ECLI:NL:GHSHE:2018:2477

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
200.156.742_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eindarrest na aanvullend deskundigenbericht over facturen accountantskantoor; geen sprake van valsheid in geschrifte; vordering over en weer m.b.t. vergoeding volledige proceskosten afgewezen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van Restaurant [X] B.V. en Holding [X] B.V. tegen Administratie- en Advieskantoor [AAV] B.V. De zaak draait om de vraag of [X] c.s. hoofdelijk aansprakelijk zijn voor onbetaalde facturen van AAV en of AAV tekort is geschoten in haar verplichtingen. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen en in dit eindarrest wordt de procedure voortgezet na een deskundigenbericht. Het hof oordeelt dat AAV moet bewijzen dat [appellante 1] haar handtekening onder de overeenkomsten heeft geplaatst, aangezien zij dit ontkent. Het hof wijst op de noodzaak van bewijslevering door AAV en stelt dat de procedure kan worden voortgezet ondanks de ontbinding van AAV. De vorderingen van [X] c.s. worden in volle omvang beoordeeld, inclusief de gestelde wanprestatie en onrechtmatige daad door AAV. Het hof houdt de beslissing over de vorderingen aan tot na het deskundigenbericht. De zaak wordt verwezen naar de rol voor het nemen van akten door beide partijen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.156.742/01
arrest van 12 juni 2018
in de zaak van

1.[appellante 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
Restaurant [X] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3.
Holding [X] B.V.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten in de hoofdzaak
eiseressen in het incident,
hierna [X] c.s., [appellante 1] , [X] of de Holding genoemd,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen
Administratie- en Advieskantoor [AAV] B.V (voorheen genaamd [Y] Accountants B.V.),
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
hierna AAV en/of [Y] genoemd,
advocaat: mr. J.J.H. Post te Barneveld,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 18 november 2014 en 26 mei 2015 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond onder zaaknummer 2382961-13-9781+2383937-13-9780 gewezen vonnis van 2 juli 2014.

8.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het in het incident gewezen tussenarrest van 26 mei 2015;
  • de memorie van antwoord met 11 producties;
  • de akte in het incident van [X] c.s.;
  • de door [X] c.s. voor het pleidooi toegezonden producties 11 tot en met 46;
  • de door AAV voor het pleidooi toegezonden producties 12 tot en met 44;
  • de door de advocaten overgelegde pleitnotities.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

9.De verdere beoordeling

9.1.
Voor wat betreft de vaststaande feiten, de vorderingen in conventie en in reconventie in eerste aanleg, de inhoud van het beroepen vonnis, de vorderingen van [X] c.s. in hoger beroep en de beslissing van het hof in het incident verwijst het hof naar de weergave daarvan in het arrest in het incident van 26 mei 2015.
Het hof volhardt in hetgeen in dat arrest in overweging 6.10. is overwogen ten aanzien van het beroep van AAV op de niet-ontvankelijkheid van [X] c.s. in haar vorderingen vanwege het gegeven dat de vordering van AAV gecedeerd is aan [S] Holding B.V.
9.2.
Overige door AAV aangevoerde gronden voor niet-ontvankelijkheid van [X] c.s.
9.2.1.
AAV heeft zowel in de hoofdzaak als in het incident aangevoerd dat [X] niet-ontvankelijk verklaard moet worden in al haar vorderingen, omdat zij per 1 december 2014 is ontbonden en geen bekende baten had op dat moment. Gelet op artikel 2:19 lid 4 BW is zij daarom vanaf 1 december 2014 opgehouden te bestaan, aldus AAV.
Het hof is van oordeel dat dit betoog faalt. De op 22 januari 2014 ingestelde vordering (in reconventie) van [X] jegens AAV duidt op een mogelijke bate voor [X] en er zal, indien de vordering zou worden toegewezen, nog een nadere vereffening dienen plaats te vinden. In verband met die vereffening blijft [X] , anders dan AAV heeft aangevoerd, als rechtspersoon bestaan. Dat ten onrechte per 1 december 2014 in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel is ingeschreven dat [X] is ontbonden en dat er geen baten waren, kan AAV niet baten. AAV wist/weet immers dat er een potentiële bate voor [X] was/is en kan zich daarom niet op die (foutieve) inschrijving beroepen.
9.2.2.
AAV heeft verder aangevoerd dat AAV op 24 december 2015 is ontbonden en dat om die reden [X] c.s. niet-ontvankelijk in haar vorderingen jegens AAV moet worden verklaard.
Het hof verwerpt ook dit betoog. [X] heeft, zoals in het arrest van het hof van 26 mei 2015 is beslist, op 25 september 2014 terecht tegen AAV, als processuele wederpartij uit de eerste instantie, hoger beroep ingesteld van het vonnis van de kantonrechter van 2 juli 2014. Op dat moment was AAV nog niet ontbonden. Dat AAV vervolgens per 25 december 2015 alsnog is ontbonden heeft niet tot consequentie dat [X] om die reden niet-ontvankelijk is geworden in haar vordering jegens AAV. Voor het geval dat een rechtspersoon is ontbonden en de vereffening is geëindigd, heeft de Hoge Raad beslist dat, wanneer een procedure tegen een rechtspersoon is aangevangen voor het tijdstip van haar ontbinding en van de vereffening van haar vermogen, de procedure tegen die rechtspersoon kan worden voortgezet, mede in volgende instanties, ook indien de vereffening van haar vermogen inmiddels is geëindigd en daarvan opgaaf is gedaan door de vereffenaar aan de registers overeenkomstig art. 2:19 lid 6 BW (vgl. HR 11 januari 2013, ECLI:NL:HR: 2013:BX9762). De door de Hoge Raad behandelde situatie is vergelijkbaar met de situatie die hier aan de orde is, zodat geconcludeerd moet worden dat de onderhavige procedure kan worden voortgezet en dat van niet-ontvankelijkheid van [X] in haar vorderingen jegens AAV geen sprake is (vgl. ook Gerechtshof 's-Hertogenbosch, 27 januari 2015, ECLI:NL:GHSHE:2015:207).
9.3.
[X] c.s. heeft 15 grieven tegen het beroepen vonnis aangevoerd. Met deze grieven wordt het geschil in volle omvang ter beoordeling aan het hof voorgelegd.
Het geschil betreft, zakelijk weergegeven, de volgende punten:
I. de gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellante 1] ;
II. de verschuldigdheid van de door AAV gefactureerde bedragen;
III. de door [X] c.s. gestelde wanprestatie en/of onrechtmatige daad aan de zijde van AAV;
IV. de vordering van [X] c.s. ex artikel 843a Rv.
9.4.
De gestelde hoofdelijke aansprakelijkheid van [appellante 1]
9.4.1.
Niet in debat is dat AAV sinds medio 2005 werkzaamheden heeft verricht voor [X] en de Holding en dat [appellante 1] namens [X] en de Holding de contractuele samenwerking met AAV op 16 juli 2013 heeft beëindigd. Partijen twisten echter wel over de vraag of [appellante 1] zich in 2005 respectievelijk 2010 hoofdelijk verbonden heeft voor de voldoening van eventueel door [X] en/of de Holding onbetaald gelaten facturen van AAV.
9.4.2.
AAV stelt zich, onder verwijzing naar producties 4 en 5 bij de inleidende dagvaarding en de bij conclusie van antwoord in reconventie overgelegde verklaring van de heer [persoon A] , op het standpunt dat [echtgenoot van appellante 1] zowel de schriftelijke overeenkomst van 12 december 2005 als die van 16 december 2010 (in welke overeenkomsten onder meer de hoofdelijke verbondenheid van [appellante 1] is opgenomen) heeft ondertekend en de ondertekende overeenkomsten per fax retour heeft gezonden aan AAV. Volgens AAV volgt dat [appellante 1] zich hoofdelijk heeft verbonden, zoals door haar, AAV, gesteld.
9.4.3.
[appellante 1] heeft ten verwere aangevoerd dat de handtekeningen onder de beide overeenkomsten weliswaar die van haar kunnen zijn, maar zij ontkent dat zij de handtekeningen onder de beide overeenkomsten heeft geplaatst. Zij is niet bekend met de beide stukken en heeft die niet ondertekend en evenmin retour gestuurd per fax. Uit niets blijkt ook dat de op de door AAV aan de notaris voorgelegde faxlijsten vermelde faxberichten (productie 16 mva) betrekking hebben op de beide overeenkomsten waarop AAV een beroep doet. De originele bescheiden zijn door AAV ook niet in het geding gebracht, aldus nog steeds [appellante 1] .
9.4.4.
Het hof oordeelt als volgt.
Nu [appellante 1] stellig heeft ontkend de beide overeenkomsten (waarbij zij zich hoofdelijk verbonden zou hebben voor de betaling van door AAV aan [X] en/of De Holding gefactureerde en niet betaalde bedragen) te hebben ondertekend, leveren de beide akten geen dwingend bewijs op tegen [appellante 1] , zolang niet bewezen is dat de ondertekening van haar afkomstig is. Het ligt daarom overeenkomstig het bepaalde in artikel 159 lid 2 Rv op de weg van AAV om te bewijzen dat [appellante 1] haar handtekening onder de beide akten heeft geplaatst.
Gelet op de gemotiveerde betwisting door [appellante 1] is met het overleggen van de kopieën van de volgens AAV retour gefaxte schriftelijke overeenkomsten, de kopieën van de volgens haar op die stukken betrekking hebbende faxlijsten en de overgelegde ongedateerde niet onder ede afgelegde schriftelijke verklaring van de heer [persoon A] het bewijs dat [appellante 1] zelf de handtekeningen heeft geplaatst nog niet geleverd. Hierbij overweegt het hof nog dat de gespreksnotities die [persoon A] op 14 december 2010 gemaakt zou hebben van een door hem beluisterd telefoongesprek tussen de heer [echtgenoot van appellante 1] en de heer [Y] , naar welke notities door AAV bij pleidooi is verwezen (zie pagina 5 onder 3 van de pleitnotities van mr. Post) niet zijn overgelegd. Daar komt bij dat uit de verklaring van [persoon A] niet kan worden afgeleid dat [appellante 1] daadwerkelijk de handtekening onder de beide stukken heeft gezet. Het was immers niet [appellante 1] die het door [persoon A] volgens hem mee beluisterde gesprek met de heer [persoon Y] voerde, maar de heer [echtgenoot van appellante 1] .
Aan het bewijs draagt ook niet bij dat, zoals AAV heeft gesteld [appellante 1] na het overlijden van haar echtgenoot een machtiging heeft ondertekend (productie 8 conclusie van antwoord in conventie tevens eis in reconventie). Daarbij heeft AAV aangevoerd dat [appellante 1] in machtiging verklaart "dat de uit te voeren werkzaamheden plaats vinden overeenkomstig de door [Y] Accountants B.V. gehanteerde werkvoorwaarden, die zij tevens verklaart ontvangen te hebben". Volgens AAV slaat de verwijzing naar de werkvoorwaarden op de inhoud van de beide akten van 12 december 2005 en 16 december 2010. Het hof volgt AAV hierin niet. Uit niets blijkt immers dat "met de gehanteerde werkvoorwaarden" zonder twijfel gedoeld wordt op die eerdere akten. Die akten worden in de machtiging ook in het geheel niet vermeld. In deze machtiging kan dan ook geen bewijs worden gelezen inzake de echtheid van de handtekeningen in de voormelde akten uit 2005 en 2010.
Het hof zal, mede gelet op het gedane bewijsaanbod, AAV toelaten tot het bewijs van haar stelling dat [appellante 1] zelf de handtekening onder de overeenkomsten van 12 december 2005 en 16 december 2010 heeft geplaatst. AAV dient op de hierna te noemen rolzitting bij akte aan te geven op welke wijze zij het bewijs wil leveren en, indien dit door middel van het horen van getuigen is, onder vermelding van de verhinderdata van beide partijen voor de komende drie maanden op te geven welke getuigen zij wil horen. Indien AAV het bewijs (mede) door middel van een te gelasten deskundigenbericht wil leveren, dient zij op voormelde rolzitting bij akte aan te geven het aantal en de persoon van de te benoemen deskundige(n), alsmede de door haar voorgestane vraagstelling aan de deskundige(n) mee te delen. Spoedshalve dient [appellante 1] zich op de zelfde rolzitting bij akte uit te laten over aantal en persoon van de eventueel (voor het geval AAV voormeld bewijs onder meer door middel van een deskundigenbericht wil leveren) te benoemen deskundige(n) en de aan de deskundige(n) te stellen vragen.
9.5.
De verschuldigdheid van de door AAV gefactureerde bedragen
9.5.1.
In het vonnis van de kantonrechter waarvan beroep is onder overweging 2.2. weergegeven op welke facturen de vordering van AAV betrekking heeft. Het hof verwijst naar deze weergave.
9.5.2.
Het hof is van oordeel dat de uitgebreide discussie tussen partijen over het wel of niet eerder dan in 2013 ontvangen hebben door [X] c.s. van voormelde facturen van AAV verder onbesproken kan blijven. Feit is immers, dat [X] c.s. in elk geval in 2013 de beschikking over alle facturen heeft gekregen en dat beide partijen het er over eens zijn dat de facturen (op de volgens [X] c.s. wel betaalde factuur van 28 mei 2010 na; zie hierna) niet zijn voldaan. De vraag die resteert is of AAV terecht aanspraak maakt op betaling van de volgens haar openstaande facturen.
9.5.3.
[X] c.s. heeft gesteld dat de op [X] betrekking hebbende factuur van 28 mei 2010 met het nummer [factuurnummer] ten bedrage van € 2885,69 contant door de heer [echtgenoot van appellante 1] is betaald aan AAV. AAV heeft gemotiveerd betwist dat van deze contante betaling sprake is geweest.
Het hof is van oordeel dat [X] c.s., mede gelet op de betwisting door AAV, onvoldoende feitelijk hebben onderbouwd dat de factuur contant is voldaan aan AAV. Enig bewijs van betaling is niet overgelegd, terwijl ook niet is aangegeven wanneer en waar precies die contante betaling zou hebben plaats gevonden. Evenmin is gesteld dat contante betaling van facturen zonder betalings-/ontvangstbewijs een gebruikelijke manier van doen was in de contractuele relatie tussen AAV en [X] c.s. Voor het ambtshalve ( [X] c.s. heeft op dit punt geen bewijsaanbod gedaan) opdragen van bewijs ziet het hof geen grond. Het hof verwerpt de stellingen van [X] c.s. op dit punt dan ook. Het hof houdt de beslissing over de verschuldigdheid van het gevorderde bedrag aan in afwachting van de uitkomsten van het hierna te bespreken deskundigenbericht.
9.5.4.1. AAV stelt onder verwijzing naar de bevindingen van de door haar ingeschakelde heren [persoon A] en [persoon B] (overgelegd bij conclusie van antwoord in reconventie tevens akte wijziging en vermeerdering van eis) dat vast staat dat de gefactureerde werkzaamheden daadwerkelijk door haar zijn verricht en dat [X] c.s. de openstaande facturen dan ook ten onrechte onbetaald heeft gelaten.
9.5.4.2. [X] c.s. heeft, naast de algemene stelling dat er grote vraagtekens zijn te plaatsen bij de vraag of de door AAV gefactureerde werkzaamheden/tijdregistraties juist en/of redelijk zijn, ten aanzien van de in het geding zijnde facturen meer in het bijzonder het volgende aangevoerd:
  • er zijn werkzaamheden gefactureerd die niet zijn verricht en/of niet zijn opgedragen;
  • er zijn facturen met dezelfde factuurnummers maar met verschillende bedragen;
  • de facturen zijn non-consistent;
  • er zijn te hoge kosten voor afzonderlijke werkzaamheden opgevoerd;
  • originele facturen en kopieën stemmen niet overeen;
  • facturen zijn gemanipuleerd.
Ter onderbouwing van haar stellingen heeft [X] c.s. met name verwezen naar het "document bevindingen", opgesteld door de heer [persoon C] van [Z] Accountants & Adviseurs (productie 17 conclusie van antwoord in conventie en van eis in reconventie).
9.5.4.3. Het hof overweegt als volgt.
Nu AAV betaling vordert van de openstaande facturen, ligt het, gezien de gemotiveerde betwisting van de juistheid van de facturen door [X] c.s., op de weg van AAV om te bewijzen dat de facturen correct zijn, in die zin dat de in de facturen opgevoerde werkzaamheden door [X] c.s. zijn opgedragen en door AAV zijn verricht en dat daarvoor de gefactureerde vergoeding verschuldigd is, gelet op het gehanteerde tarief en, voor zover relevant, het aantal gewerkte uren.
Dat [X] c.s. niet eerder heeft geklaagd over de inhoud van de facturen brengt, mede in het licht van de tussen partijen gevoerde discussie over het tijdstip waarop met name [appellante 1] de facturen voor het eerst onder ogen heeft gehad, niet met zich dat zij in de onderhavige procedure geen beroep op de beweerde onjuistheid van die facturen mag/kan doen. Van rechtsverwerking of het verlopen van een wettelijke of contractuele termijn voor reclameren, zo AAV daar een beroep op zou heeft willen doen, is naar het oordeel van het hof geen sprake.
Beide partijen hebben ter onderbouwing van hun standpunt een beroep gedaan op de inhoud van verklaringen van door hen ingeschakelde derden. Ten aanzien van alle drie de ingeschakelde derden (de heren [persoon C] , [persoon A] en [persoon B] ) heeft te gelden dat zij niet als onafhankelijk en/of onpartijdig beschouwd kunnen worden. Dit wordt niet alleen ingegeven door de door de ingeschakelde derden gebruikte bewoordingen van hun bevindingen (waarbij tal van (dis)kwalificaties over en weer over de ingeschakelde derden en/of partijen worden gebezigd), maar ook uit het gegeven dat zij zich niet beperken tot de vraag of de gefactureerde werkzaamheden zijn verricht en ook ingaan op tal van aspecten van het partijdebat die buiten de door hun gestelde deskundigheid liggen (zoals bijvoorbeeld of bepaalde feiten wel of niet bewezen of vast zijn komen te staan en of de inhoud van bepaalde in het geding gebrachte correspondentie van en tussen partijen al dan niet inhoudelijk correct zou zijn) en daar conclusies aan verbinden.
Verder blijkt uit de rapporten/verklaringen van de heren [persoon A] en [persoon B] niet dat zij de juistheid van de facturen hebben vastgesteld door eigen onderzoek in de administratie van AAV met betrekking tot deze facturen. Het heeft er in tegendeel alle schijn van dat zij zich met name op de door AAV ter beschikking gestelde processtukken hebben gebaseerd.
Het hof overweegt verder dat AAV bij conclusie in repliek in reconventie tevens vermeerdering en wijziging van eis in conventie een stuk heeft overgelegd van de heer [persoon Y] van 74 pagina's met 24 bijlagen. Ter onderbouwing van haar stellingen verwijst AAV onder punt 3 van deze conclusie naar dit stuk, dat zij als ingelast en herhaald wenst te zien. Van enige concrete verwijzing naar specifieke passages uit dit zeer gedetailleerde en uitgebreide stuk, op grond waarvan zou kunnen worden vast gesteld dat de gedeclareerde werkzaamheden door AAV zijn verricht, is echter geen sprake.
Het komt het hof, gelet op het voorgaande, geraden voor om een deskundigenbericht te gelasten, waarbij de onafhankelijke deskundige onder meer onderzoek verricht naar de administratie met betrekking tot alle in het geding zijnde facturen en aan de hand van dat onderzoek vast stelt of AAV op basis van de door haar met [X] en de Holding gesloten overeenkomsten, en rekening houdend met hetgeen het hof dienaangaande heeft overwogen en geoordeeld in de eerste alinea van rechtsoverweging 9.5.4.3., aanspraak maken op betaling van de volgens AAV openstaande facturen.
Het hof overweegt in dit verband dat de vraagstelling aan en het onderzoek door de deskundige geen betrekking heeft/dient te hebben op de vraag naar de inhoudelijke kwaliteit van de door AAV verrichte werkzaamheden. [X] heeft weliswaar gesteld dat AAV haar werkzaamheden niet heeft verricht op een manier die passend is bij een redelijk handelend en redelijk bekwaam accountant, maar zij heeft, in het licht van de gemotiveerde betwisting van deze stellingen door AAV, haar standpunt naar het oordeel van het hof, behoudens de hierna te bespreken fiscale kwestie, onvoldoende onderbouwd.
Het hof wijst er verder op dat AAV, onder wie zich de administratie bevindt, de deskundige volledige toegang dient te verschaffen tot deze administratie.
Het hof overweegt voorts dat het voorschot van de kosten van de deskundige door AAV dient te worden betaald, nu op haar de bewijslast rust.
De zaak zal naar de rol van 10 juli 2018 worden verwezen voor het nemen van een akte door beide partijen waarin zij zich uitlaten over aantal en persoon/personen van de te benoemen deskundige(n) en over de aan de deskundige(n) te stellen vragen.
9.6.
De door [X] c.s. gestelde wanprestatie en/of onrechtmatige daad aan de zijde van AAV
9.6.1.
[X] c.s. heeft gesteld dat AAV jegens haar toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van haar verplichtingen uit hoofde van de tussen partijen gegolden hebbende overeenkomst. Zij heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat AAV de belastingaangifte van [X] en de Holding (die een fiscale eenheid vormen) over 2011 te laat heeft ingediend. Daardoor heeft de belastingdienst in eerste instantie een verzuimboete van € 2.460,00 opgelegd, die later met hulp van de heer [persoon C] teruggebracht is tot € 49,00. Verder heeft de belastingdienst heffingsrente tot een bedrag van € 279,00 in rekening gebracht, aldus [X] c.s.
AAV heeft gemotiveerd verweer gevoerd. Zij stelt dat [X] c.s. geen opdracht aan haar heeft verstrekt voor het verzorgen van de belastingaangifte van [X] en AAV over 2011, zodat een eventueel te laat indienen van die aangifte haar niet kan worden verweten.
Het hof zal de vorderingen van [X] voor zover gegrond op toerekenbaar tekort schieten van AAV in de nakoming van haar contractuele verplichtingen afwijzen. AAV heeft onweersproken gesteld dat aan het verzorgen van de belastingaangiften en de jaarrekeningen voor [X] en de Holding altijd een expliciete opdracht van [X] c.s. ten grondslag heeft gelegen en dat juist voor het jaar 2011 die opdracht ontbrak. In dit verband heeft Carrfour c.s., ter ondersteuning van haar stelling dat er wel degelijk opdracht zou zijn gegeven tot het verzorgen van de aangifte over 2011, gewezen op de door [appellante 1] ondertekende volmacht (productie 8 bij antwoord in conventie tevens eis in reconventie) die na het overlijden van de heer [echtgenoot van appellante 1] is opgemaakt. Bij gelegenheid van het pleidooi heeft [X] c.s. in haar pleitnota bij nummer 24 echter zelf aangevoerd dat de machtiging nog geen opdracht inhoudt. Desgevraagd heeft de raadsman van [X] c.s. dit standpunt tijdens het pleidooi nog eens bevestigd. Daarbij is verklaard dat de volmacht als bevestiging mag worden gezien van een opdracht om de aangifte te doen "die er al lag". Dat er al een opdracht voor die werkzaamheden lag blijkt echter uit niets en [X] c.s. heeft ook geen feiten of omstandigheden aangevoerd op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat die opdracht al eerder was verstrekt aan AAV. Voor zover [X] c.s. zouden hebben willen betogen dat die opdracht zou blijken uit het aanvragen van uitstel voor het doen van belastingaangifte over 2011 door AAV wordt dit betoog verworpen. [X] c.s. heeft niet, althans onvoldoende gemotiveerd betwist dat AAV, zoals zij stelt, voor elke cliënt, gelet op de korte termijnen die daarvoor gelden, standaard uitstel aanvraagt voor het doen van de aangifte Vennootschapsbelasting en Inkomstenbelasting. Uit het aanvragen van dat uitstel leidt het hof daarom niet af dat er een opdracht tot het doen van de aangifte over 2011 voor [X] en/of de Holding is geweest. Voor het opdragen van bewijslevering aan [X] c.s. ziet het hof gelet op het voorgaande geen grond.
9.6.3.
[X] c.s. heeft verder gesteld dat er ten opzichte van haar sprake is geweest van onrechtmatig handelen door AAV. Zij heeft daaraan het volgende ten grondslag gelegd:
  • Er is sprake van door AAV gepleegde valsheid in geschrifte. Er is aantoonbaar geknoeid met de facturen die AAV aan [X] heeft gestuurd.
  • AAV heeft geweigerd rekening en verantwoording af te leggen.
  • AAV heeft ten einde verlof te krijgen om conservatoir beslag op de privégoederen van [appellante 1] te kunnen leggen de voorzieningenrechter aantoonbaar onjuist voorgelicht.
  • De door AAV gelegde beslagen zijn vexatoir.
De beslissing over de op onrechtmatige daad gebaseerde vorderingen van [X] c.s. houdt het hof aan tot na de beoordeling van het uit te brengen deskundigenbericht.
9.7.
De vordering van [X] c.s. ex artikel 843a Rv
9.7.1.
[X] c.s. vordert op de voet van het bepaalde in artikel 843a Rv de overlegging door AAV van het bankboek, inkoopfacturen, tijdregistraties uit het urenregistratiesysteem, het kasboek, een kopie van de BTW-aangiften en loonaangiften en grootboekkaarten. Zij voert daartoe aan dat AAV weigert om te voldoen aan haar verplichting tot het afleggen van verantwoording. Ook weigert AAV de (loon)administratie af te staan. Daardoor is [X] c.s. beperkt in het voeren van verweer tegen de vorderingen van AAV en wil zij zelf onderzoek kunnen doen in de boekhouding voor zover deze betrekking heeft op de beweerdelijk door AAV voor [X] c.s. verrichte werkzaamheden.
9.7.2.
AAV heeft de stellingen van [X] c.s. betwist. Zij ontkent te hebben geweigerd om verantwoording af te leggen en stelt meermalen aan [X] c.s. te hebben aangeboden om nadere uitleg en toelichting te geven op de facturen. Het was echter [X] c.s. die telkens geweigerd heeft om op deze voorstellen van AAV in te gaan. AAV wijst verder op het retentierecht dat AAV heeft, nu [X] c.s. ten onrechte de facturen onbetaald heeft gelaten. Zij kan dus niet gehouden worden tot afgifte van de bescheiden. Verder stelt AAV dat de vordering te onbepaald is en dat er sprake is van een "fishing expedition" aan de zijde van [X] c.s. Bovendien, aldus AAV, heeft [X] c.s. al de beschikking over benodigde bescheiden.
9.7.3.
Het hof oordeelt als volgt.
De vordering van [X] c.s. wordt afgewezen. Ten eerste oordeelt het hof dat de vordering te onbepaald is, mede waardoor het hof niet kan vaststellen dat [X] c.s. een rechtmatig belang heeft bij de vordering . [X] c.s. heeft het gelaten bij een in algemene termen gestelde opsomming van bescheiden, zonder daarbij voldoende concreet onderbouwd aan te geven waarom zij het soort bescheiden nodig meent te hebben in het kader van een behoorlijke rechtsbedeling in het geschil tussen partijen over de verschuldigdheid van de facturen. Een rechtmatig belang bij het verstrekt krijgen bij wijze van algemeen inzagerecht in de administratie van AAV heeft [X] c.s. niet.
Verder heeft [X] c.s. geen rechtens te respecteren belang bij de vordering, nu een deskundigenbericht wordt gelast naar het verricht zijn van de door AAV gedeclareerde werkzaamheden, in het kader waarvan het voor de hand ligt dat de deskundige de administratieve bescheiden bij zijn/haar onderzoek zal betrekken en waarbij partijen de gelegenheid zullen hebben om aan de deskundige vragen te stellen (bijvoorbeeld over de door de deskundige bij zijn onderzoek betrokken bescheiden).
9.8.
Het hof zal de zaak voor het nemen van de in overwegingen 9.4.4. en 9.5.4.3. vermelde akte verwijzen naar de rol van 10 juli 2018. Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.

10.De beslissingHet hof:

verwijst de zaak naar de rol van 10 juli 2018 voor het nemen door partijen van de in overwegingen 9.4.4. en 9.5.4.3. vermelde akte;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.I.M.W. Bartelds, W.J.J. Beurskens en T.J. Dorhout Mees en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 12 juni 2018.
griffier rolraadsheer