6.1.In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
Partijen hebben een affectieve relatie gehad. Partijen zijn gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning).
Medio 2009 is de relatie tussen partijen verbroken. Na het verbreken van de relatie heeft [geïntimeerde] de woning verlaten. [appellante] is in de woning blijven wonen.
In een bodemprocedure bij de rechtbank heeft [geïntimeerde] in conventie gevorderd [appellante] te veroordelen om mee te werken aan verkoop van de woning. [appellante] heeft in reconventie onder meer gevorderd dat zij gemachtigd wordt om de woning te gelde te maken. Bij vonnis van 31 oktober 2012 heeft de rechtbank in conventie beslist dat vaststaat dat de woning aan derden verkocht en geleverd moet worden en dat partijen gezamenlijk aan makelaar Bouwmij te [kantoorplaats] opdracht tot verkoop zullen verstrekken.
Op 24 april 2013 hebben partijen aan [makelaardij] Makelaardij opdracht gegeven om de woning te verkopen. De aanvankelijke vraagprijs van € 325.000,- is na enige tijd verlaagd naar € 319.000,-.
In 2015 hebben zich potentiële kopers voor de woning gemeld die ook een bod hebben uitgebracht van € 285.000,-.
[appellante] weigerde akkoord te gaan met het bod omdat zij niet met een restschuld wilde blijven zitten.
[geïntimeerde] heeft vervolgens in kort geding gevorderd dat [appellante] meewerkt aan de verkoop.
Tijdens de mondelinge behandeling van dat kort geding op 20 april 2015 hebben partijen een regeling getroffen die is vastgelegd in een proces-verbaal. Afgesproken is onder meer dat [appellante] alle medewerking zal verlenen aan de verkoop en levering van de woning tegen een verkoopprijs van € 285.000,- met als leveringsdatum 17 juli 2015 en onder toestemming van de bank als hypotheekhouder waaronder royement van de hypotheek.
Partijen hebben de koopovereenkomst ondertekend.
De bank heeft op 19 mei 2015 bericht dat de woning verkocht mag worden mits partijen de restschuld voldoen, waarvan het aandeel van [appellante] (na verrekening met een vordering van [appellante] op [geïntimeerde] ) neerkomt op een bedrag van ongeveer € 6.500,-.
Bij e-mail van 28 mei 2015 heeft [appellante] aan [geïntimeerde] en de makelaar bericht dat zij niet in staat is om de restschuld te voldoen en dat zij de koopovereenkomst wenst te ontbinden.
Bij brief van zijn makelaar van 21 mei 2015 heeft [geïntimeerde] aan [appellante] bericht het niet eens te zijn met het standpunt van [appellante] .
Ter voorkoming van een aan de kopers verschuldigde contractuele boete heeft [geïntimeerde] toch ingestemd met de ontbinding van de koopovereenkomst.
Op 8 juli 2015 heeft de rechtbank in de bodemprocedure eindvonnis gewezen. Daarin is voor recht verklaard dat partijen een minnelijke regeling zijn overeengekomen en is [geïntimeerde] veroordeeld tot nakoming van de in die vaststellingsovereenkomst van 24 januari 2014 opgenomen verbintenissen. In het vonnis is overwogen dat partijen gebonden zijn aan de vaststellingsovereenkomst en (onder meer) dat de eenvoudige gemeenschappen die tussen hen zijn ontstaan conform deze vaststellingsovereenkomst moeten worden verdeeld. De vaststellingsovereenkomst is aan het vonnis gehecht. In die regeling is onder meer opgenomen dat elk der partijen zich jegens de ander verplicht om mee te werken aan de verkoop van de woning aan de [adres] te [plaats] . Voorts hebben zij gezamenlijk bepaald dat, mochten na verkoop van de woning de schulden aangegaan ter financiering van deze woning niet geheel kunnen worden ingelost, partijen zich jegens elkaar in hun onderlinge verhouding verplichten elk de helft te betalen van de betalingen van renten, kosten en inlossing van de restschuld.
Tot een verkoop van de woning is het niet gekomen en partijen zijn in een impasse geraakt waardoor de verkoop stil is komen te liggen.
[appellante] staat sinds 17 juli 2015 in de gemeentelijke basisadministratie niet meer ingeschreven op het adres van de woning, maar op een ander adres.
Zonder medeweten van [geïntimeerde] heeft [appellante] de woning na haar vertrek verhuurd.
Thans wordt de woning door [appellante] voor onbepaalde tijd verhuurd aan mevrouw [huurster] tegen een huurprijs van € 700,- per maand.
De door [appellante] ontvangen huurpenningen heeft zij niet met [geïntimeerde] gedeeld.
6.2.1.In eerste aanleg heeft [geïntimeerde] na wijziging van eis gevorderd:
1. [appellante] te gebieden inzage te geven in de administratie ter zake de door haar gerealiseerde verhuur van de woning vanaf 17 juli 2015 tot het moment van het in deze te wijzen vonnis, waartoe in elk geval maar niet uitsluitend behoort de gesloten huurovereenkomsten en/of bemiddelingsovereenkomsten, de verzonden facturen en bewijzen van de ontvangen huurpenningen en de bankmutaties van de rekening waar de bedragen op ontvangen zijn, althans van deze administratie afgifte aan [geïntimeerde] te doen, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- en om [appellante] te gebieden de ontvangen huurpenningen te storten in depot of op een te openen gezamenlijke rekening, welk saldo aangewend dient te worden bij verkoop en levering van de woning ter inlossing van de hypothecaire geldlening;
2. [geïntimeerde] primair te machtigen tot het te gelde maken van de woning welke machtiging expliciet dient in te houden:
a. a) dat [geïntimeerde] een door hem aan te wijzen makelaar zelf opdracht kan geven om op kosten van beide partijen de verkoop van de woning te hervatten;
b) dat de vraag- en laatprijs door [geïntimeerde] dan wel door de makelaar wordt bepaald;
c) dat [geïntimeerde] de koopovereenkomst kan en mag sluiten ter zake de verkoop van de woning;
d) dat [geïntimeerde] de woning aan de koper(s) kan en mag leveren ten overstaan van een door [geïntimeerde] aan te wijzen notaris;
e) dat [geïntimeerde] , althans de makelaar – indien zulks voorvalt – de woning gedurende het verkooptraject kan en mag verhuren aan derden;
f) dat de daaruit voortvloeiende huurpenningen gestort worden in depot of op een daartoe te openen gezamenlijke rekening, waarvan het saldo bij verkoop en levering van de woning betrokken wordt ter aflossing van de hypothecaire geldlening;
3) [appellante] te gebieden om op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van € 25.000,- haar volledige medewerking te geven aan het verkooptraject waaronder in elk geval dient te worden verstaan het toelaten van de makelaar tot de woning teneinde tot een verkooptaxatie en verkoopstrategie te komen, het op eerste verzoek van de makelaar toelaten van de makelaar met potentiële kopers tot de woning waarbij [appellante] afwezig zal zijn, alsmede het schoon en ordentelijk houden van de woning ten behoeve van bezichtigingen, alsmede het voldoen van het aandeel van [appellante] in de restschuld op rekening van de notaris ten overstaan van wie de woning aan kopers geleverd zal worden;
4) subsidiair [appellante] te gebieden haar volledige medewerking te verlenen aan een spoedige verkoop van de woning en daarbij te gehengen en te gedogen dat deze verkoop bevordert, op straffe van een dwangsom van € 500,- per dag met een maximum van
€ 25.000,-, waarbij dit vonnis in de plaats treedt van de voor de verkoop- en/of leveringsakte benodigde wilsverklaring van [appellante] ;
5. [appellante] te veroordelen in de proceskosten.
6.2.2.Aan deze vordering heeft [geïntimeerde] , kort samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellante] blijft de verkoop van de woning frustreren. Daarnaast heeft zij zonder toestemming van [geïntimeerde] per medio juli 2016 de woning aan een derde verhuurd tegen een veel te lage huurprijs. De huurpenningen heeft [appellante] ten onrechte zelf behouden.
[appellante] dient inzage te geven in de administratie ter zake de huuropbrengsten dan wel deze administratie af te geven aan [geïntimeerde] , zodat hij zijn rechtspositie daaromtrent jegens [appellante] kan bepalen. Er is sprake van gewichtige redenen om [geïntimeerde] te machtigen de woning te gelde te maken.
6.2.3.[appellante] heeft verweer gevoerd.