ECLI:NL:GHSHE:2018:251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
25 januari 2018
Publicatiedatum
25 januari 2018
Zaaknummer
200.213.685_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Begeleide omgangsregeling tussen vader en minderjarige kinderen in het kader van het BOR-traject

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 25 januari 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de omgangsregeling tussen een vader en zijn minderjarige kinderen. De vader had in hoger beroep verzocht om een wijziging van de eerder door de rechtbank Limburg vastgestelde omgangsregeling, waarbij de kinderen voornamelijk bij de moeder verbleven. De vader stelde dat hij recht had op onbegeleide omgang met zijn kinderen, terwijl de moeder zich zorgen maakte over de veiligheid van de kinderen gezien het verleden van de vader met drugsgebruik en agressief gedrag. Het hof heeft bepaald dat de vader en de kinderen gerechtigd zijn tot contact in het kader van een Begeleide Omgangsregeling (BOR) fase 2, waarbij de Raad voor de Kinderbescherming betrokken is. De bestaande omgangsregeling wordt gehandhaafd, en verdere beslissingen zijn aangehouden tot 28 juni 2018, in afwachting van de resultaten van het BOR-traject. Het hof heeft de betrokken partijen verzocht om tijdig verslag uit te brengen over de voortgang van de begeleide contacten.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 25 januari 2018
Zaaknummer: 200.213.685/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/03/225237 / FA RK 16-3163
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. M.J.A.P.M. Fransen,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E.J.M. Stals.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging: [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 4 januari 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 3 april 2017, heeft de vader verzocht (althans zo begrijpt het hof) voormelde beschikking (gedeeltelijk) te vernietigen en opnieuw rechtdoende te bepalen dat hij gerechtigd is een dag per weekend afwisselend de ene week op zaterdag en de andere week op zondag, telkens van 10:00 tot 19:00 onbegeleid omgang te hebben met zijn kinderen bij hem thuis, althans een door het hof bepaalde omgangsregeling.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 2 juni 2017, heeft de moeder verzocht de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, dan wel het beroep af te wijzen zulks met bevestiging van de bestreden beschikking.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 21 december 2017.
Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door mr. Fransen;
  • de moeder, bijgestaan door mr. Stals;
  • de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 8 december 2016;
  • het V6-formulier met bijlagen van de advocaat van de moeder d.d. 6 december 2017.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen hadden een affectieve relatie met elkaar.
Uit de relatie van partijen zijn geboren:
- [minderjarige 1] (hierna: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ,
- [minderjarige 2] (hierna: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
De vader heeft de kinderen erkend.
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige 1] .
De moeder is alleen belast met het ouderlijk gezag over [minderjarige 2] .
3.2.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking, heeft de rechtbank
bepaald dat de hoofdverblijfplaats van [minderjarige 1] bij de moeder zal zijn. Daarnaast is er tussen de kinderen en de vader een omgangsregeling vastgesteld, waarbij:
  • de vader, met uitzondering van de periode dat de moeder met de kinderen op vakantie is, eenmaal per tien dagen gedurende twee uren omgang met de kinderen heeft bij de ouders van de moeder en onder toezicht van de ouders, dan wel ter plaatse en onder toezicht van een door de moeder te bepalen derde;
  • de moeder eenmaal per kwartaal een overzicht van de dagen en tijdstippen maakt wanneer de omgang kan plaatsvinden, welk overzicht zij tijdig aan de vader verstrekt;
  • is bepaald dat een uitbreiding van de omgang plaats vindt na overleg met het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG).
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
De vader voert - samengevat - aan dat de rechtbank ten onrechte het verzoek van de moeder heeft gevolgd en bepaald dat de omgang tussen de vader en de kinderen bij de ouders van de moeder plaatsvindt, dan wel ter plaatse en onder toezicht van een door de moeder te bepalen derde.
De vader meent dat er door de rechtbank een verkeerd beeld van hem is geschetst en betwist dat hij zich tijdens de relatie niet heeft bekommerd om de kinderen. Hij stelt dat de zorg voor de kinderen een verantwoordelijkheid van beide ouders was en de zorgtaken dan ook door beiden werden uitgevoerd. Verder betwist de vader dat er sprake was van huiselijk geweld tijdens dan wel na het verbreken van de relatie. De rechtbank is op basis van onjuiste informatie tot het oordeel gekomen dat onbegeleide omgang tussen hem en de kinderen niet veilig zou zijn. In verband met de hechting van de kinderen aan hem is het derhalve noodzakelijk dat hij op een ongedwongen en vrije manier omgang kan hebben met de kinderen in zijn eigen leefomgeving. Gelet op de zeer jonge leeftijd van de kinderen is het gewenst dat hij wekelijks omgang met de kinderen heeft gedurende elk weekend, afwisselend op zaterdag dan wel op zondag telkens van 10:00 uur tot 19:00 uur.
3.4.1.
Ter zitting heeft de vader desgevraagd verklaard dat de door de rechtbank vastgestelde omgangsregeling nog steeds van kracht is. Deze regeling is echter in onderling overleg gewijzigd en vindt thans plaats bij zijn ouders. De begeleiding van CJG is stopgezet en de omgangsregeling wordt verder niet door derden begeleid.
3.5.
De moeder voert - samengevat - het volgende aan.
De rolverdeling tijdens de relatie van partijen was zodanig dat de moeder - naast een fulltime baan - de volledige zorg had voor de kinderen. Op de momenten dat zij werkte waren de kinderen bij de kinderopvang of bij derden.
De vader besteedde zijn inkomsten aan drugs en kon door dit drugsgebruik niet voor de kinderen zorgen.
Op advies van CJG is er na de beëindiging van de relatie een omgangsregeling afgesproken waarbij rekening is gehouden met de jonge leeftijd en de veiligheid van de kinderen en het feit dat de vader geen eigen woonruimte heeft.
De moeder heeft de zaak bij de rechtbank aanhangig gemaakt nadat de vader, buiten de afgesproken regeling, voor de deur stond bij de moeder en zich agressief opstelde. Het kwam verder voor dat hij stoned was tijdens de omgangsmomenten, of niet kwam opdagen. In juni 2016 heeft de moeder, na een escalatie, de bestaande omgangsregeling bij haar thuis stopgezet en vond de omgang daarna alleen nog plaats bij de ouders van de moeder.
De moeder stelt dat de vader de wijze waarop hij in de relatie heeft gefunctioneerd en hoe hij voor de kinderen heeft gezorgd, bagatelliseert. Zij heeft geen vertrouwen in zijn pedagogische kwaliteiten. Nu de vader in het verleden blijk gegeven heeft van voortdurend drugsgebruik,
het niet nakomen van afspraken met de moeder en CJG, hij geen verantwoordelijkheid neemt naar de kinderen toe door zich niet te houden aan afspraken, is onbegeleide omgang met de kinderen voor de moeder geen optie.
De vader heeft bovendien nagelaten te onderbouwen waaruit zou blijken dat hetgeen de moeder heeft gesteld niet klopt dan wel dat het thans in het belang van de kinderen is dat er een uitbreiding van de omgang komt.
3.5.1.
De moeder heeft ter zitting van het hof erkend dat de situatie enigszins is gestabiliseerd en de huidige omgangsregeling redelijk verloopt. Zij benadrukt echter dat de stellingen van de vader onjuist zijn. De moeder handhaaft haar standpunt dat het niet verantwoord is wanneer de vader onbegeleide omgang heeft met de kinderen.
3.6.
De raad heeft ter zitting van het hof opgemerkt dat er veel wantrouwen over en weer is en het de ouders niet lukt om dit wantrouwen weg te nemen. De raad betreurt het verder dat de begeleiding vanuit CJG is gestopt. Het advies van de raad is om - naast het blijven doorlopen van de huidige omgangsregeling - de ouders te verwijzen naar een professionele instantie voor een begeleide omgangsregeling (BOR). De raad acht, gelet op hetgeen door partijen is aangevoerd, de module BOR fase 2 geïndiceerd.
3.7.
Ter zitting is afgesproken dat partijen het hof zullen informeren welke instantie zij het meest geschikt achten om het voornoemde traject uit te laten voeren. Partijen, de vrouw bij V8-formulier ingekomen ter griffie van het hof op 4 januari 2018 en de man bij V8-formulier ingekomen ter griffie van het hof op 5 januari 2018, hebben laten weten dat navraag heeft geleerd dat de raad, in overleg met Rubicon en Anacare, waarbij gelet wordt op beschikbaarheid, bepaalt welke van deze twee instellingen de begeleiding conform het BOR-traject zal uitvoeren. Partijen hebben aangegeven geen voorkeur te hebben voor een bepaalde instelling. Het hof kan dit derhalve aan de raad overlaten.
3.8.
Nu de vader en de moeder zich bereid hebben verklaard onder professionele begeleiding het traject BOR in te gaan teneinde de omgang tussen de vader en de kinderen te begeleiden en te observeren en de onderlinge verhouding tussen de ouders te verbeteren, zal het hof de beslissing inzake de verzoeken van de vader ten aanzien van de omgang aanhouden tot pro forma 28 juni 2018, in afwachting van de uitkomst van het BOR-traject.
Het hof acht het daarbij van belang dat de bestaande omgangsregeling van de vader met de kinderen bij de ouders van de vader wordt gehandhaafd.

4.De beslissing

Het hof:
bepaalt dat de vader en [minderjarige 1] (geboren op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] ) en [minderjarige 2] (geboren op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] )
gerechtigd zijn tot contact met elkaar in het kader van het traject Begeleide Omgangsregeling (BOR) fase 2 van een door de raad nader aan te wijzen instelling;
verzoekt de nader door de raad aan te wijzen instelling om het hof tijdig vóór bovenstaande pro forma datum schriftelijk te informeren omtrent de resultaten van de begeleide contacten, onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen en aan de raad;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
houdt iedere verdere beslissing aan tot 28 juni 2018 PRO FORMA, in afwachting van het verloop van de begeleide omgangscontacten.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.L. Schaafsma-Beversluis, H. van Winkel en H.M.A.W. Erven en is op 25 januari 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.