ECLI:NL:GHSHE:2018:2397

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.225.443_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling met verlenging van de looptijd

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 7 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de schuldsaneringsregeling van de appellant. De appellant had verzocht om verlenging van zijn schuldsaneringsregeling met een jaar, omdat hij niet in staat was om de boedelachterstand binnen de reguliere termijn in te lopen. Het hof heeft vastgesteld dat de appellant, ondanks een boedelachterstand van € 5.171,49, alle overige verplichtingen uit de schuldsaneringsregeling naar behoren nakomt en een substantieel bedrag van circa € 18.600,00 aan de boedel heeft overgemaakt. Het hof oordeelde dat er een reële kans bestaat dat de appellant in staat zal zijn om zijn gehele schuldenlast, inclusief bijkomende kosten, te voldoen gedurende de verlengde schuldsaneringsregeling.

Het hof heeft het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling afgewezen en de duur van de regeling verlengd tot 24 mei 2020. Gedurende de reguliere looptijd van de regeling, tot 24 mei 2019, blijven alle verplichtingen van de appellant van kracht. Na deze datum is de appellant alleen nog gehouden tot het inlopen van de boedelachterstand en het periodiek afdragen van het salaris van de bewindvoerder. Het hof heeft het vonnis waarvan beroep vernietigd en de zaak terugverwezen naar de rechtbank Limburg voor de voortzetting van de schuldsaneringsregeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juni 2018
Zaaknummer : 200.225.443/01
Zaaknummer eerste aanleg : C/03/16/383 R
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
opvolgend advocaat: mr. R.W.L.J. Loonen te Heerlen.
Als vervolg op het door dit hof op 30 november 2017 gewezen tussenarrest.

5.Het tussenarrest van 30 november 2017

Bij dit arrest heeft het hof de behandeling van de zaak aangehouden teneinde de bewindvoerder in de gelegenheid te stellen om, uiterlijk op de in het dictum van dit arrest vermelde pro-forma datum, het hof op de hoogte te stellen van het oordeel van de rechter-commissaris met betrekking tot de door de bewindvoerder in het kader van een juiste berekening van de boedelachterstand relevant geachte kwesties en daaraan gekoppeld een berekening van de alsdan actuele boedelstand. Het hof droeg de bewindvoerder daarbij op om uiterlijk binnen 10 dagen na de uitspraakdatum van dit arrest aan [appellant] kenbaar te maken welke informatie(bescheiden) zij in het kader van de formulering en onderbouwing van haar vragen aan de rechter-commissaris nog van [appellant] wenste te ontvangen. In aansluiting daarop droeg het hof [appellant] op om binnen 10 dagen na dagtekening van voornoemd informatieverzoek van de bewindvoerder de bewindvoerder de bevraagde informatie op de door de bewindvoerder verzochte wijze te doen toekomen.

6.De verdere loop van de procedure

6.1.
Het hof heeft kennisgenomen van de inhoud van de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 23 februari 2018 alsmede van de brieven met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 9 maart 2018 en 22 mei 2018. Na ontvangst van de nader aangedragen informatie heeft de rechter-commissaris een beslissing genomen omtrent de al dan niet vrij te laten bedragen inzake de leaseauto. Op grond hiervan heeft de bewindvoerder de afdracht verplichting van [appellant] (her)berekend en de omvang van de boedelachterstand vastgesteld, als op 21 februari 2018 door de rechter-commissaris geaccordeerd.
6.2.
De voortgezette mondelinge behandeling in hoger beroep heeft plaatsgevonden op 23 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn [appellant] , bijgestaan door mr. Loonen, en mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder, gehoord.
6.3.
Bij gelegenheid van de mondelinge behadeling in hoger beroep heeft [appellant] allereerst gesteld het oneens te zijn met de beslissing van de rechter-commissaris dat er, zoals ook door de bewindvoerder was gesteld, inderdaad sprake is van een boedelachterstand. Daarbij geeft [appellant] aan dat hij van deze beslissing ook nooit door de rechter-commissaris of de rechtbank op de hoogte is gesteld en deze dus eerst heeft vernomen uit het schrijven van de bewindvoerder van 23 februari 2018. Voorts geeft [appellant] aan dat hij naar zijn inschatting niet in staat zal zijn om dit boedeltekort, naast alle doorlopende afdrachten, nog binnen de resterende reguliere termijn van de schuldsaneringsregeling geheel te voldoen. [appellant] verzoekt derhalve thans om, indien dat inderdaad nodig zou blijken, zijn schuldsaneringsregeling aan het einde van de reguliere looptijd voor de duur van één jaar te verlengen waarbij hij geen reguliere boedelafdrachten meer hoeft te verrichten zodat hij de ontstane boedelstand dan alsnog kan inlopen.
6.4.
De bewindvoerder heeft bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep gesteld dat ook nog de mogelijkheid bestaat dat [appellant] gedurende zijn schuldsaneringsregeling in staat zal blijken om zijn gehele schuldenlast, inclusief bijgekomen kosten, geheel te voldoen. Alsdan speelt de kwestie van de boedelachterstand in het geheel niet meer. De bewindvoerder heeft de boedelachterstand op 1 mei 2018 vastgesteld op een bedrag van € 5.171,49. Deze achterstand is per maand aanzienlijk opgelopen omdat [appellant] maandelijks een bedrag van circa € 1.300,00 diende te storten, maar steeds maar circa € 800,00 per maand aan de boedel heeft overgemaakt.

7.De beoordeling

7.1.
Vast staat, reeds nu de rechter-commissaris blijkens een tweetal emailberichten van de rechtbank Limburg aan de bewindvoerder d.d. 13 respectievelijk 21 februari 2018 hiertoe heeft beslist en tegen deze beslissing geen hoger beroep openstaat zodat dit oordeel rechtens onaantastbaar dient te worden geacht, dat er sprake is van een boedelachterstand. Hetgeen door [appellant] nader ter zake in hoger beroep bij het hof is aangevoerd kan dan ook niet tot een ander oordeel leiden. Deze boedelachterstand is door de bewindvoerder, op basis van de door de rechter-commissaris goedgekeurde rekenmethode, per 1 mei 2018 vastgesteld op een bedrag van (afgerond) € 5.170,00. [appellant] heeft deze achterstand rekenkundig als zodanig niet bestreden. Nu [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep nadrukkelijk heeft gesteld deze achterstand naar alle waarschijnlijkheid niet binnen de nog resterende reguliere termijn van zijn schuldsaneringsregeling te kunnen inlopen, overweegt het hof, en daarbij mede gelet op de specifieke omstandigheden van deze zaak, als volgt.
7.2.
Mede gezien het feit dat [appellant] , behoudens de afdrachtplicht, alle overige voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen doorgaans naar behoren nakomt; hij, ondanks dat er sprake is van een tekort, inmiddels een substantieel geldbedrag aan de boedel heeft overgemaakt, in casu circa € 18.600,00, en er een reële kans bestaat dat [appellant] in staat zal zijn om gedurende het verloop van zijn (verlengde) schuldsaneringsregeling zijn gehele schuldenlast inclusief bijkomende kosten te voldoen, acht het hof in deze zaak termen aanwezig om de duur van de schuldsaneringsregeling met één jaar, derhalve tot 24 mei 2020, te verlengen. Daarbij bepaalt het hof dat gedurende de reguliere looptijd van voornoemde regeling, meer concreet tot 24 mei 2019, alle voor [appellant] uit voornoemde regeling voortvloeiende verplichtingen onverkort van kracht zullen blijven. Vanaf 24 mei 2019 zal [appellant] in het kader van zijn schuldsaneringsregeling evenwel uitsluitend nog gehouden zijn tot het inlopen van de op dat moment door de bewindvoerder vast te stellen boedelachterstand en het periodiek afdragen van het salaris van de bewindvoerder. De verlenging bedraagt in beginsel (maximaal) één jaar, doch de schuldsaneringsregeling kan worden afgesloten indien en zodra [appellant] de gehele boedelachterstand heeft ingelopen dan wel - indien aan de orde, als alsdan nader te bezien en beoordelen - wanneer hij in staat zal blijken om zijn schuldenlast, inclusief alle bijkomende kosten, geheel af te betalen.
7.3.
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd en het verzoek van de bewindvoerder tot een tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling van [appellant] zal alsnog worden afgewezen.

8.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw rechtdoende:
wijst alsnog af het verzoek van de bewindvoerder tot tussentijdse beëindiging van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van:
[appellant] , wonende te
[postcode] [woonplaats] , aan de
[adres] ;
verlengt de duur van de schuldsaneringsregeling van [appellant] met (maximaal) één jaar, derhalve tot 24 mei 2020, dan wel zoveel korter tot aan het moment dat [appellant] de boedelachterstand volledig zal hebben voldaan ;
bepaalt dat [appellant] tot 24 mei 2019 nog gehouden zal zijn alle reeds thans voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen naar behoren na te komen;
bepaalt dat [appellant] vanaf 24 mei 2019 tot aan het moment waarop zijn schuldsaneringsregeling kan worden beëindigd, doch uiterlijk tot 24 mei 2020, in het kader van zijn verlengde schuldsaneringsregeling uitsluitend nog gehouden zal zijn tot een periodieke afdracht van het salaris bewindvoerder;
wijst de zaak terug naar de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, in verband met de voortzetting van de schuldsaneringsregeling;
wijst af het meer of anders verzochte.
Dit arrest is gewezen door mrs. R.R.M. de Moor, S.M.A.M. Venhuizen en M. Pannevis en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2018.