ECLI:NL:GHSHE:2018:2381

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
7 juni 2018
Publicatiedatum
7 juni 2018
Zaaknummer
200.236.617_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake ondertoezichtstelling van een minderjarige met internationale aspecten en zorgen over de opvoedsituatie

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de ouders van een minderjarige, die onder toezicht is gesteld door de rechtbank Oost-Brabant. De ouders, de vader en de moeder, hebben verzocht om de beschikking van 12 januari 2018 te vernietigen, waarin de rechtbank de ondertoezichtstelling van hun kind voor de duur van één jaar heeft uitgesproken. De ouders zijn van mening dat zij in staat zijn om de zorg voor hun kind zelf te dragen en dat hulpverlening niet noodzakelijk is. De zaak heeft een internationaal karakter, aangezien de moeder de Bulgaarse nationaliteit heeft en de vader de Nederlandse. De minderjarige heeft beide nationaliteiten.

De rechtbank had eerder al een voorlopige ondertoezichtstelling uitgesproken en een machtiging tot uithuisplaatsing verleend. De ouders hebben in hun beroepschrift aangevoerd dat zij bereid zijn om hulp te accepteren, maar dat zij niet erkennen dat er een noodzaak voor hulpverlening is. Tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige, met name op het gebied van taal en gedrag. De gezinsvoogd en de Raad voor de Kinderbescherming hebben aangegeven dat er een ondertoezichtstelling noodzakelijk is om ervoor te zorgen dat er blijvende hulpverlening wordt ingezet.

Het hof heeft de argumenten van de ouders en de betrokken instanties afgewogen en is tot de conclusie gekomen dat de ondertoezichtstelling gerechtvaardigd is. Het hof heeft vastgesteld dat er voldoende zorgen zijn over de ontwikkeling van de minderjarige en dat de ouders niet in staat zijn om de noodzakelijke hulpverlening in een vrijwillig kader te accepteren. Daarom heeft het hof de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de ondertoezichtstelling voor de duur van twaalf maanden gehandhaafd.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 7 juni 2018
Zaaknummer : 200.236.617/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/329117 / JE RK 17-1849
in de zaak in hoger beroep van:
[de vader] ,
en
[de moeder] ,
beiden wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna te noemen: de vader respectievelijk de moeder, dan wel tezamen: de ouders,
advocaat: mr. S.O. Roosjen,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost-Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:
de gecertificeerde instelling William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 30 maart 2018, hebben de ouders verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van de hierna te noemen [de minderjarige] voor de duur van twaalf maanden alsnog af te wijzen, dan wel de duur van de ondertoezichtstelling te beperken.
2.2.
Er is geen verweerschrift ingekomen.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de ouders, bijgestaan door mr. Roosjen;
-de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de GI] .
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 5 januari 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Uit het huwelijk van de moeder en de vader is op [geboortedatum] 2013 te [geboorteplaats] [de minderjarige] (hierna te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
De moeder heeft de Bulgaarse nationaliteit. De vader heeft de Nederlandse nationaliteit. [de minderjarige] heeft beide nationaliteiten.
3.2.
Bij beschikking van 7 november 2017 heeft de rechtbank een voorlopige ondertoezichtstelling ten aanzien van [de minderjarige] uitgesproken voor de duur van drie maanden. Bij diezelfde beschikking heeft de rechtbank machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor pleegzorg voor de duur van vier weken, van 7 november 2017 tot 5 december 2017. Op basis van die machtiging is [de minderjarige] circa vier weken uithuisgeplaatst geweest binnen het netwerk van de ouders.
3.3.
Bij de bestreden – uitvoerbaar bij voorraad verklaarde – beschikking van 12 januari 2018 heeft de rechtbank [de minderjarige] onder toezicht gesteld van de GI voor de duur van één jaar, tot 12 januari 2019.
3.4.
De ouders kunnen zich met deze beslissing niet verenigen en zijn hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De ouders voeren in het beroepschrift – kort samengevat – het volgende aan.
In het verleden hebben de ouders zaken rondom de opvoeding van [de minderjarige] niet goed aangepakt. Zij hebben echter steeds de samenwerking opgezocht met de begeleidende instanties. Hierbij zijn soms conflicten ontstaan, maar de ouders zijn steeds weer bijgedraaid. De ouders willen een herhaling van de uithuisplaatsing vermijden.
Bij de uithuisplaatsing en de ondertoezichtstelling lijkt een belangrijke rol te hebben gespeeld de beschuldiging van de moeder dat de vader zich schuldig zou hebben gemaakt aan seksueel misbruik van [de minderjarige] . Men heeft de moeder destijds echter verkeerd begrepen. De onderzoekende instanties hebben ook geen zogenaamde ‘kindsignalen’ bij [de minderjarige] waargenomen.
Hulp in de thuissituatie en bij de opvoeding van [de minderjarige] kan ook op vrijwillige basis ingezet worden. Als men hierover op dit moment nog anders denkt kan de duur van de ondertoezichtstelling ook beperkt worden, bijvoorbeeld tot een half jaar. De ouders zijn ervan overtuigd dat een verlenging na verloop van dat half jaar niet nodig zal zijn.
Namens de ouders is ter zitting in hoger beroep, in aanvulling op het voorgaande, nog het volgende aangevoerd.
De ouders achten hulpverlening niet noodzakelijk, maar zij zullen daaraan hun medewerking verlenen indien men van mening is dat hulpverlening wel nodig is. De ouders hebben er moeite mee om toe te geven dat zij hulp nodig hebben, omdat het ook als argument voor de ondertoezichtstelling kan worden gebruikt. Er is bovendien tijd en geduld nodig om de ouders duidelijk te maken wat de zorgen zijn en welke hulp zij kunnen gebruiken. De ouders willen dan best toegeven dat zij die hulp nodig hebben. Communicatieproblemen spelen een rol doordat de ouders niet goed in staat zijn zich uit te drukken en de boodschap van een ander vaak niet goed begrijpen. De taalachterstand van [de minderjarige] is reeds verminderd door de inzet van logopedie, al is zij er nog niet helemaal. De ouders willen hier graag verder mee aan de slag gaan.
De ouders hebben ter zitting nog aangevoerd dat de moeder nimmer zelf bij de politie een melding heeft gedaan van seksueel misbruik van [de minderjarige] door de vader. Dit is volgens hen gedaan door een medewerker van de school, die de zaken heeft verdraaid.
3.6.
De GI heeft ter zitting – kort samengevat – het volgende naar voren gebracht.
De huidige gezinsvoogd is pas vanaf maart 2018 bij het gezin betrokken. Zij baseert haar informatie voornamelijk op de sindsdien door haar met de betrokken instanties gevoerde gesprekken.
School heeft zorgen over de ontwikkeling van [de minderjarige] . Zij maakt gemakkelijk contact met andere kinderen, maar zij heeft moeite met gezamenlijke activiteiten. Zij trekt dan haar eigen plan. Voorts zijn er zorgen over de taalontwikkeling van [de minderjarige] . De gezinsvoogd heeft op verzoek van de school onderzoek vanuit Kentalis ingezet naar het taalbegrip en taalgebruik van [de minderjarige] . Logopedie was al ingezet, maar in dat kader zijn niet alle doelen behaald.
Het generalistenteam van WIJ-Eindhoven is al langer bij het gezin betrokken en heeft zorgen over de opvoedsituatie.
Lunet zorg, een hulpverleningsinstelling voor mensen met een verstandelijke beperking, verleent ambulante hulpverlening. Aanvankelijk ging het om het bieden van praktische ondersteuning aan de ouders, maar nu wordt gezinsondersteuning vanuit Lunet zorg gestart om zicht te krijgen op de opvoedsituatie.
De moeder ontkent nu dat misbruik heeft plaatsgevonden, maar de destijds door haar in dat kader gedane uitspraken hebben wel gevolgen gehad voor de gezinssituatie. Daarover dient met de ouders het gesprek te worden aangegaan.
Door school en Lunet zorg wordt gezien dat [de minderjarige] een bepalend meisje is dat in capaciteiten haar ouders voorbij lijkt te streven. De ouders hebben ondersteuning nodig bij de opvoeding. De ouders zeggen dat zij bereid zijn in het vrijwillige kader hulpverlening in te schakelen en te behouden, maar in praktijk zullen zij weerstand bieden. In het gesprek met de ouders komt men er niet aan toe om daadwerkelijk aan de slag te gaan met de zorgen.
3.7.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep, in aanvulling op het raadsrapport, kort samengevat het volgende aangevoerd.
De zinsnede in het raadsrapport over de melding van de moeder over seksueel misbruik door de vader kan op verschillende manieren worden gelezen. In ieder geval heeft de moeder destijds bij de politie wel aangegeven dat zij wilde weten of het waar was dat van seksueel misbruik door de vader sprake is geweest.
De ouders stellen dat zij in een vrijwillig kader zullen meewerken aan de in te zetten hulpverlening, indien en voor zover men dit noodzakelijk acht. Om die hulpverlening effectief te laten zijn, moet er echter wel zelfinzicht zijn. Daar heeft de raad zorgen over.
Eerdere pogingen, in het vrijwillig kader, om de zorgen rond [de minderjarige] weg te nemen hebben weinig opgeleverd. Inmiddels blijken er wel resultaten te zijn geboekt, maar wellicht komt dit omdat er nu een gezinsvoogd is met de bevoegdheid om mee te bepalen en te sturen. De raad heeft twijfels of de ouders zelf in staat zijn de noodzakelijke hulpverlening in te schakelen en te behouden. Door de hulpverleners zullen de ouders op zaken worden aangesproken. Als er geen gedwongen kader is, zullen ouders dit te gemakkelijk ter zijde kunnen schuiven. Een ondertoezichtstelling acht de raad noodzakelijk om ervoor te zorgen dat binnen het gezinssysteem blijvend hulpverlening wordt ingezet en dat er een regiehouder is die kan bepalen wat in het belang van [de minderjarige] is.
3.8.
Het hof overweegt het volgende.
3.8.1.
Gelet op het internationale karakter van de zaak wordt eerst de vraag naar de rechtsmacht en het toe te passen recht beoordeeld. Krachtens artikel 8 lid 1 van de hier toepasselijke Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (Verordening Brussel II-bis) zijn bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan het kind zijn gewone verblijfplaats heeft op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Aangezien [de minderjarige] haar gewone verblijfplaats in Nederland heeft, komt de Nederlandse rechter in deze zaak rechtsmacht toe. Volgens artikel 15 lid 1 van het hier toepasselijke Haags Kinderbeschermingsverdrag van 1996 (Trb. 1997, 299) oefenen de autoriteiten van de verdragsluitende staten de bevoegdheid uit onder toepassing van hun interne recht. Dit betekent dat Nederlands recht toepasselijk is.
3.8.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 1:255 lid 1 Burgerlijk Wetboek (BW) kan de rechter een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling wanneer die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat zijn te dragen.
3.8.3.
Het hof is van oordeel dat aan de vereisten van artikel 1:255 lid 1 BW voor een ondertoezichtstelling is voldaan en overweegt daartoe het volgende.
3.8.4.
Voldoende aannemelijk is geworden dat [de minderjarige] ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is het hof genoegzaam gebleken dat er veel zorgen zijn over [de minderjarige] en het gezinssysteem waarin zij opgroeit.
Het hof wijst allereerst op de gedragsproblemen die door school worden gezien. Wanneer in groepsverband activiteiten worden ondernomen, gaat [de minderjarige] hierin niet mee en trekt zij vaak haar eigen plan. Zij trekt zich niets aan van groepsregels. Vanuit school wordt ook gesignaleerd dat [de minderjarige] haar moeder de baas is, waarbij [de minderjarige] bepaalt.
Daarnaast heeft [de minderjarige] een taalachterstand, meer specifiek een achterstand in haar taalbegrip en woordenschat, en is zij soms nauwelijks te volgen. Een taalachterstand heeft risico’s voor de aansluiting van [de minderjarige] bij haar leeftijdsgenoten. De ouders zijn in het verleden niet goed in staat gebleken de problemen rondom de taalontwikkeling van [de minderjarige] aan te pakken.
Voorts zijn er de door de moeder in het verleden gedane uitspraken over (mogelijk) seksueel misbruik van [de minderjarige] door de vader. De moeder stelt weliswaar dat men haar destijds verkeerd heeft begrepen en dat er door de onderzoekende instanties ook geen zogenaamde ‘kindsignalen’ bij [de minderjarige] zijn waargenomen, maar de ouders onderkennen niet welke impact de bewuste uitlatingen van de moeder hebben gehad op de relatie tussen de ouders onderling en de verdere uitwerking hiervan op het gezin waarvan [de minderjarige] deel uitmaakt. Dit acht het hof zorgelijk.
Ten slotte komt uit de stukken naar voren dat er eind 2017 vanuit de betrokken instanties vraagtekens zijn gesteld bij de verstandhouding tussen de ouders, gelet op onder meer hun onderlinge conflicten en strijd.
3.8.5.
Gezien de hiervoor genoemde zorgen acht het hof het met de raad en de GI noodzakelijk dat gerichte hulpverlening ten behoeve van [de minderjarige] en (in bredere zin) ten behoeve van de opvoedsituatie wordt ingezet.
Het hof heeft niet de overtuiging dat de ouders daadwerkelijk begrijpen dat er zorgen zijn en wat de ernst daarvan is, en dat zij daadwerkelijk bereid zijn om in het vrijwillige kader de noodzakelijke hulpverlening te accepteren en daaraan vorm en invulling te (blijven) geven.
De beperkte communicatievaardigheden van de ouders spelen een rol bij de moeizame totstandkoming van een dialoog met de ouders. De problematische communicatie van de ouders met derden ziet het hof als belemmering voor hulpverlening in een vrijwillig kader. Er is een speciale bejegening van de ouders nodig om hen ertoe te bewegen zich open te stellen voor en te conformeren aan de aanwijzingen van de betrokken hulpverleners. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting maakt het hof op dat de ouders niet zelf met hulpvragen rond de opvoeding van [de minderjarige] komen en dat veel overredingskracht nodig is om ouders uit de verdediging te halen en te laten meewerken. De hulpverlening in het vrijwillige kader kreeg dan ook onvoldoende beweging in het systeem. Het is noodzakelijk dat er een gezinsvoogd aanwezig is, die in kaart brengt wat in het belang van [de minderjarige] nodig is en die de bevoegdheden heeft om het hulpverleningsproces te bewaken en daarin waar nodig door te pakken.
3.8.6.
Het hof acht een ondertoezichtstelling van [de minderjarige] voor de verzochte duur van twaalf maanden noodzakelijk. Die termijn is nodig om de ontwikkelingsbedreiging voor [de minderjarige] af te wenden.
De verwachting is dat de ouders in staat zijn om binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van [de minderjarige] aanvaardbaar te achten termijn de verantwoordelijkheid voor haar verzorging en opvoeding te dragen.
3.9.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd en dat het meer of anders verzochte dient te worden afgewezen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 12 januari 2018;
verzoekt de griffier van dit hof krachtens het bepaalde in het Besluit gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het Centraal Gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. P.M.M. Mostermans, C.N.M. Antens en L.Th.L.G. Pellis en is op 7 juni 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.