ECLI:NL:GHSHE:2018:2469

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
12 juni 2018
Publicatiedatum
12 juni 2018
Zaaknummer
20-002775-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak in fraudezaak met valselijk opgemaakte bedrijfsadministratie en verkoopfacturen

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 12 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte, geboren in 1975, werd beschuldigd van valsheid in geschrift door feitelijk leiding te geven aan een rechtspersoon die opzettelijk een bedrijfsadministratie valselijk had opgemaakt. Dit zou zijn gebeurd door drie valse verkoopfacturen op te nemen, die betrekking hadden op de verkoop van auto’s. Het Openbaar Ministerie stelde dat de verdachte had geprobeerd de verantwoordelijkheid voor de afdracht van de verschuldigde belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) buiten zichzelf te leggen.

Het hof heeft de zaak grondig onderzocht, waarbij het bewijs voor de valsheid van de facturen als onvoldoende werd beoordeeld. De verdachte had verklaard dat de auto’s daadwerkelijk waren verkocht aan een derde partij, die de BPM-aangiften verzorgde. Het hof concludeerde dat er geen wettig en overtuigend bewijs was dat de facturen vals waren en dat de verdachte de administratie valselijk had opgemaakt. De verdediging voerde aan dat er legitieme transacties hadden plaatsgevonden en dat de verdachte handelde in overeenstemming met de geldende regels.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten. De uitspraak benadrukt het belang van voldoende bewijs in strafzaken en de noodzaak om de feiten zorgvuldig te onderzoeken voordat tot veroordeling wordt overgegaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002775-17
Uitspraak : 12 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, locatie ’s-Hertogenbosch, van 4 september 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-994068-12 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum in het jaar] 1975,
wonende te [woonadres] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is de verdachte ter zake van ‘valsheid in geschrift, begaan door een rechtspersoon, terwijl hij feitelijke leiding heeft gegeven aan de verboden gedraging, meermalen gepleegd’ veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 weken waarvan 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Namens de verdachte is tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal bevestigen, met uitzondering van de opgelegde straf en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de verdachte zal veroordelen tot een taakstraf voor de duur van 80 uren subsidiair 40 dagen en een gevangenisstraf voor de duur van 6 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
De raadsman van de verdachte heeft primair vrijspraak bepleit. Subsidiair is een strafmaatverweer gevoerd.
Vonnis waarvan beroep
Het bestreden vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
[Vennootschap I (van verdachte)] B.V., verder te noemen 'de B.V.', op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode vanaf 1 maart 2009 tot en met 23 februari 2010 in de gemeente Oirschot, althans in het arrondissement 's-Hertogenbosch, althans in Nederland, (telkens) tezamen met anderen of een ander, althans alleen, (telkens) opzettelijk (een deel van) de (bedrijfs-)administratie van de B.V., zijnde (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd, (telkens) (een) (samenstel van) geschrift(en) dat/die bestemd is/zijn om tot bewijs van enig feit te dienen, valselijk heeft opgemaakt, althans heeft vervalst, hebbende de B.V. en/of (een of meer van) haar medeverdachte(n) toen daar (telkens) opzettelijk valselijk en/of in strijd met de waarheid – zakelijk weergeven – in (dat deel van) die (bedrijfs-)administratie voornoemd opgenomen en/of verwerkt, althans doen of laten opnemen en/of verwerken: drie, althans een of meer verkoopfacturen, volgens factuuropschrift (telkens) afkomstig van de B.V., (telkens) gericht aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] (D-006, D-039 en D-045), telkens ter zake van verkoop en/of levering aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] ter zake van (een) op die factu(u)r(en) vermelde goed(eren) tegen (een) op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs, zulks terwijl een verkoop en/of levering door de B.V. van (een) goed(eren) zoals op die factu(u)r(en) vermeld in werkelijkheid (telkens) niet heeft plaatsgevonden, in elk geval (telkens) niet heeft plaatsgevonden tegen (een) op die factu(u)r(en) vermelde prijzen/prijs, zulks (telkens) met het oogmerk om voormeld(e) geschrift(en) (telkens) als echt en onvervalst te gebruiken of door een ander of anderen te doen gebruiken, tot het plegen van welk(e) bovenomschreven strafba(a)r(e) feit(en) verdachte opdracht heeft gegeven, dan wel aan welke verboden gedraging(en) verdachte feitelijke leiding heeft gegeven.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Vrijspraak

A.

De verdachte staat ingevolge hetgeen aan hem ten laste is gelegd terecht ter zake van het feitelijk leidinggeven aan het door [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. opzettelijk valselijk opmaken van een bedrijfsadministratie door daarin drie valse verkoopfacturen op te nemen. De valsheid van de facturen zou volgens de steller van de tenlastelegging er telkens in zijn gelegen dat de op die facturen vermelde verkoop en/of levering van een auto niet had plaatsgevonden, in elk geval niet tegen een op die factuur vermelde prijs.
Het hof ziet zich aldus voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat de facturen vals zijn in de hiervoor bedoelde zin.

B.

Uit het onderzoek ter terechtzitting [1] is naar voren gekomen dat verdachte [verdachte] zich binnen de onderneming van [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. bezighield met de handel in personenauto’s.
In dat kader zijn diverse transacties met betrekking tot de navolgende personenauto’s verricht. Na inkoop c.q. invoer van genoemde auto’s in Nederland, zijn de auto’s volgens vermelding op de betreffende facturen doorverkocht aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. te Hoofddorp. Deze vennootschap had een vergunning voor het doen van aangiften voor de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (hierna: BPM). De verdachte heeft uit tijdsbesparing [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. en meer in het bijzonder [werknemer vennootschap II] ingeschakeld om bij de Rijksdienst voor het Wegverkeer (hierna: RDW) de auto’s van Nederlandse kentekens te laten voorzien middels door haar in te dienen aangiften BPM. In dit verband wordt opgemerkt dat de houder van een dergelijke vergunning na het indienen van de aangiften BPM de verschuldigde BPM niet direct hoeft af te dragen.
B.1 Audi A6Op 1 april 2009 is een auto van het merk Audi, type A6, met Belgisch kenteken [Belgische kenteken Audi A6] , ingekocht voor € 40.000,00 van [eerste verkoper Audi A6] te Hamont-Achel. [2] Vervolgens heeft [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. volgens de litigieuze factuur (D-006) deze auto op diezelfde dag doorverkocht aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. voor een bedrag van € 40.500,00. [3] Op 7 april 2009 is ter zake van deze auto door [werknemer vennootschap II] van [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. aangifte BPM gedaan, welke aangifte op 3 april 2009 is ondertekend. [4] Er is voor de auto het Nederlandse kenteken [kenteken Audi A6] afgegeven. De auto is vervolgens op 18 april 2009 op naam gesteld van [echtgenote uiteindelijke koper Audi A6] , echtgenote van [naam uiteindelijke koper Audi A6] . [5]
Verdachte [verdachte] heeft ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat de Audi A6 door [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. aan [Vennootschap III (van derde, autohandelaar)] B.V. is verkocht. [6] In het dossier bevindt zich een factuur d.d. 12 mei 2009 waaruit naar voren komt dat [Vennootschap III (van derde, autohandelaar)] B.V. de Audi A6 met kenteken [kenteken Audi A6] voor een bedrag van € 52.520,00 heeft verkocht aan G. [naam uiteindelijke koper Audi A6] . [7] Ten overstaan van de rechter-commissaris heeft [naam uiteindelijke koper Audi A6] verklaard dat hij de Audi A6 uiteindelijk bij [Vennootschap III (van derde, autohandelaar)] B.V. heeft gekocht. [8]
B.2 Porsche CayenneDe auto van het merk Porsche, type Cayenne, zonder kenteken, is volgens de in geschil zijnde factuur (D-039) op 17 maart 2009 door [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. voor een bedrag van € 60.000,00 exclusief BTW verkocht aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. [9] Op 20 maart 2009 is door [werknemer vennootschap II] namens [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. aangifte BPM gedaan. [10] Er is voor de auto het Nederlandse kenteken [kenteken Porsche Cayenne] afgegeven. De auto is vervolgens op 27 maart 2009 terug verkocht aan [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. voor een bedrag van € 61.000,00 exclusief BTW en BPM. [11]
B.3 BMW M5
Op 22 december 2008 is voor een bedrag van € 37.500,00 door [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. van [eerste verkoper BMW M5] te Höxter in Duitsland een BMW M5 gekocht en vervolgens ingevoerd. [12] Deze auto is (nog zonder kenteken) door [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. op 18 maart 2009 verkocht aan [naam uiteindelijke koper BMW M5] te Haghorst voor een bedrag van € 53.000,00, welk bedrag op 30 maart 2009 per bank is voldaan. [13] Daarnaast is de auto, volgens de gewraakte factuur (D-045), op 19 maart 2009 door [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. verkocht aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. voor een bedrag van € 37.500,00. [14] Op 20 maart 2009 is door [werknemer vennootschap II] namens [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. aangifte BPM gedaan. [15] Er is voor de auto het Nederlandse kenteken [kenteken BMW M5] afgegeven. De auto is vervolgens op 27 maart 2009 terug verkocht aan [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. voor een bedrag van € 38.500,00 exclusief BTW en BPM. [16]
Uit het onderzoek ter terechtzitting is naar voren gekomen dat de (door [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V.) verschuldigde BPM telkens onbetaald is gebleven.

C.

Het Openbaar Ministerie heeft zich bij monde van de advocaat-generaal op het standpunt gesteld dat, gelijk de rechtbank heeft geoordeeld, het ten laste gelegde bewezen kan worden verklaard. De verkopen van de auto’s aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. zijn slechts transacties op papier geweest. Van een daadwerkelijke levering van de auto’s is niet gebleken. Daarmee zijn de drie opgemaakte facturen vals.
Door deze papieren exercitie en de inschakeling van [werknemer vennootschap II] heeft de verdachte [verdachte] getracht de verantwoordelijkheid voor de afdracht van de verschuldigde BPM buiten zichzelf te leggen. Daarbij neemt de advocaat-generaal in aanmerking dat het volgens haar niet noodzakelijk is om de auto in eigendom te hebben om aangiften BPM te doen, nu [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. daartoe ook een volmacht aan een derde had kunnen verlenen.

D.

De raadsman van de verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Daartoe is – kort gezegd en op de gronden zoals nader in de pleitnota verwoord – aangevoerd dat sprake is geweest van legitieme en reële transacties en daadwerkelijke verkopen en leveringen van de drie auto’s door [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V.
In de tenlastegelegde periode was het volgens de verdediging noodzakelijk dat een auto op naam moest staan van de rechtspersoon dan wel natuurlijk persoon die aangifte BPM zou doen teneinde een kenteken te verkrijgen van de RDW.
De verdachte heeft ten overstaan van het hof verklaard dat [werknemer vennootschap II] hem had laten zien dat [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. een vergunning had voor het doen van aangiften voor de BPM en daarvoor ten gunste van de Belastingdienst een bankgarantie van € 350.000,00 had afgegeven. Daaruit concludeerde hij dat hij zaken deed met een betrouwbaar bedrijf. [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. zou per ingevoerde auto een bedrag van € 1.000,00 als provisie ontvangen voor het doen van de aangiften BPM en het verkrijgen van de kentekens. Alle betalingen aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. zijn volgens de verdachte contant voldaan. De verdachte verkocht naar eigen zeggen een auto aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. en als deze bij [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. terug kwam met de papieren, dan werd het verschil (BPM en provisie van € 1.000,00) contant aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. betaald. [17] De verkoopfacturen zijn aldus met de (terug)inkoopfacturen verrekend.

E.

Het hof overweegt als volgt.
De belastingambtenaar [naam belastingambtenaar] , voorheen werkzaam bij de Belastingdienst/Douane, is door en bij de rechter-commissaris bevraagd over de procedure bij het overleggen van inkoopfacturen ten behoeve van de BPM-aangifte. Bij die gelegenheid heeft hij verklaard dat het noodzakelijk was dat hij voor het behandelen van een aangifte BPM de auto zelf zag. Voorts verklaarde hij dat [werknemer vennootschap II] aangifte kwam doen voor [verdachte] . [18]
Uit de hiervoor onder B genoemde documenten is af te leiden dat voor de ingevoerde Audi A6, Porsche Cayenne en BMW M5 een Nederlands kenteken is afgegeven vanwege de RDW. Afgifte van een kenteken is pas mogelijk als aangifte BPM is gedaan.
Het hof stelt op grond van het voorgaande vast dat genoegzaam is gebleken dat de drie auto’s door [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. zijn verkocht en geleverd. Volgens belastingambtenaar [naam belastingambtenaar] was het vereist dat voor het indienen van een aangifte BPM – teneinde vervolgens een kenteken af te kunnen geven – degene die deze aangifte kwam doen, deze auto feitelijk ter keuring aanbood. Uit de aangiften BPM blijkt dat [werknemer vennootschap II] deze auto’s namens [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. ter keuring heeft aangeboden. De conclusie kan daarom geen andere zijn dan dat [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. het bezit van de auto’s heeft verschaft en deze auto’s aldus heeft geleverd, om aldus het mogelijk te maken dat [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V., zoals ook was beoogd, aangifte BPM deed en de auto’s te laten voorzien van een Nederlands kenteken.
Voor wat betreft de vraag of de verkopen niet tegen de op de facturen vermelde prijs heeft plaatsgevonden, overweegt het hof als volgt. De stelling van verdachte dat hij de BPM en provisie van € 1.000,00 na verrekening contant aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. heeft voldaan, wordt geschraagd door de zijdens de verdediging ingebrachte (grootboek)administratie. Daaruit komt naar voren dat de over en weer bestaande betalingsverplichtingen zijn verrekend op 27 maart 2009, waarbij de resterende door [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. verschuldigde bedragen contant zijn voldaan, waarvoor [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. kwitanties heeft verleend. [19] De registeraccountant van de FIOD, drs. [naam registeraccountant] RA, heeft bij schrijven van 5 juni 2014 geconcludeerd dat de met de transacties samenhangende boekingen in de grootboekkaart ‘Kas’ van [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. en de debiteuren- en crediteurenkaarten van [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. zijn vermeld. Zij maakt echter een voorbehoud, omdat slechts een deel van de opgevraagde bescheiden is verstrekt, dat het voor haar niet mogelijk is geweest vast te stellen of de stelling van de verdachte over de prijzen en verrekening van de transacties juist is. [20]
Het hof is gelet op het voorgaande van oordeel dat niet onomstotelijk kan worden vastgesteld dat de prijzen op de facturen juist zijn, maar evenmin dat die prijzen niet overeenstemmen met de werkelijkheid en daarmee onjuist zijn.

F.

Resumerend is het hof aldus van oordeel dat het bewijs voor de beweerdelijke valsheid van de facturen tekortschiet. Daarmee kan ook niet wettig en overtuigend worden bewezen dat de verdachte, door het opnemen van deze facturen in de bedrijfsadministratie, die administratie valselijk heeft opgemaakt. Voor de bewering van het Openbaar Ministerie dat de verdachte zou hebben samengespannen met [werknemer vennootschap II] om de BPM te ontduiken schiet het bewijs tekort. Voor het in deze bewering besloten liggende verwijt dat de verdachte wist dat [werknemer vennootschap II] niet namens [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. handelde dan wel dat hij wist dat [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. de aangegeven BPM niet zou voldoen ontbreekt elk bewijs.
Mitsdien zal de verdachte van het aan hem ten laste gelegde worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt hem daarvan vrij.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. drs. P. Fortuin en mr. P.J. Hödl, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.N. van Veen, griffier,
en op 12 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Hierna wordt – tenzij anders vermeld – steeds verwezen naar het eindproces-verbaal van de Belastingdienst/FIOD, kantoor Haarlem, dossiernummer 46377, door [opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD te Haarlem, op ambtsbelofte opgemaakt en afgesloten d.d. 10 februari 2011, inhoudende een verzameling op ambtseed dan wel op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal en andere geschriften van de Belastingdienst/FIOD met daarin gerelateerde bijlagen, met doorgenummerde dossierpagina’s 1-609.
2.Proces-verbaal van ambtshandeling van [opsporingsambtenaar] d.d. 3 juni 2010, p. 358.
3.Factuur van [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. te Oirschot aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. te Hoofddorp d.d. 1 april 2009,
4.Aangifte BPM, p. 160-165 en Ambtsedige verklaring van [belastingambtenaar 2] van de Belastingdienst/Douane d.d. 12 augustus 2010, p. 278.
5.RDW voertuiggegevens, p. 157.
6.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2018, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte inzake de Audi A6.
7.Factuur van [Vennootschap III (van derde, autohandelaar)] B.V. te Eindhoven aan G. [naam uiteindelijke koper Audi A6] te Geldrop d.d. 12 mei 2009, p. 217.
8.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam uiteindelijke koper Audi A6] door de rechter-commissaris, belasting met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 6 februari 2017, p. 2.
9.Factuur van [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. te Oirschot aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. te Hoofddorp d.d. 17 maart 2009, p. 244.
10.Aangifte BPM, p. 242 en Ambtsedige verklaring van [belastingambtenaar 2] van de Belastingdienst/Douane d.d. 12 augustus 2010, p. 275.
11.Factuur van [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. te Hoofddorp aan [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. te Oirschot d.d. 27 maart 2009, p. 268.
12.Inkoopverklaring, p. 269.
13.Factuur van [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. te Oirschot aan de heer [naam uiteindelijke koper BMW M5] te Haghorst d.d. 18 maart 2009, p. 212 en het Transactieafschrift van de bankrekening van [naam uiteindelijke koper BMW M5] e.o. d.d. 3 september 2009, p. 213.
14.Factuur van [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. te Oirschot aan [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. te Hoofddorp d.d. 19 maart 2009, p. 250.
15.Ambtsedige verklaring van [belastingambtenaar 2] van de Belastingdienst/Douane d.d. 12 augustus 2010, p. 277.
16.Factuur van [Vennootschap II (van derde, ingeschakeld t.b.v. BPM)] B.V. te Hoofddorp aan [Vennootschap I (van verdachte)] B.V. te Oirschot d.d. 27 maart 2009, p. 271.
17.Proces-verbaal van de in het openbaar gehouden terechtzitting van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 29 mei 2018, voor zover inhoudende de verklaring van de verdachte ter zake van de betalingen.
18.Proces-verbaal van verhoor getuige [naam belastingambtenaar] door de rechter-commissaris, belasting met de behandeling van strafzaken in de rechtbank Oost-Brabant, d.d. 6 februari 2017, p. 1-2.
19.Grootboekadministratie [Vennootschap I (van verdachte)] B.V., bijlage 4 bij het Aanvullend proces-verbaal van [opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD, naar aanleiding van het tussenvonnis van de rechtbank, d.d. 10 juni 2014.
20.Rapport inzake [Vennootschap I (van verdachte)] B.V./ [verdachte] d.d. 5 juni 2014, bijlage 6 bij het Aanvullend proces-verbaal van [opsporingsambtenaar] , opsporingsambtenaar van de Belastingdienst/FIOD, naar aanleiding van het tussenvonnis van de rechtbank, d.d. 10 juni 2014.