de hoofdverblijfplaats.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2018 bevestigde de vader dat de minderjarige sinds juni 2017 feitelijk bij de moeder woont. De moeder heeft een stabiele woonsituatie en ontvangt ondersteuning van haar partner en een hulpverleenster van stichting [Wij (vestigingsnaam)]. Het hof overweegt dat de omstandigheden die ten grondslag lagen aan de eerdere beslissing inmiddels zijn gewijzigd. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij het ook in het belang van de minderjarige vindt dat deze bij de moeder woont.

Het hof oordeelt dat het in het belang van de minderjarige wenselijk is dat hij zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft. Het hof vernietigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant en wijst het verzoek van de moeder toe, waarbij het hoofdverblijf van de minderjarige bij de moeder wordt bepaald. De beschikking is uitgesproken in het openbaar op 14 juni 2018 door de rechters C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en P.M.M. Mostermans.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak: 14 juni 2018
Zaaknummer: 200.222.300/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/01/310759 / FA RK 16-3844
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. P.C. Smit,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats] ,
verweerder,
hierna te noemen: de vader.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
regio: Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 29 augustus 2017, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van de hierna te noemen [minderjarige] bij de moeder zal zijn.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Smit;
- de vader.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het V-formulier d.d. 3 oktober 2017 van de advocaat van de moeder.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hebben een affectieve relatie met elkaar gehad.
Uit de relatie van partijen is geboren:
- [minderjarige] te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008 (hierna: [minderjarige] ).
De vader heeft [minderjarige] erkend.
3.2.
Bij beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 11 maart 2015 is de vader samen met de moeder belast met het gezag over [minderjarige] , is de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de vader bepaald en is een zorgregeling vastgesteld tussen de moeder en [minderjarige] .
3.3.
Bij beschikking van dit hof van 11 februari 2016 is voornoemde beschikking van 11 maart 2015 bekrachtigd.
3.4.
[minderjarige] is van 8 juli 2014 tot 7 juli 2016 onder toezicht gesteld geweest van Bureau Jeugdzorg Noord-Brabant.
3.5.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank het verzoek van de moeder tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] afgewezen en de proceskosten aldus gecompenseerd dat iedere partij de eigen kosten draagt.
3.6.
De moeder kan zich met deze beschikking niet verenigen, het hof begrijpt enkel voor zover het de beslissing ten aanzien van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] betreft, en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.7.
De moeder voert in haar beroepschrift, kort samengevat, aan dat er sinds de bestreden beslissing wisselingen in de relatie en verblijfplaats van de vader hebben plaatsgevonden. In overleg met de vader en stichting [Wij (vestigingsnaam)] is geconstateerd dat [minderjarige] als gevolg hiervan niet meer bij vader kon verblijven en is besloten dat [minderjarige] zijn hoofdverblijfplaats weer bij de moeder zal hebben. De moeder heeft een stabiele woonsituatie. Zij wordt bovendien ondersteund door haar partner en door een hulpverleenster van stichting [Wij (vestigingsnaam)] . Met deze ondersteuning kan de moeder de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan. [minderjarige] woont sinds juni 2017 alweer bij zijn moeder.
3.8.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de vader hetgeen de moeder heeft aangevoerd bevestigd. Bovendien is er een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] en kunnen de ouders redelijk goed afspraken met elkaar maken.
3.9.
Het hof overweegt als volgt.
3.10.
Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden
voorgelegd. Daartoe behoort ook, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub b BW, het
geschil bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
3.11.
Tussen partijen is niet in geschil dat de omstandigheden die mede ten grondslag lagen aan de bestreden beslissing inmiddels zijn gewijzigd. Ter zitting in hoger beroep is gebleken dat [minderjarige] op verzoek van de vader feitelijk sinds juni 2017 bij de moeder woont en daar ook sindsdien staat ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De moeder krijgt nog steeds ondersteuning van [Wij (vestigingsnaam)] en zij heeft steun aan haar partner. De vader heeft ter zitting verklaard dat het ook in zijn ogen voor dit moment de beste oplossing is dat [minderjarige] bij de moeder woont.
3.12.
Op grond van het voorgaande acht het hof het in het belang van [minderjarige] wenselijk dat hij zijn hoofdverblijf bij de moeder heeft.
3.13.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep vernietigen en het verzoek van de moeder om te bepalen dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij haar zal zijn, alsnog toewijzen.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 9 juni 2017, met uitzondering van de beslissing over de proceskosten;
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
bepaalt het hoofdverblijf van [minderjarige] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2008, bij de moeder;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.N.M. Antens, L.Th.L.G. Pellis en P.M.M. Mostermans en is op 14 juni 2017 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.