Uitspraak
GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
1.Het geding in eerste aanleg (zaaknummer 3932564/rolnummer 15-2190)
2.Het geding in hoger beroep
- de dagvaarding in hoger beroep van 7 oktober 2016;
- de memorie van grieven van [appellante] van 31 januari 2017 met producties;
- de memorie van antwoord van [geïntimeerde] van 25 april 2017;
- de akte rectificatie van [appellante] van 23 mei 2017 met in het eerder door haar overgelegde procesdossier ontbrekende producties.
3.De gronden van het hoger beroep
dezekabel op
dezeplek 3 meter heeft verlegd naar de plaats waar zij vervolgens op 13 mei 2011 bij het plaatsen van de damwand de kabel raakte. In haar relaas gaat [appellante] in op het verleggen van kabels door [geïntimeerde] in het gebied waar de werkzaamheden werden uitgevoerd, op de klic-meldingen die er in de periode voorafgaande aan het incident zijn geweest en op haar stelling dat geen anderen dan [geïntimeerde] in het gebied doende zijn geweest met het verleggen van kabels ten behoeve van de werkzaamheden van [geïntimeerde] . In dit relaas met de daartoe overgelegde producties, zowel in eerste aanleg als nu in hoger beroep, heeft [appellante] echter weliswaar haar stellingen daarover nader toegelicht en onderbouwd, onder meer met nadere gegevens over de vervanging van een ANWB bord in de omgeving en de consequenties daarvan voor de beoordeling van de feitelijke situatie ter plaatse voorafgaande aan het incident, maar niet
bewezenwat zij op grond van de bewijsopdracht diende te bewijzen. [appellante] stelt zich op het standpunt dat zij kan volstaan met het in voldoende mate aannemelijk maken van haar standpunt, maar zij verliest daarbij uit het oog dat zij bij het tussenvonnis van 5 november 2015 een bewijsopdracht heeft gekregen en dat het er vervolgens om gaat of zij al dan niet aan die bewijsopdracht heeft voldaan. Hetgeen zij aanvoert als bewijs biedt dat naar het oordeel van het hof in onvoldoende mate. Hetgeen zij daarnaast uitgebreid naar voren brengt, gaat in belangrijke mate voorbij aan het gegeven dat de onbestreden gebleven bewijsopdracht het uitgangspunt vormt voor de verdere beoordeling, ook in hoger beroep.
handholes(behuizingen voor ondergrondse knooppunten) bevonden. Dit verslag is door [appellante] bij haar akte tot nadere bewijslevering overgelegd (productie 20); de inhoud ervan heeft zij niet betwist. Naar het oordeel van het hof verbindt [geïntimeerde] hieraan terecht de conclusie dat er voor haar geen reden was om de kabel van [appellante] , die zich bij hectometerpaal [nummer] volgens de klic-tekening bevond op een plaats waar geen risico voor beschadiging was en op voldoende afstand van het werkgebied waar dat risico wel zou kunnen bestaan, als een relevant risico te beschouwen.
subsidiairestelling van [appellante] dat [geïntimeerde] de kabel niet heeft verlegd maar dat deze zich voorafgaande aan de plaatsing van de damwand daar al bevond. Die stelling heeft [appellante] niet alleen in eerste aanleg onvoldoende feitelijk onderbouwd, zoals de kantonrechter in het tussenvonnis van 5 november 2015 terecht heeft geoordeeld, maar ook in hoger beroep niet voorzien van een toereikende onderbouwing, zodat het hof aan deze stelling voorbijgaat.