ECLI:NL:GHSHE:2018:2372

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
6 juni 2018
Zaaknummer
200.207.275_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid verhuurder voor schade door ongeval met gehuurde aanhanger

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant], wonende in Duitsland, tegen [geïntimeerde], een handelsonderneming B.V. De zaak betreft een ongeval dat plaatsvond op 2 augustus 2013, waarbij de aanhanger die door [appellant] was gehuurd, schade opliep tijdens het vervoer van aangekochte tuinartikelen. [appellant] stelt dat het ongeval het gevolg was van te lage bandenspanning van de aanhanger, wat leidde tot instabiliteit en een botsing met de vangrail. Hij vordert schadevergoeding van [geïntimeerde] op grond van artikel 7:204 lid 2 BW, omdat de aanhanger een gebrek vertoonde. De kantonrechter had eerder de vordering van [appellant] toegewezen, maar [geïntimeerde] ging in verzet tegen dit vonnis. In hoger beroep heeft [appellant] dertien grieven aangevoerd, onder andere over de eigendom van de auto die bij het ongeval betrokken was en de tijdigheid van de klacht over het gebrek aan de aanhanger. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een akte van [appellant] om te reageren op nieuwe verweren van [geïntimeerde]. De uitspraak van het hof is op 5 juni 2018 gedaan, waarbij het hof de verdere beslissing aanhield.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.207.275/01
arrest van 5 juni 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] , Duitsland,
appellant,
hierna aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. P. Winkens te Hoensbroek,
tegen
[handelsonderneming] Handelsonderneming B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. M. van Sintmaartensdijk te Maastricht,
op het bij exploot van dagvaarding van 22 december 2016 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 september 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, gewezen tussen [appellant] als geopposseerde in conventie, tevens verweerder in reconventie en [geïntimeerde] als opossante in conventie, tevens eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 4968162 CV EXPL 16-3418)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar het vonnis van 28 september 2016. Dat vonnis is gewezen in een verzetprocedure. Aan die procedure is een verstekprocedure voorafgegaan waarin de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 9 maart 2016 vonnis heeft gewezen onder zaaknummer 4751697 CV EXPL 16-737.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met zeven producties;
  • de memorie van antwoord.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep kan worden uitgegaan van de volgende feiten.
  • [geïntimeerde] verkoopt onder meer tuinartikelen en bestratingsmaterialen.
  • Op 2 augustus 2013 heeft [appellant] van [geïntimeerde] tegels en grind gekocht. Volgens [appellant] was zijn levenspartner, mevr. [levenspartner van appellant] , daarbij aanwezig. [appellant] heeft in verband met de aankoop van de tegels en het grind tevens van [geïntimeerde] een dubbelassige aanhangwagen gehuurd om de tegels en het grind naar de door hem gewenste bestemming te vervoeren. In de huurovereenkomst staat onder meer het volgende:
‘De [handelsonderneming] bv is niet aansprakelijk voor schade die ontstaat of ontstaan is in de periode dat de huurder het gehuurde object in gebruik heeft genomen.’
In de huurovereenkomst staan voorts enkele veiligheidstips, waaronder de volgende tip:
‘Rijd niet sneller dan 80 Km per uur.’
  • [appellant] heeft de aanhanger gekoppeld aan de auto waarmee hij naar [geïntimeerde] was toegekomen. Dit betrof een Mitsubishi Galant station wagon, bouwjaar 2000. Hierna zijn de tegels in de aanhanger geladen (volgens [appellant] door werknemers van [geïntimeerde] ). Het was de bedoeling dat [appellant] voor het grind een tweede rit zou maken.
  • [appellant] is vervolgens (volgens hem samen met [levenspartner van appellant] ) met de auto en de daaraan gekoppelde aanhanger met de tegels weggereden vanaf het terrein van [geïntimeerde] aan de [adres] in [vestigingsplaats] .
  • Kort daarop is [appellant] met de auto en de beladen aanhanger de N281 in de richting [plaats] opgereden en heeft hij snelheid vermeerderd. Kort daarna is [appellant] met de auto en aanhanger in aanraking gekomen met de vangrail aan de – bezien vanuit zijn rijrichting – rechterzijde van de N281.
  • [appellant] heeft een in de Duitse taal gesteld ongedateerd rapport van Dipl.-Ing. [expert] alsmede een Nederlandse vertaling van dat rapport in het geding gebracht. In de Nederlandse vertaling van het rapport staat onder meer dat [expert] de aanhanger op 3 augustus 2013 heeft onderzocht (blz. 6 en blz. 9, waar op blz. 6 sprake is van 03-03-13 is kennelijk 03-08-13 bedoeld), dat bij aanschouwing van de afzonderlijke banden opvalt dat de band rechtsachter onder aan de binnenflank sterk naar buiten gewelfd is en dat zich in die binnenflank in radiale richting verlopende scheuren bevinden die meer dan 1 mm diep zijn (blz. 11). In het rapport staat voorts dat de bandenspanning van alle banden is gemeten en dat de bandenspanning als volgt was: linksvoor 2,5 bar, rechtsvoor 2,9 bar, linksachter 3,2 bar en rechtsachter 1,4 bar.
Op de bladzijdes 20 en 21 van het rapport staat als “Beschrijving van de oorzaak van de botsing” het volgende:
‘Zoals eerder beschreven is de voertuigcombinatie ca. 800-900 m op de stadsautosnelweg N 291 met het trekkende voertuig onder een ca. 90°-hoek in de vangrail geslagen.
0p grond van het massatraagheidskoppel is de aanhangwagen met de trekstang opgelopen, weggeknikt en met de rechter dwarsbalk en de bovenbouw rechtsvoor in de rechter achterkant van het voertuig geslagen.
Reden hiervoor was een ongecontroleerd slingeren uit over- en ondersturen van de aanhangwagen die via de koppeling op het trekkende voertuig werd overgedragen.
Dit is compatibel met de verklaring van de autobestuurder ten aanzien van het tijds- en ruimtelijke verloop.
Ter hoogte van de afslag heeft de bestuurder van de combinatie van ca. 60 km/h geaccelereerd naar de bedoelde maximale snelheid van 80 km/h.
Plotseling en volkomen onverwacht is de aanhangwagen uit zijn rijrichting gescheerd en heeft het trekkende voertuig in een translatorische draaibeweging gebracht.
Oorzaak hiervoor is de te geringe bandenspanning.
Zoals eerder beschreven werd de achterband door de belading (verticale kracht) in het loopvlak vervormd.
De verminderde zijgeleidingskrachten van de buitenste bandflanken en het hieruit
resulterende vervormingsgedrag van de band hebben tot een drifthoek geleid die
onafhankelijk van de vervormingstoestand van het bandloopvlak heeft geleid tot een
eigen stuurgedrag uit onder- en oversturen.’
Op de bladzijdes 21 en 22 staat als “Samenvatting” onder meer het volgende:
‘Een vermindering van de bandenspanning met meer dan de helft van de gebruikelijke
bandenspanning is in onbeladen toestand bij snelheden onder 60 km/h mogelijk niet
kritiek.
Belading en snelheid waren echter de oorzaak voor de rij-instabiliteit die uiteindelijk tot de botsing heeft geleid.
Zoals reeds eerder uitvoerig beschreven heeft een vermindering van de bandenspanning met meer dan 50 % van de vereiste spanning een ingrijpende uitwerking op de stabiliteit van de bandflanken die door de verticale krachten (lading) vervormen en zo een vervormingsamplitude teweegbrengen die tot een drifthoek leidt met daaruit resulterend een eigen stuurgedrag en dus onder- of oversturen van de aanhangwagen veroorzaakt.’
  • In het rapport staat voorts onder meer dat het kenteken van de auto op naam van [levenspartner van appellant] staat, dat dit de levenspartner van [appellant] is, en dat [expert] op 11 april 2014 de opdracht heeft gekregen om zijn bevindingen van 3 augustus 2013 in een expertiserapport vast te leggen.
  • Op 13 augustus 2013 heeft [geïntimeerde] het grind, dat [appellant] op 2 augustus 2013 heeft gekocht, alsnog naar [appellant] gebracht. Daarvoor zijn transportkosten in rekening gebracht.
  • Nadat [expert] de door het ongeval beschadigde aanhanger had onderzocht, is de aanhanger opgetakeld en op een oplegger aan [geïntimeerde] geretourneerd. Over het moment waarop dit is gebeurd, hebben de partijen geen duidelijk standpunt ingenomen.
  • [appellant] heeft een door [expert] opgestelde en op 13 mei 2015 gedateerde begroting van herstelkosten met betrekking tot de auto overgelegd. Van deze in de Duitse taal gestelde begroting is overigens geen Nederlandse vertaling overgelegd. Volgens deze begroting bedragen de herstelkosten € 20.049,77 inclusief btw, de dagwaarde € 6.400,-- inclusief btw en de restwaarde van de beschadigde auto € 500,--.
3.2.1.
Het bestreden vonnis van 28 september 2016 is gewezen in een verzetprocedure. In de aan die verzetprocedure voorafgaande verstekprocedure vorderde [appellant] veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van € 23.039,19. Aan die vordering heeft [appellant] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
Het ongeval dat [appellant] op 2 augustus met de aanhanger is overkomen, is het gevolg van een te lage bandenspanning. Die te lage bandenspanning heeft tot gevolg dat de aanhanger in beladen toestand bij snelheden boven de 60 kilometer per uur zeer instabiel wordt. Dit heeft tot gevolg gehad dat de aanhanger, toen [appellant] op de N281 snelheid vermeerderde, plotseling begon te zwalken en onhandelbaar werd. Gelet daarop kleefde aan de aanhanger, toen [geïntimeerde] die aan [appellant] verhuurde en meegaf, een gebrek in de zin van artikel 7:204 lid 2 BW. [geïntimeerde] had het gebrek behoren te kennen, en is daarom op grond van artikel 7:208 BW verplicht om de schade te vergoeden die [appellant] door het ongeval heeft geleden. Als gevolg van het bepaalde in artikel 7:209 BW mag [geïntimeerde] zich niet beroepen op de in de huurovereenkomst opgenomen uitsluiting van aansprakelijkheid voor schade.
De door [appellant] gevorderde hoofdsom van € 23.039,19 is opgebouwd uit de volgende posten:
  • € 20.049,77 ter zake kosten van herstel van de auto;
  • € 650,-- ter zake de kosten van berging van de auto en de aanhanger na het ongeval;
  • € 900,-- ter zake het rapport van [expert] ;
  • € 569,30 ter zake de kosten van vertaling van het rapport van [expert] ;
  • € 870,12 ter zake de kosten van de offerte voor het herstel van de auto.
3.2.2.
[geïntimeerde] heeft in de betreffende procedure verstek laten gaan, waarna de kantonrechter de vordering in het hiervoor genoemde verstekvonnis van 9 maart 2016 heeft toegewezen.
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft bij dagvaarding van 29 maart 2016 verzet ingesteld tegen het verstekvonnis. [geïntimeerde] heeft meerdere verweren gevoerd tegen de vordering van [appellant] en geconcludeerd tot het alsnog afwijzen van de vordering van [appellant] met veroordeling van [appellant] in de kosten van de verzetprocedure.
3.2.4.
[geïntimeerde] heeft voorts in reconventie veroordeling van [appellant] gevorderd tot betaling van een hoofdsom van € 3.667,40, te vermeerderen met buitengerechtelijke kosten, wettelijke rente en proceskosten. Aan deze eis in reconventie heeft [geïntimeerde] , samengevat, het volgende ten grondslag gelegd.
[appellant] is tekortgeschoten in de nakoming van zijn verbintenis om de aanhanger na de huurperiode in onbeschadigde staat in te leveren. [geïntimeerde] heeft daardoor schade geleden, bestaande uit de kosten van aanschaf van een nieuwe aanhanger en derving van de huur over de periode van de levertijd van de nieuwe aanhanger. [appellant] moet die schade aan [geïntimeerde] vergoeden
3.2.5.
In het bestreden vonnis van 9 maart 2016 heeft de kantonrechter:
  • het verstekvonnis van 9 maart 2016 vernietigd;
  • de vordering van [appellant] in conventie alsnog afgewezen;
  • [appellant] veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure met uitzondering van de kosten van het verzetexploot;
  • [appellant] in reconventie veroordeeld om aan [geïntimeerde] € 250,-- te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente over dat bedrag vanaf 2 augustus 2013;
  • de proceskosten van het geding in reconventie gecompenseerd, in die zin dat elke partij de eigen proceskosten moet dragen;
  • het in conventie en reconventie meer of anders gevorderde afgewezen.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep dertien grieven aangevoerd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog toewijzen van zijn vorderingen in conventie, met veroordeling van [geïntimeerde] in de proceskosten. Naar het hof begrijpt bedoelt [appellant] ook te concluderen tot het alsnog geheel afwijzen van de vordering van [geïntimeerde] in reconventie. De grieven 12 en 13 zijn tegen de gedeeltelijke toewijzing van die vordering gericht.
Bevoegdheid Nederlandse rechter en toepasselijkheid Nederlands recht
3.4.1.
[appellant] woont in Duitsland. De zaak heeft dus internationale aspecten. Het hof moet daarom eerst vaststellen of de Nederlandse rechter bevoegd is om van het geschil kennis te nemen. Die bevoegdheid is in conventie aanwezig, omdat [geïntimeerde] als gedaagde partij in conventie in Nederland gevestigd is. Uit de bevoegdheid in conventie volgt tevens de bevoegdheid in reconventie.
3.4.2.
Tussen partijen staat vast dat op hun geschil Nederlands recht van toepassing is. Beide partijen hebben zich op bepalingen van Nederlands recht beroepen.
Met betrekking tot de grieven 1 en 2: de door de kantonrechter vastgestelde feiten
3.5.1.
Het hof zal eerst de grieven 1 en 2 behandelen. Deze grieven zijn gericht tegen onderdelen van de feitenvaststelling die de kantonrechter heeft opgenomen op de bladzijdes 3 (onderaan) tot en met 5 van het vonnis.
3.5.2.
Het hof heeft – mede gelet op het debat van partijen in hoger beroep – een nieuwe vaststelling van feiten opgenomen in rov. 3.1 van dit arrest. De feitenvaststelling zoals gegeven door de kantonrechter is daardoor in hoger beroep niet meer aan de orde. Dit brengt mee dat de grieven 1 en 2 niet nader besproken hoeven te worden.
Met betrekking tot de grieven 3 tot en met 11: de vordering in conventie
3.6.1.
De grieven 3 tot en met 11 zijn gericht tegen alle dragende overwegingen uit het bestreden vonnis die hebben geleid tot afwijzing van de vordering in conventie. Door die grieven wordt de vordering in conventie in volle omvang aan het oordeel van het hof voorgelegd. Het hof zal de grieven daarom niet allemaal afzonderlijk behandelen, maar onderzoeken of de vordering van [appellant] in conventie op de door hem aangevoerde gronden toewijsbaar is.
3.6.2.
[appellant] heeft in het geding bij de kantonrechter gesteld dat de auto die door het ongeval beschadigd is, zijn eigendom is. [geïntimeerde] heeft dat in het geding bij de kantonrechter niet betwist. In hoger beroep heeft [geïntimeerde] in haar memorie van antwoord echter aangevoerd dat het kenteken van de auto op naam stond van [levenspartner van appellant] , dat de auto eigendom was van [levenspartner van appellant] , dat het onderzoek van [expert] is verricht in opdracht van [levenspartner van appellant] en dat de door het ongeval veroorzaakte schade dus niet geleden is door [appellant] maar door [levenspartner van appellant] . Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] helemaal geen schade geleden door het ongeval en is zijn vordering reeds om die reden niet toewijsbaar.
3.6.3.
[appellant] is daarna in deze procedure niet meer aan het woord geweest. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor een akte aan de zijde van [appellant] , teneinde [appellant] in de gelegenheid te stellen om gemotiveerd te reageren op het nieuwe verweer [geïntimeerde] dat het kenteken van de auto op naam stond van [levenspartner van appellant] , dat de auto eigendom was van [levenspartner van appellant] , dat het onderzoek van [expert] is verricht in opdracht van [levenspartner van appellant] en dat de door het ongeval veroorzaakte schade dus niet geleden is door [appellant] maar door [levenspartner van appellant] . [geïntimeerde] zal daarna gelegenheid krijgen om op de akte van [appellant] te reageren.
3.7.1.
[geïntimeerde] heeft in de memorie van antwoord als verweer voorts aangevoerd dat het ongeval heeft plaatsgevonden op 2 augustus 2013 en dat [appellant] over het door hem gestelde gebrek aan de gehuurde aanhanger, welk gebrek hij op 2 augustus 2013 moet hebben ontdekt, pas in het najaar van 2015 bij [geïntimeerde] heeft geklaagd. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] door aldus te handelen, niet binnen bekwame tijd na ontdekking van het gebrek daarover bij [geïntimeerde] geprotesteerd, en brengt dit gelet op het bepaalde in artikel 6:89 BW mee dat [appellant] op het gestelde gebrek geen beroep meer kan doen. [geïntimeerde] heeft in dit kader gesteld dat zij door het aanzienlijke tijdsverloop tussen de verhuur van de aanhanger en de melding van het gebrek geschaad is in haar bewijspositie en dat haar mogelijkheid om verweer te voeren erdoor belemmerd is.
3.7.2.
Ook dit is een nieuw verweer, dat [geïntimeerde] in het geding bij de kantonrechter nog niet had gevoerd en waarop [appellant] dus nog niet heeft kunnen reageren. Het hof zal [appellant] in de gelegenheid stellen om bij de door hem te nemen akte ook gemotiveerd op dit verweer te reageren. [geïntimeerde] kan daarna bij haar antwoordakte ook op dit punt nog op de akte van [appellant] ingaan.
3.8.
Het hof zal elk verder oordeel over de vordering van [appellant] in conventie en over de daartegen door [geïntimeerde] gevoerde verweren aanhouden.
Met betrekking tot de grieven 12 en 13: de vordering in reconventie
3.9.1.
De grieven 12 en 13 zijn gericht tegen de gedeeltelijke toewijzing van de vordering in reconventie. Het hof zal eerst grief 13 behandelen. Die grief is gericht tegen het oordeel van de kantonrechter dat de schade die [geïntimeerde] door de beschadiging van de aanhanger heeft geleden, mede gelet op de ouderdom van de aanhanger gesteld moet worden op € 250,--. In de toelichting op de grief betoogt [appellant] dat de waarde van de aanhanger ten tijde van het sluiten van de huurovereenkomst, mede gelet op de ouderdom ervan, nihil was.
3.9.2.
Het hof verwerpt deze grief. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de aanhanger, waarvan het eerste verstrekte kenteken volgens het rapport van [expert] dateerde van 12 maart 2004, ten tijde van het ongeval weliswaar negen-en-een-half jaar oud was, maar kennelijk (afgezien van met name het door [appellant] gestelde probleem met de banden) nog bruikbaar was als aanhanger. Gelet daarop kan naar het oordeel van het hof niet worden gezegd dat de kantonrechter de vervangingswaarde van de aanhanger op een te hoog bedrag heeft vastgesteld. Daarbij is niet van belang of de aanhanger boekhoudkundig al dan niet was afgeschreven.
3.10.1.
De kantonrechter heeft in reconventie geoordeeld dat het feit dat [appellant] de aanhanger als gevolg van het ongeval niet onbeschadigd heeft kunnen teruggeven aan [geïntimeerde] , aan [appellant] toe te rekenen is en dat [appellant] daarom de schade die [geïntimeerde] daardoor heeft geleden, moet vergoeden. Grief 12 is tegen dit oordeel gericht.
3.10.2.
Het hof zal elk oordeel over deze grief aanhouden in afwachting van de nadere beoordeling van het geschil in conventie.
Conclusie
3.11.
Uit het bovenstaande volgt de hierna te vermelden uitspraak

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 juli 2018 voor een akte aan de zijde van [appellant] met de hiervoor in rov. 3.6.3 en 3.7.2 genoemde doelen;
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juni 2018.
griffier rolraadsheer