ECLI:NL:GHSHE:2018:2415

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.237.256_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling op grond van artikel 350 lid 3 Faillissementswet

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant, die in eerste aanleg door de rechtbank Zeeland-West-Brabant was uitgesproken. De rechtbank had op 19 april 2017 de schuldsaneringsregeling voor de appellant toegepast, maar op verzoek van de bewindvoerder is deze regeling op 15 januari 2018 tussentijds beëindigd. De rechtbank oordeelde dat de appellant niet voldeed aan zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling, waaronder de afdracht- en informatieplicht, en dat hij nieuwe schulden had laten ontstaan.

De appellant ging in hoger beroep tegen deze beslissing, waarbij hij aanvoerde dat zijn tekortkomingen te wijten waren aan stress door werkloosheid en dat hij inmiddels stappen had ondernomen om zijn situatie te verbeteren. Het hof heeft echter vastgesteld dat de appellant niet naar behoren heeft voldaan aan zijn verplichtingen en dat er sprake was van een aanzienlijke boedelachterstand van € 3.557,00, evenals nieuwe schulden. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen de appellant konden worden verweten en dat er geen reden was om de schuldsaneringsregeling te continueren.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank bekrachtigd, waarmee de tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling werd bevestigd. De uitspraak benadrukt het belang van het nakomen van verplichtingen in het kader van de schuldsanering en de gevolgen van het niet voldoen aan deze verplichtingen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juni 2018
Zaaknummer : 200.237.256/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/02/17/198 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. N.A.C. Versteden te Tilburg.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 5 april 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 april 2018, heeft [appellant] het hof verzocht voormeld vonnis te vernietigen en opnieuw rechtdoende, het verzoek tot (tussentijdse) beëindiging van de schuldsaneringsregeling af te wijzen.
2.2.
Gelet op de onderlinge samenhang met de zaak van de partner van [appellant] , welke bij dit hof geregistreerd is onder zaaknummer 200.237.261/01, heeft het hof de beide zaken gevoegd behandeld op zitting.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 30 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] en zijn partner, [partner van appellant] , hierna te noemen: [partner van appellant] , bijgestaan door mr. Versteden;
- de heer [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
- het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 16 mei 2018;
- de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 16 mei 2018;
- het ter zitting in hoger beroep door de bewindvoerder overgelegd stuk, te weten; het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 22 maart 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 19 april 2017 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Faillissementswet (Fw) de toepassing van de schuldsaneringsregeling op verzoek van de bewindvoerder d.d. 15 januari 2018 tussentijds beëindigd, nu [appellant] een of meer van zijn uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen niet naar behoren nakomt of door zijn doen of nalaten de uitvoering van de schuldsaneringsregeling anderszins belemmert dan wel frustreert en bovenmatige schulden doet of laat ontstaan. Bij het ontbreken van enige baten voor uitdeling eindigt de schuldsaneringsregeling door het in kracht van gewijsde gaan van het vonnis, aldus de rechtbank.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd:
“3.5.2 Op grond van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting staat naar het oordeel van de rechtbank vast dat schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn afdracht- en informatieplicht en daarnaast nieuwe schulden heeft laten ontstaan, waarmee hij tekort is geschoten in de nakoming van de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Schuldenaar heeft vanaf juni 2017 niets aan de boedel afgedragen, als gevolg waarvan een boedelachterstand is ontstaan ten bedrage van € 3.557,01. Voorts heeft schuldenaar de bewindvoerder van geen enkele informatie voorzien en heeft hij aanzienlijke nieuwe schulden laten ontstaan. Daarbij komt dat schuldenaar geen enkel concreet voorstel heeft gedaan om de ontstane boedelachterstand en de nieuwe schulden af te lossen, hetgeen
naar het oordeel van de rechtbank eveneens niet getuigt van een saneringsgezinde houding
die verwacht mag worden van een schuldenaar op wie de wettelijke schuldsaneringsregeling van toepassing is.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het is weliswaar correct, dat [appellant] niet heeft voldaan aan zijn
afdracht- en informatieplicht, maar de reden hiervan is gelegen in het feit
dat hij veel last van stress heeft gehad ten gevolge van het niet kunnen vinden van een baan waardoor hij niet adequaat heeft kunnen voldoen aan zijn informatieplicht. Daarnaast heeft het niet kunnen vinden van werk ervoor gezorgd, dat hij zijn betalingsverplichtingen niet heeft kunnen nakomen. Ten aanzien van de terugvorderingen van de gemeente Tilburg wijst [appellant] er nog op dat het gaat om terugvorderingen in verband met het niet voldoen aan de inlichtingenverplichting ten aanzien van de verworven inkomsten van UWV
en Tempoteam in de periode 1 mei 2016 t/m 23 augustus 2016 en van 29 september 2016 tot en met 31 maart 2017. Het betreffen hier echter perioden van voor zijn toetreding tot de schuldsaneringsregeling. Feitelijk gezien betreffen het hier geen schulden die [appellant] na
toetreding tot de schuldsaneringsregeling had kunnen voorkomen. Ten aanzien van de vordering van het UWV van € 309,18 wijst [appellant] er nog op dat hij per abuis zijn inkomsten niet correct heeft doorgegeven aan het UWV, hetgeen hij ten zeerste betreurt. [appellant] stelt zich dan ook op het standpunt dat hij niet toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van zijn verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling.
[appellant] beschikt wel degelijk over een saneringsgezinde houding en is zich er inmiddels van bewust, dat hij het niet alleen kan. Daarom heeft hij samen met zijn partner de hulp ingeroepen van mevrouw [beschermingsbewindvoerder] , beschermingsbewindvoerder bij Rapport Bewindvoering en Inkomensbeheer. In dat kader staat er op 16 april 2018 een adviesgesprek Schuldenbewind gepland bij de gemeente Tilburg waaraan naast mevrouw [beschermingsbewindvoerder] ook de advocaat van [appellant] zal deelnemen. [appellant] wil er alles aan doen om beëindiging van de schuldsaneringsregeling te voorkomen. Bij het vaststellen of [appellant] voldoet aan de inhoud van deze bepalingen dient de rechtbank alle omstandigheden van het geval mee in ogenschouw te nemen. In dat kader benadrukt [appellant] dan ook dat er zaken niet goed zijn gelopen, maar dat hij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling nooit heeft willen belemmeren of frustreren. Het probleem is echter dat hij bij de uitvoering van de schuldsaneringsregeling hulp nodig heeft. Dit is dan ook de reden dat hij zich gewend heeft tot mevrouw [beschermingsbewindvoerder] voornoemd om onder beschermingsbewind te komen staan.
[appellant] verkeerde in een vicieuze cirkel. Doordat [appellant] lange tijd geen verklaring van goed gedrag (VOG) kon krijgen wegens een eerdere overigens niet-ontvankelijk verklaarde strafzaak, heeft hij lange tijd geen betaalde baan kunnen vinden. In deze situatie is onlangs eindelijk verandering gekomen nu hij met ingang van 27 maart 2018 een baan als operator heeft gevonden. Het feit dat [appellant] lange tijd geen baan heeft kunnen vinden, heeft voor veel stress gezorgd. Hierdoor heeft [appellant] niet alle informatie aan de bewindvoerder verstrekt en kon hij zijn betalingsverplichtingen niet nakomen. In deze situatie is thans verandering gekomen. [appellant] hoopt dan ook dat hem alsnog de kans wordt geboden om te laten zien dat hij wel degelijk aan de verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling kan voldoen. Tenslotte wijst [appellant] er nog op, dat de rechter-commissaris in haar voordracht tot tussentijdse beëindiging van 15 januari 2018 onder punt 6 heeft opgenomen, dat de uitvoering van de regeling niet is belemmerd door toedoen of nalaten van [appellant] .
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft aan dat hij en [partner van appellant] de zaken niet meer overzien en daarom ook een verzoek tot het instellen van een beschermingsbewind hebben ingediend. Aanvankelijk dachten zij dat de WSNP-bewindvoerder hun belangen zou behartigen, maar nu weten zij beter, die is er juist primair voor de schuldeisers. Voorts geeft [appellant] aan dat hij thans niet meer aan de lopende band werkt als operator –daar moest hij na twee weken al weg- maar met ingang van 27 maart 2018, via een payroll-constructie werkzaam is bij een callcenter. Dit gaat goed, binnenkort gaat hij daar zelfs een opleiding volgen. Na afloop van deze opleiding zal hem wellicht een contract worden aangeboden. Hij heeft deze arbeidsbetrekking nog niet aan zijn bewindvoerder gemeld. Voorts erkent [appellant] het bestaan en de omvang van de boedelachterstand en de nieuwe schulden. Dat hij ook overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling niet is nagekomen wijt hij hoofdzakelijk aan het feit dat hij vanwege stress op sommige momenten niet meer helder kon nadenken.
3.6.
De bewindvoerder heeft in zijn brief - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Het hebben van stress betekent niet automatisch dat er geen informatie kan worden verstrekt. Verder is [appellant] , evenals zijn partner, aantoonbaar goed op de hoogte van de mogelijkheden van (aanvullende) bijstand indien het gezinsinkomen dat noodzakelijk maakt. Ook had hij met de bewindvoerder kunnen overleggen; maar tot op heden is niets aangaande dit onderwerp van hem vernomen. Uiteraard was [appellant] uitgebreid bekend met de sollicitatieplicht. Ten aanzien van de schulden bij de Gemeente Tilburg: De terugvorderingen zijn vastgesteld na bestandsvergelijkingen. Toelating tot de regeling was per 19 april 2017. De meest recente vordering van de gemeente Tilburg betreft de periode eindigend 31 maart 2017. Op 27 maart 2017 (dus gedurende de periode van de laatste terugvordering) is het verzoekschrift 284 Fw ondertekend. Gemeente Tilburg vindt het niet acceptabel dat de vorderingen alsnog onder de werking van de regeling worden gebracht. Inmiddels heeft Gemeente Tilburg bij uitgebreid gemotiveerde beschikking van 4 mei 2018 een boete opgelegd van netto € 3.401,52. Dit kan worden beschouwd als een nieuwe schuld. Ten aanzien van de vorderingen van het UWV: aansluitend aan de terugvorderingen van de Gemeente Tilburg kan dat toch moeilijk als niet toerekenbaar worden beschouwd. Tijdens de terechtzitting op 22 maart 2018 is door de advocaat aangegeven dat pas de dag voor de terechtzitting de optie van beschermingsbewind is besproken. De vraag rijst derhalve in hoeverre [appellant] daadwerkelijk de noodzaak voelt om het beheer over zijn financiën uit handen te geven. Het maakt de indruk van een noodsprong teneinde de meubelen te redden. Ter zitting in eerste aanleg is door de bewindvoerder op de vraag van de rechter over beschermingsbewind aangegeven dat beschermingsbewind passend is als er sprake is van 'wel willen maar niet kunnen', maar dat in het geval van schuldenaren sprake is van 'wel kunnen maar niet willen'. Het is correct dat de rechter-commissaris in de voordracht tot tussentijdse beëindiging heeft vermeld dat de uitvoering van de regeling niet is gefrustreerd door toedoen of nalaten van schuldenaar. De bewindvoerder beschouwt dit echter als een kennelijke verschrijving omdat de verdere behandeling en het vonnis daarvan juist wel blijk geven. De stand van de boedel is bijgaand en ongewijzigd en sluit met een achterstand van € 3.557,01.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. De bewindvoerder heeft de boedelachterstand van [appellant] vastgesteld op een bedrag van € 3.557,00. De nieuwe schulden, waarbij de door de gemeente Tilburg opgelegde boete over beide echtlieden is verdeeld, daarbij opgeteld is het totaalbedrag dat [appellant] nog vanuit zijn vrij te laten bedrag (hierna: vtlb) dient in te lopen ongeveer € 7.100,00. De bewindvoerder ziet niet in hoe [appellant] in staat moet worden geacht om dit bedrag, zelfs gedurende een daartoe maximaal verlengde schuldsaneringsregeling, volledig in te lopen. Voorts stelt de bewindvoerder dat hij door [appellant] ook nimmer spontaan is bericht met betrekking tot het feit dat hij een autoverzekering op zijn naam had staan en dat hij vanaf 27 maart 2018 werkzaam is op een callcenter. Daarbij komt dat de bewindvoerder meent dat er wel eens sprake zou kunnen zijn van een situatie als bedoeld in artikel 350 lid 3 aanhef en sub f nu [appellant] bij gelegenheid van de behandeling van zijn toelatingsverzoek met betrekking tot zijn schulden aan de gemeente Tilburg, het UWV en de Belastingdienst onjuiste althans onvolledige informatie heeft verstrekt. Tot slot merkt de bewindvoerder op dat zowel [appellant] als [partner van appellant] gedurende de periode 2015 tot en met 2017 naar behoren door de afdeling Schuldhulpverlening van de gemeente Tilburg zijn begeleid en ondersteund en dat zij beiden naar aanleiding van het eerste huisbezoek door de bewindvoerder zijn aangemeld voor een budgetcursus, maar daar, zonder enig bericht, nimmer zijn verschenen.
De bewindvoerder heeft zijn verzoek om de schuldsaneringsregeling tussentijds te beëindigen dan ook gehandhaafd.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Het hof dient, gelet op het bepaalde in artikel 350 lid 3 aanhef en sub c en d Fw, te beoordelen of er bij [appellant] , in het licht van de overige omstandigheden van het geval, sprake is van het niet naar behoren nakomen van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen of het door zijn doen of nalaten anderszins belemmeren dan wel frustreren van de uitvoering van de schuldsaneringsregeling en het doen of laten ontstaan van bovenmatige schulden.
3.8.2.
Vast staat, te meer nu hij zulks bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook nadrukkelijk en bij herhaling heeft erkend, dat [appellant] de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieverplichting niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] onder meer verzuimd om de bewindvoerder te informeren over het feit dat hij een autoverzekering op zijn naam had staan waarvan hij bovendien de premies niet stipt voldeed en dat hij een mastercard had aangevraagd. Bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep bleek daarnaast dat [appellant] de bewindvoerder ook nog niet had geïnformeerd inzake zijn nieuwe dienstbetrekking op een callcenter.
3.8.3.
Vast staat eveneens dat er sprake is van een forse boedelachterstand, door de bewindvoerder per oktober 2017 vastgesteld op een hoogte van € 3.557,00, alsmede van een aanzienlijk aantal nieuwe schulden. Deze nieuwe schulden betreffen onder andere met betaalde premies en eigen risico bij de zorgverzekeraar, openstaande betalingen bij de Open Universiteit in verband met genoten cursussen en opleidingen, onbetaalde facturen bij Tele2 en een fraudevordering inclusief boete in verband met teveel ontvangen uitkeringsgelden van de gemeente Tilburg. Indien deze fraudevordering van de gemeente Tilburg, beschikking van 14 december 2017, daarbij in gelijke delen over [appellant] en zijn echtgenote wordt verdeeld resteert er voor [appellant] een in te lopen bedrag aan boedelachterstand en nieuwe schulden van circa € 7.100,00. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden verweten (vgl. HR 12 juni 2009, NJ 2009, 270). De enkele stelling dat hij last had van stress vanwege het niet kunnen vinden van een baan toen hij nog geen verklaring omtrent zijn gedrag had is daarvoor volstrekt onvoldoende.
3.8.4.
Nu, tevens doordat hij bekend is althans redelijkerwijs geacht wordt bekend te zijn met de verplichtingen in het kader van de wettelijke schuldsanering mede in welk verband het hof naar de processtukken wijst, de geconstateerde tekortkomingen [appellant] kunnen worden verweten en het bovendien om meerdere verwijtbare tekortkomingen gaat acht het hof geen termen aanwezig om zijn schuldsaneringsregeling, met of zonder verlenging, te continueren, daargelaten nog dat een concreet financieel plan van aanpak ten aanzien van de nieuwe schulden en de boedelachterstand ontbreekt, althans in hoger beroep niet is overgelegd. Het hof merkt daarbij op dat het gelet op de hoogte van de boedelachterstand en nieuwe schuldenlast alsmede de hoogte van het voor [appellant] geldende vtlb in combinatie met de maximale termijn die de wet aan een verlenging van de looptijd van een schuldsaneringsregeling verbindt ook geenszins aannemelijk is dat [appellant] in staat zou moeten worden geacht om, zelfs gedurende een maximale verlenging van zijn schuldsaneringsregeling, zowel de gehele boedelachterstand als zijn nieuwe schulden vanuit zijn vtlb geheel in te lopen. Al hetgeen hiervoor is overwogen, zowel afzonderlijk als in onderlinge samenhang beschouwd, voert het hof dan ook tot de slotsom dat de rechtbank terecht en op goede gronden heeft geoordeeld dat de schuldsaneringsregeling van [appellant] tussentijds dient te worden beëindigd.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J.I.M.W. Bartelds en F.J.M. Walstock en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.