ECLI:NL:GHSHE:2018:2417

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.237.261_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellante, die in eerste aanleg door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was uitgesproken. De rechtbank had op 19 april 2018 de schuldsaneringsregeling voor de appellante uitgesproken, maar op verzoek van de bewindvoerder is deze regeling op 5 april 2018 tussentijds beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de appellante niet voldeed aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de afdrachtverplichting en informatieplicht, en dat zij nieuwe schulden had laten ontstaan. De appellante ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij zij aanvoerde dat haar tekortkomingen het gevolg waren van stress door de werkloosheid van haar partner en dat zij inmiddels stappen had ondernomen om haar situatie te verbeteren.

Het hof heeft de zaak beoordeeld en vastgesteld dat de appellante inderdaad niet naar behoren aan haar verplichtingen had voldaan. Het hof oordeelde dat de appellante bekend was met haar verplichtingen en dat de geconstateerde tekortkomingen haar konden worden verweten. Bovendien ontbrak een concreet financieel plan om de boedelachterstand en nieuwe schulden aan te pakken. Gezien de hoogte van de boedelachterstand en de nieuwe schulden, was het hof van mening dat de appellante niet in staat zou zijn om deze te voldoen, zelfs niet met een verlenging van de schuldsaneringsregeling. Het hof heeft daarom de beslissing van de rechtbank bekrachtigd en de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling bevestigd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juni 2018
Zaaknummer : 200.237.261/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/17/199 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: [appellante] ,
advocaat: mr. N.A.C. Versteden te Tilburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 april 2018, heeft [appellante] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het verzoek tot (tussentijdse) beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang met de zaak van de partner van [appellante] , welke bij dit hof geregistreerd is onder zaaknummer 200.237.256/01, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld op zitting. De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellante] en [partner van appellante] , hierna te noemen: [partner van appellante] , bijgestaan door mr. Versteden.
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellante] d.d. 16 mei 2018;
- het ter zitting in hoger beroep door de bewindvoerder overgelegd stuk, te weten; het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 maart 2018.
Formeel is de brief van de bewindvoerder d.d. 16 mei 2018, ingediend in de zaak van
[partner van appellante] , niet ingediend in de zaak van [appellante] . Het hof heeft hiervan echter vanwege
de gezamenlijke behandeling ter zitting wel kennis genomen.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 19 april 2018 is ten aanzien van [appellante] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 15 januari 2018 tussentijds beëindigd, nu [appellante] een of meer van haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door haar doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd.
“3.4.2 Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat schuldenares niet heeft voldaan aan haar afdrachtverplichting, informatieplicht, (aanvullende) sollicitatieplicht en daarnaast nieuwe schulden heeft laten ontstaan, waarmee zij tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Nu de bewindvoerder schuldenares herhaaldelijk heeft verzocht om sollicitatiebewijzen, gaat de rechtbank om die reden al voorbij aan haar verweer dat zij dienaangaande onwetend was. Schuldenares heeft voorts vanaf juni 2017 niets aan de boedel afgedragen, als gevolg waarvan een boedelachterstand is ontstaan ten bedrage van € 2.013,74. Bovendien heeft schuldenares de bewindvoerder van geen enkele informatie voorzien en heeft zij aanzienlijke nieuwe schulden laten ontstaan. Daarbij komt dat schuldenares geen enkel concreet voorstel heeft gedaan om de ontstane boedelachterstand en de nieuwe schulden af te lossen, hetgeen naar het oordeel van de rechtbank eveneens niet getuigt van een saneringsgezinde houding die verwacht mag worden van een schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is.”
3.4.
[appellante] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellante] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het is weliswaar correct dat [appellante] niet heeft voldaan aan haar afdrachtplicht en minimaal aan haar informatieplicht, maar de reden hiervan is gelegen in het feit dat [appellante] veel last van stress heeft gehad ten gevolge van het feit dat haar partner [partner van appellante] geen baan kon vinden. Hierdoor heeft zij niet adequaat kunnen voldoen aan haar informatieplicht. Daarnaast heeft het niet kunnen vinden van werk door [partner van appellante] en het beperkte aantal werkuren van [appellante] ervoor gezorgd dat zij haar betalingsverplichtingen niet heeft kunnen nakomen. Sinds 12 maart 2018 is [appellante] daarnaast werkzoekend. [appellante] handhaaft voorts haar standpunt dat zij er eerder niet van op de hoogte was dat zij 36 uur per week moest proberen te werken. Ten aanzien van de terugvorderingen van de gemeente Tilburg wijst [appellante] er nog op dat het gaat om terugvorderingen in verband met het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting ten aanzien van de verworven inkomsten van UWV en Tempoteam in de periode 1 mei 2016 t/m 23 augustus 2016 en van 29 september 2016 tot en met 31 maart 2017. Het betreffen hier echter perioden van voor haar toetreding tot de WNSP op 19 april 2017. Feitelijk gezien betreffen het hier geen schulden die [appellante] na toetreding tot de schuldsaneringsregeling had kunnen voorkomen. [appellante] beschikt wel degelijk over een saneringsgezinde houding en is zich er inmiddels van bewust, dat zij het niet alleen kan. Daarom heeft zij samen met haar partner de hulp ingeroepen van mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder bij Rapport Bewindvoering en Inkomensbeheer. In dat kader staat er op 16 april 2018 een adviesgesprek Schuldenbewind gepland bij de gemeente Tilburg waaraan naast mevrouw [beschermingsbewindvoerder] ook de advocaat van [appellante] zal deelnemen. [appellante] wil er alles aan doen om beëindiging van de schuldsaneringsregeling te voorkomen. Zij hoopt dan ook dat het hof haar nog een kans wil geven, zodat zij kan bewijzen dat zij zich aan haar verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kan houden en dat zij wel degelijk een saneringsgezinde houding heeft. [appellante] en haar partner verkeerden in een vicieuze cirkel. Doordat haar partner lange tijd geen verklaring van goed gedrag (VOG) kon krijgen wegens een eerdere overigens niet-ontvankelijk verklaarde strafzaak, heeft hij lange tijd geen betaalde baan kunnen vinden. In deze situatie is onlangs eindelijk verandering gekomen nu hij met ingang van 27 maart 2018 een baan als operator heeft gevonden. Het feit dat [partner van appellante] lange tijd geen baan heeft kunnen vinden heeft niet alleen bij hem voor veel stress gezorgd maar ook bij [appellante] . Hierdoor heeft [appellante] niet alle informatie aan de bewindvoerder verstrekt en kon zij haar betalingsverplichtingen niet nakomen. In deze situatie is thans verandering gekomen. Zij hoopt dan ook dat haar alsnog de kans wordt geboden om te laten zien dat zij wel degelijk aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kan voldoen. Tenslotte benadrukt [appellante] nog dat de rechter-commissaris in haar voordracht tot tussentijdse beëindiging onder punt 6 heeft vermeld, dat de uitvoering van de regeling niet is gefrustreerd door toedoen of nalaten van [appellante] .
3.5.
Hieraan is door en namens [appellante] Ut ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellante] geeft aan dat zij en [partner van appellante] de zaken niet meer overzien en daarom ook een verzoek tot het instellen van een beschermingsbewind hebben ingediend. Aanvankelijk dachten zij dat de WSNP-bewindvoerder hun belangen zou behartigen, maar nu weten zij beter, die is er juist primair voor de schuldeisers. Voorts erkent [appellante] het bestaan en de omvang van de boedelachterstand en de nieuwe schulden en erkent zij dat zij, naar eigen zeggen uit onwetendheid, onvoldoende heeft gesolliciteerd.
3.6.
De bewindvoerder heeft ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. De bewindvoerder heeft de boedelachterstand van [partner van appellante] vastgesteld op een bedrag van € 2.013,74. De nieuwe schulden, waarbij de door de gemeente Tilburg opgelegde boete over beide echtlieden is verdeeld, daarbij opgeteld is het totaalbedrag dat [appellante] nog vanuit zijn vrij te laten bedrag (hierna: vtlb) dient in te lopen ongeveer € 4.900. De bewindvoerder ziet niet in hoe [appellante] in staat moet worden geacht om dit bedrag, zelfs gedurende een daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling, volledig in te lopen. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat zowel [appellante] als [partner van appellante] gedurende de periode 2015 tot en met 2017 naar behoren door de afdeling Schuldhulpverlening van de gemeente Tilburg zijn begeleid en ondersteund en dat zij beiden naar aanleiding van het eerste huisbezoek door de bewindvoerder zijn aangemeld voor een budgetcursus, maar daar, zonder enig bericht, nimmer zijn verschenen. De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.7.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.7.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij Ut, in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door haar doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.7.2.
Vast staat, temeer nu zij zulks bij beroepschrift ook nadrukkelijk heeft erkend, dat [appellante] de voor haar uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende sollicitatie- en arbeidsverplichting niet naar behoren is nagekomen. Het hof gaat daarbij voorbij aan de stelling van [appellante] dat zij aanvankelijk, meer exact tot aan de mondelinge behandeling in eerste aanleg van 22 maart 2018, niet wist dat zij, nu zij slechts een parttime arbeidsbetrekking had, aanvullend had dienen te solliciteren. Zowel in het aanvangsverslag van 2 mei 2017 als in het tweede verslag van 19 december 2017 maakt de bewindvoerder immers melding van deze aanvullende sollicitatieplicht, daargelaten nog dat hij [appellante] gedurende het verloop van de schuldsaneringsregeling ook bij herhaling om (aanvullende) sollicitatiebewijzen heeft verzocht.
3.7.3.
Vast staat eveneens dat er sprake is van een forse boedelachterstand, door de bewindvoerder per oktober 2017 vastgesteld op een hoogte van € 2.013,74, alsmede van een aanzienlijk aantal nieuwe schulden. Deze nieuwe schulden betreffen onder andere met betaalde premies en eigen risico bij de zorgverzekeraar, openstaande betalingen bij diverse energieleveranciers en een fraudevordering inclusief boete in verband met teveel ontvangen uitkeringsgelden van de gemeente Tilburg. Indien deze fraudevordering van de gemeente Tilburg, beschikking van 14 december 2017, daarbij in gelijke delen over [appellante] en haar echtgenoot wordt verdeeld resteert er voor [appellante] een in te lopen bedrag aan boedelachterstand en nieuwe schulden van circa € 4.900,00. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellante] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). ). De enkele stelling dat zij last had van stress vanwege het niet kunnen vinden van een baan door haar partner (en vanwege de daardoor bij haar partner ontstane stress) is daarvoor volstrekt onvoldoende.
3.7.4.
Nu, tevens doordat zij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellante] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om haar schuldsaneringsregeling, met of zonder verlenging, te continueren, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Het hof merkt daarbij op dat het gelet op de hoogte van de boedelachterstand en nieuwe schuldenlast alsmede de hoogte van het voor [appellante] geldende vtlb in combinatie met de maximale termijn die de wet aan een verlenging van de looptijd van een schuldsaneringsregeling verbindt ook geenszins aannemelijk is dat [appellante] in staat zou moeten worden geacht om, zelfs gedurende een maximale verlenging van haar schuldsaneringsregeling, zowel de gehele boedelachterstand als haar nieuwe schulden vanuit haar vtlb geheel in te lopen. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellante] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.8.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J.I.M.W. Bartelds en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.