ECLI:NL:GHSHE:2018:2351

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
200.211.478_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake koopovereenkomst met betrekking tot onroerend goed en de gevolgen van hypotheeklasten

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van [appellant] tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, waarin de vordering van [appellant] tot levering van een woning vrij van hypotheek werd afgewezen. De zaak betreft een koopovereenkomst tussen [appellant] en [geïntimeerde], waarbij [appellant] de blote eigendom van een woning zou kopen. De rechtbank oordeelde dat de koopovereenkomst niet expliciet vermeldde dat de woning vrij van hypotheek zou worden geleverd, en dat [appellant] op de hoogte had moeten zijn van het bestaande hypotheekrecht.

De feiten van de zaak zijn als volgt: [appellant] heeft op 10 april 2010 een koopovereenkomst gesloten met [geïntimeerde] voor de woning aan de [adres] te [plaats]. De koopprijs was vastgesteld op € 60.000,-, terwijl de waarde van de woning op ongeveer € 200.000,- werd geschat. [appellant] stelde dat de koopovereenkomst was gesloten onder de opschortende voorwaarde dat een claim van de vruchtgebruikers op de woning zou worden afgewezen. [geïntimeerde] heeft echter niet gemeld dat er een hypotheek op de woning rustte, wat leidde tot de vordering van [appellant] in eerste aanleg.

In hoger beroep heeft [appellant] vijf grieven aangevoerd, waarbij hij de uitleg van de rechtbank over de koopovereenkomst betwist. Het hof heeft de zaak aangehouden en [appellant] in de gelegenheid gesteld om zijn stellingen nader te onderbouwen. De uitspraak van het hof is op 5 juni 2018 gedaan, waarbij de zaak naar de rol van 3 juli 2018 is verwezen voor verdere behandeling.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.211.478/01
arrest van 5 juni 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] (België),
appellant,
hierna aan te duiden als: [appellant] ,
advocaat: mr. S.H.O. Aben te Weert,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als: [geïntimeerde] ,
in hoger beroep niet verschenen,
op het bij exploot van dagvaarding van 17 februari 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 28 december 2016, door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats Eindhoven, gewezen tussen [appellant] als eiser in conventie, verweerder in reconventie, en [geïntimeerde] als gedaagde in conventie, eiseres in reconventie.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer C/01/303638/HA ZA 16-75)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis, alsmede naar het daaraan voorafgegane tussenvonnis van 2 maart 2016 waarbij een comparitie van partijen is gelast en naar de nadien gewezen herstelvonnissen van 22 maart 2017 en 10 mei 2017.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • het tegen [geïntimeerde] verleende verstek;
  • de memorie van grieven, tevens houdende wijziging van eis;
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Het hof gaat uit van de volgende feiten.
3.1.1.
Carte Blanche BV te [vestigingsplaats] , van welke vennootschap [geïntimeerde] enig aandeelhouder/bestuurder is, heeft in [vestigingsplaats] een horecaonderneming geëxploiteerd. De [de vennootschap] te [vestigingsplaats] , van welke vennootschap [appellant] enig aandeelhouder/bestuurder is, heeft op 22 augustus 2009 activa (de inrichting en inventaris) van Carte Blanche BV overgenomen voor een bedrag van € 57.000,-. In artikel 2 lid 2 van de 'koopovereenkomst activa' (productie 2 bij conclusie van antwoord/eis, hierna: de activaovereenkomst) is bepaald dat genoemde koopprijs wordt voldaan aan de pandhouder van de inventaris (EHG).
3.1.2.
Partijen hebben op of omstreeks 10 april 2010 een overeenkomst gesloten (productie 1 bij inleidende dagvaarding, hierna: de koopovereenkomst), waarvan de tekst (voor zover voor de beoordeling van belang) als volgt luidt:
"overwegende:
a. [geïntimeerde] heeft diverse verplichtingen aan [appellant] , zowel zakelijk als privé, partijen genoegzaam bekend;
b. Partijen hebben afspraken gemaakt voor een finale regeling ter zake van bedoelde verplichtingen;
c. In het kader van die afspraken zal [geïntimeerde] de blote eigendom van de woning aan de [adres] te [plaats] aan [appellant] overdragen, indien en zodra in de huidige procedure die de vruchtgebruikers aanhangig hebben gemaakt de claim van de
vruchtgebruikers, partijen genoegzaam bekend, definitief is afgewezen;
d. door de vruchtgebruikers van de woning is beslag gelegd op de woning in verband met hun claim dat de blote eigendom om niet aan hen moet worden overgedragen;
e. [appellant] heeft de woning laten taxeren en is voorts voldoende bekend met de feitelijke en juridische toestand van de woning;
(…)
verklaren te zijn overeengekomen als volgt:
1. [geïntimeerde] verkoopt de blote eigendom van de woning aan de [adres] te [plaats] aan [appellant] , gelijk [appellant] de woning van [geïntimeerde] koopt.
2. De woning zal worden geleverd, zodra de claim van de vruchtgebruikers definitief is afgewezen en het beslag op de woning is opgeheven.
3. [geïntimeerde] zal de blote eigendom van de woning leveren in de feitelijke en juridische staat waarin deze zich bij levering bevindt, met alle rechten en lasten die aan de woning verbonden zijn.
4. [geïntimeerde] garandeert dat zij bevoegd is tot verkoop en levering van de blote eigendom van de woning.
5. Bij levering zullen partijen de koopsom gedeeltelijk verrekenen met de vorderingen zoals omschreven onder letter a en het restant, dat partijen vaststellen op € 60.000 zal [appellant] op leveringsdatum voldoen aan [geïntimeerde] door overmaking op een door [geïntimeerde] aangewezen bankrekening. Na levering van de blote eigendom aan [appellant] en ontvangst van voormeld bedrag van € 60.000 door [geïntimeerde] verlenen partijen elkaar over en weer finale kwijting ter zake van hun wederzijdse verplichtingen."
3.1.3.
De in de overeenkomst bedoelde woning aan de [adres] te [plaats] (hierna: de woning) behoorde tot 17 mei 1995 in eigendom toe aan de toenmalige schoonouders van [geïntimeerde] , [de schoonouders] (hierna: de schoonouders).
In verband met het faillissement van (het lasbedrijf van) de schoonvader van [geïntimeerde] ( [schoonvader] ) is in 1995 de blote eigendom van de woning met toestemming van de rechter-commissaris aan zijn zoon, [de echtgenoot van geintimeerde] , de echtgenoot van [geïntimeerde] , verkocht. Bij notariële akte van 17 mei 1995 is de blote eigendom aan [de echtgenoot van geintimeerde] geleverd. Teneinde de schoonouders in staat te stellen om, ondanks het faillissement, in de woning te blijven wonen, is daarbij aan hen het zakelijke recht van gebruik en bewoning (artikel 3:226 BW) verleend. [de echtgenoot van geintimeerde] is overleden; [geïntimeerde] is diens weduwe en erfgenaam. De schoonouders hebben altijd alle hypotheeklasten en overige aan de woning verbonden kosten betaald.
3.1.4.
Blijkens een online uittreksel uit het Kadaster d.d. 4 december 2015 (productie 5 bij inleidende dagvaarding) is op 17 januari 2005 ingeschreven een recht van hypotheek op de woning ingeschreven ten gunste van de Postbank (thans ING) betreffende een bedrag van € 90.000,-.
3.1.5.
De schoonouders hebben tegen [geïntimeerde] een vordering ingesteld strekkende tot levering van de blote eigendom van de woning aan hen. Zij hebben daartoe aangevoerd dat zij in 1995, ten tijde van de verkoop en levering van de blote eigendom van de woning aan [de echtgenoot van geintimeerde] , mondeling hebben afgesproken dat de blote eigendom te zijner tijd 'met gesloten beurzen' aan hen terug zou worden geleverd. Bij vonnis van 20 maart 2013 (zaak-/rolnummer 226372/HA ZA 11-304) heeft de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, de vordering afgewezen. Volgens de rechtbank is het bestaan van de door de schoonouders gestelde afspraak niet komen vast te staan. In het door de schoonouders tegen dit vonnis ingestelde hoger beroep heeft dit hof bij arrest van 15 juni 2015 (zaaknummer 200.130.117/01) het vonnis bekrachtigd. Dit arrest heeft tussen de partijen in die procedure gezag van gewijsde verkregen.
3.2.1.
[appellant] heeft in eerste aanleg primair gevorderd voor recht te verklaren dat tussen partijen is overeengekomen dat de woning vrij van hypotheek aan hem dient te worden geleverd en veroordeling van [geïntimeerde] tot nakoming van die overeenkomst in die zin, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag.
Subsidiair heeft [appellant] gevorderd voor recht te verklaren dat [geïntimeerde] haar mededelingsplicht heeft geschonden als gevolg waarvan [appellant] heeft gedwaald bij het aangaan van de koopovereenkomst, alsmede vernietiging van de koopovereenkomst en veroordeling van [geïntimeerde] tot betaling van schadevergoeding ten bedrage van € 140.000,-.
Voorts (primair en subsidiair) heeft [appellant] veroordeling van [geïntimeerde] gevorderd tot betaling van € 420,92 ter zake van beslagkosten en – na vermeerdering van eis bij akte in eerste aanleg van 22 juni 2016  van € 1.375,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten.
3.2.2.
[appellant] heeft aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat [geïntimeerde] financiële verplichtingen jegens hem heeft en dat partijen in onderling overleg de totale waarde van die schulden hebben vastgesteld op € 140.000,-. Na taxatie bleek de waarde van de woning € 200.000,- te zijn. Tussen partijen is afgesproken dat met de levering van de woning aan [appellant] tegen betaling van € 60.000,- aan [geïntimeerde] bedoelde schulden zouden zijn gedelgd.
Omdat tijdens de onderhandelingen tussen partijen bekend was dat de schoonouders aanspraak maakten op levering van de woning aan hen, is de koopovereenkomst tussen partijen gesloten onder de opschortende voorwaarde dat de desbetreffende vordering van de schoonouders definitief werd afgewezen. [appellant] was er niet van op de hoogte dat op de woning nog een recht van hypotheek ten gunste van de ING Bank rust; dat is hem door [geïntimeerde] niet verteld, aldus [appellant] .
[appellant] voert aan dat het gebruikelijk is om een onroerende zaak vrij van hypotheek aan de opvolgend eigenaar te leveren. [appellant] mocht er daarom van uitgaan dat ook de onderhavige woning vrij van hypotheek aan hem zou worden geleverd, temeer omdat in de koopovereenkomst daaromtrent niets is vermeld. [geïntimeerde] schiet toerekenbaar tekort in de nakoming van de koopovereenkomst door de woning niet vrij van het recht van hypotheek aan hem te willen leveren, aldus [appellant] .
Ter onderbouwing van zijn subsidiaire vordering heeft [appellant] aangevoerd dat [geïntimeerde] voorafgaand aan het sluiten van de koopovereenkomst een onjuiste voorstelling van zaken heeft gegeven door hem niet te vertellen dat op de woning een hypotheek rustte. Zonder die verkeerde voorstelling van zaken zou [appellant] de koopovereenkomst niet hebben gesloten, aldus [appellant] .
3.2.3.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg verweer gevoerd tegen de vordering van [appellant] en een vordering in reconventie ingesteld. De vordering in reconventie strekt tot veroordeling van [appellant] om de koopovereenkomst binnen 14 dagen na de betekening van het vonnis na te komen door € 60.000,- te betalen op de kwaliteitsrekening van de instrumenterend notaris, te vermeerderen met € 1.375,- ter zake van buitengerechtelijke incassokosten en met de wettelijke rente vanaf 20 november 2015, en door de blote eigendom van de woning af te nemen inclusief alle op de onroerende zaak rustende rechten en lasten, waaronder het recht van hypotheek en het recht van gebruik en bewoning (vruchtgebruik), op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag. Voorts vordert [geïntimeerde] in reconventie [appellant] te veroordelen tot betaling van alle kosten die verband houden met de levering en een instrumenterend notaris aan te wijzen.
3.2.4.
Ten verwere tegen de vordering van [appellant] in conventie en ter onderbouwing van haar vordering in reconventie heeft [geïntimeerde] als volgt aangevoerd. [geïntimeerde] betwist uitdrukkelijk en gemotiveerd dat partijen de hoogte van de beweerde schulden van [geïntimeerde] aan [appellant] zouden hebben vastgesteld op € 140.000,-; volgens [geïntimeerde] is dat een verzinsel van [appellant] . Volgens [geïntimeerde] heeft [appellant] zich na het sluiten van de activaovereenkomst op het standpunt gesteld dat [geïntimeerde] de financiële tegenvaller die die transactie bleek te zijn aan hem zou moeten vergoeden. Omdat [geïntimeerde] op dat moment behoefte had aan liquide middelen, heeft zij besloten de blote eigendom van de woning voor € 60.000,- aan [appellant] te verkopen. Volgens [geïntimeerde] heeft zij aan [appellant] medegedeeld dat op de woning niet alleen het recht van gebruik en bewoning van de schoonouders, maar ook een recht van hypotheek ten gunste van de bank rustte. [appellant] , die de woning heeft laten taxeren, wist dus, althans kon weten van het op de woning rustende recht van hypotheek. In de koopovereenkomst is uitdrukkelijk bepaald dat [appellant] bekend is met de feitelijke en juridische toestand van de woning en dat [geïntimeerde] de blote eigendom van de woning in die toestand levert met alle rechten en lasten die aan de woning verbonden zijn, aldus [geïntimeerde] .
3.2.5.
Bij het bestreden vonnis heeft de rechtbank de vordering van [appellant] in conventie afgewezen en de vordering van [geïntimeerde] in reconventie toegewezen. [appellant] is als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie en in reconventie veroordeeld.
De rechtbank heeft daartoe overwogen dat de koopovereenkomst niet duidt op levering van de blote eigendom van de woning vrij van hypotheek, dat [appellant] er dan ook niet van uit mocht gaan dat de overeenkomst inhield dat de woning vrij van hypotheek aan hem zou worden geleverd en dat [geïntimeerde] op een dergelijke uitleg van de overeenkomst niet bedacht hoefde te zijn.
Voorts heeft de rechtbank overwogen dat [appellant] wist, althans door raadpleging van de openbare registers kon weten, van het bestaan van het recht van hypotheek, zodat van dwaling geen sprake kan zijn.
Bij herstelvonnis van 22 maart 2017 heeft de rechtbank een andere instrumenterend notaris aangewezen.
Bij herstelvonnis van 10 mei 2017 heeft de rechtbank een kennelijke fout ten aanzien van de proceskostenveroordeling hersteld.
3.3.
[appellant] heeft in hoger beroep vijf grieven aangevoerd en concludeert tot vernietiging van het bestreden vonnis en tot toewijzing van zijn vordering in conventie zoals gewijzigd bij memorie van grieven. [geïntimeerde] is in hoger beroep niet verschenen.
Op grond van artikel 353 lid 1 Rv juncto artikel 130 lid 3 Rv is een wijziging van eis tegen een partij uitgesloten indien die partij niet in het geding is verschenen, tenzij de wijziging van eis tijdig bij exploot aan de niet verschenen partij kenbaar is gemaakt.
Gesteld noch gebleken is dat [appellant] de memorie van grieven houdende wijziging van eis aan [geïntimeerde] heeft doen betekenen. [appellant] zal daartoe alsnog in de gelegenheid worden gesteld. Indien [appellant] de memorie van grieven niet alsnog aan [geïntimeerde] laat betekenen, komt de in hoger beroep gewijzigde vordering in conventie in ieder geval niet voor toewijzing in aanmerking en zal het hof uitgaan van de in eerste aanleg ingestelde vordering in conventie zoals door [appellant] gewijzigd bij akte van 22 juni 2016.
3.4.
Grief I heeft betrekking op de uitleg die de rechtbank aan de koopovereenkomst heeft gegeven. [appellant] voert aan dat nergens in de koopovereenkomst wordt gesproken van een op de woning rustend zakelijk recht, anders dan het recht van gebruik en bewoning. Indien het bedoeling van partijen was geweest om de woning ook bezwaard met hypotheek aan [appellant] te leveren, zou dat, net als het recht van gebruik en bewoning, in de koopovereenkomst zijn vermeld. [appellant] wijst voorts op het bestendige gebruik om een onroerende zaak vrij van hypotheek te leveren. Het had op de weg van [geïntimeerde] (toenmalige) advocaat (mr. Van Buul), die de koopovereenkomst heeft opgesteld en die bekend moet worden verondersteld met de hypotheek, gelegen om in afwijking van dat bestendige gebruik in de onderhavige koopovereenkomst op te nemen dat [appellant] de hypotheek zou overnemen. In de koopovereenkomst wordt echter met geen woord gerept over de hypotheek. [appellant] heeft er daarom van uit mogen gaan, zo voert hij aan, dat de woning alleen bezwaard met het recht van gebruik en bewoning en zonder hypotheek aan hem zou worden geleverd.
3.5.
Zoals de rechtbank in rechtsoverweging 4.2 van het bestreden vonnis terecht heeft overwogen moet de betekenis van een omstreden beding in een overeenkomst (en zo ook de onderhavige koopovereenkomst) door de rechter worden vastgesteld aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
3.6.
In het algemeen geldt dat een verkoper op grond van artikel 7:15 lid 1 BW in beginsel verplicht is de verkochte zaak in eigendom over te dragen vrij van alle bijzondere lasten en beperkingen (waaronder zakelijke rechten van derden, zoals een op een onroerende zaak gevestigd recht van hypotheek), met uitzondering van die welke de koper uitdrukkelijk heeft aanvaard.
Ingevolge deze mededelingsplicht van de verkoper zal in het algemeen aan een koper, ook een onvoorzichtige koper, niet kunnen worden tegengeworpen dat hij onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de eigenschappen van het gekochte, wanneer de verkoper dienaangaande naar de in het verkeer geldende opvattingen een mededelingsplicht had maar heeft nagelaten de koper op de hoogte te stellen van bij de verkoper bekende feitelijke gegevens die relevant zijn voor de beantwoording van de vraag welke eigenschappen de koper met het oog op de beoogde bestemming van het gekochte mocht verwachten.
Voor een uitdrukkelijke aanvaarding in de zin van artikel 7:15 lid 1 BW is evenwel niet zonder meer, althans niet steeds, vereist dat de aanvaarde lasten en beperkingen specifiek zijn omschreven. Ook indien door partijen de mogelijkheid van niet specifiek omschreven lasten en beperkingen met voldoende nadruk onder ogen is gezien en door de koper welbewust is aanvaard, is volgens de ratio van artikel 7:15 lid 1 BW een uitdrukkelijke aanvaarding in de zin van die bepaling.
3.7.
In de koopovereenkomst is niet (expliciet) vermeld dat de onroerende zaak bij levering bezwaard zal zijn met een recht van hypotheek. Door ondertekening van de koopovereenkomst heeft [appellant] evenwel uitdrukkelijk verklaard dat hij bekend is met zowel de feitelijke als de juridische toestand van de woning en is [appellant] ermee akkoord gegaan dat [geïntimeerde] aan hem de
bloteeigendom van de woning zal leveren in de feitelijke en juridische staat waarin deze zich bij levering bevindt, met alle rechten en lasten die aan de woning verbonden zijn.
Naar het oordeel van het hof laat de tekst van de koopovereenkomst derhalve ruimte voor zowel het standpunt van [appellant] (dat de woning alleen belast met het recht van gebruik en bewoning zou worden geleverd, omdat hij het recht van hypotheek niet welbewust heeft aanvaard) als dat van [geïntimeerde] (dat de woning zou worden geleverd zowel belast met het recht van gebruik en bewoning als met het recht van hypotheek, omdat [appellant] moet worden geacht onderzoek te hebben gedaan naar de juridische staat van de woning en daarmee akkoord is gegaan).
3.8.
Hetzelfde geldt voor de tekst van de e-mail van 14 juni 2014 van [adviseur van appellant] , adviseur van [appellant] , aan de toenmalige advocaat van [geïntimeerde] (productie 10 bij conclusie van antwoord/eis). In die e-mail schrijft [adviseur van appellant] namens [appellant] (onder punt 6):
"(…) Graag zouden wij ook met de huidige vruchtgebruikers een borgakte sluiten ter beperking van de gevestigde hypotheek, normaal in de geest van de overeenkomst [ dhr. [appellant] was te kennen gegeven dat uw cliënte hypotheek had gevestigd en nu blijkt dat dit de vruchtgebruikers zijn] zou deze vrij van hypotheek moeten zijn."
De rechtbank heeft op grond van deze e-mail geoordeeld (rechtsoverweging 4.4 van het bestreden vonnis) dat [appellant] ' betwisting dat hem het bestaan van het hypotheekrecht ten tijde van het sluiten de koopovereenkomst op 10 april 2010 door [geïntimeerde] zou zijn medegedeeld, niet geloofwaardig is.
Met grief II bestrijdt [appellant] dit oordeel. Volgens [appellant] is hij niet eerder bekend geworden met het bestaan van het recht van hypotheek dan nadat de notaris hem daarover medio april 2013 inlichtte. [appellant] ging er toen nog van uit dat het recht van hypotheek door [geïntimeerde] was gevestigd. Pas later is gebleken – waarop de e-mail van [adviseur van appellant] ziet  dat het hypotheekrecht niet door [geïntimeerde] maar door de schoonouders is gevestigd. De rechtbank heeft de e-mail daarom onjuist geïnterpreteerd, aldus [appellant] .
3.9.
Indien de stelling van [appellant] juist is dat de koop en verkoop van de woning ter waarde van € 200.000,- tegen betaling van een koopprijs van € 60.000,- diende ter delging van een schuld van [geïntimeerde] aan [appellant] ter hoogte van € 140.000,-, vormt dat naar het oordeel van het hof een belangrijke aanwijzing voor de juistheid van het standpunt van [appellant] . Indien van een (aanmerkelijk) lagere schuld moet worden uitgegaan, vormt dat een aanwijzing voor de juistheid van het standpunt van [geïntimeerde] . Er kan immers van worden uitgegaan dat een met een hypotheek belaste woning een lagere waarde vertegenwoordigt dan een woning zonder hypotheek.
3.10.
Bij inleidende dagvaarding heeft [appellant] in dit verband gesteld dat hij ingevolge de activaovereenkomst op [geïntimeerde] een vordering had van (ongeveer) € 140.000,-, dat de waarde van de woning ongeveer € 200.000,- was en dat daarom  resterend  een koopprijs is overeengekomen van € 60.000,-.
Uit de koopovereenkomst blijkt slechts dat [geïntimeerde] 'diverse verplichtingen' heeft jegens [geïntimeerde] en dat partijen ter zake daarvan een regeling hebben getroffen. Uit de tekst van de koopovereenkomst kan slechts worden afgeleid, gelet op artikel 5, dat de schuld meer dan € 60.000,- moet hebben bedragen.
Ook uit het in het geding gebrachte verzoekschrift tot het leggen van conservatoir beslag op de woning (productie 8 bij de akte van [appellant] van 3 februari 2016) blijkt niet hoe de door [appellant] gestelde schuld van € 140.000,- is opgebouwd en op welke wijze deze is ontstaan. In het verzoekschrift stelt [appellant] slechts dat [geïntimeerde] jegens [appellant] 'financiële verplichtingen' heeft en dat partijen de waarde daarvan in onderling overleg hebben vastgesteld op € 140.000,-.
Bij conclusie van antwoord heeft [geïntimeerde] uitdrukkelijk en gemotiveerd betwist dat zij ingevolge de activaovereenkomst een schuld aan [appellant] had van € 200.000,-. Volgens [geïntimeerde] is de door [appellant] gestelde schuld een verzinsel en legt [appellant] ongefundeerd een verband tussen de waarde van de woning (€ 200.000,-) en de overeengekomen koopsom (€ 60.000,-) teneinde zijn stelling dat de schuld € 140.000,- bedraagt een schijn van geloofwaardigheid te geven.
Gezien het proces-verbaal van de in eerste aanleg gehouden comparitie van partijen (bladzijde 2) heeft [appellant] ten overstaan van de rechtbank verklaard dat de activaovereenkomst bij de bepaling van de koopprijs geen rol meer speelde (deze was toen al 'afgewerkt') en dat het toen om andere schulden ging
.[appellant] heeft echter niet uiteengezet ter delging van welke schulden, en tot welk bedrag, de koopovereenkomst volgens hem dan wel is aangegaan.
Bij memorie van grieven heeft [appellant] (ongeveer) herhaald wat hij bij inleidende dagvaarding heeft gesteld, namelijk dat in het kader van de afwikkeling van de activaovereenkomst een schuld van [geïntimeerde] aan [appellant] is ontstaan en dat [geïntimeerde] heeft aangeboden de woning in eigendom over te dragen tegen betaling van € 60.000,-. Het verschil tussen de waarde van de woning en de koopprijs, namelijk € 140.000,-, beantwoordde redelijkerwijs aan de schuld van [geïntimeerde] aan hem, aldus [appellant] .
3.11.
Het hof ziet aanleiding om [appellant] in de gelegenheid te stellen zich bij akte uit te laten over het voorgaande. Met name dient [appellant] zijn stelling dat sprake was van een schuld van [geïntimeerde] aan hem van (ongeveer) € 140.000,- nader te motiveren, zo mogelijk onderbouwd met stukken. Ook dient [appellant] er uitleg over te geven waarom hij ter comparitie bij de rechtbank heeft verklaard dat de activaovereenkomst bij de bepaling van de hoogte van de koopprijs geen rol meer speelde, terwijl hij bij inleidende dagvaarding en bij memorie van grieven heeft gesteld dat die schuld voortvloeide uit die activaovereenkomst.
Bij de door [appellant] te nemen akte kan hij  desgewenst  het exploot ter betekening van de memorie van grieven tevens houdende wijziging van eis in het geding brengen (zie rechtsoverweging 3.3).
3.12.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 3 juli 2018 voor akte aan de zijde van [appellant] met de hiervoor in rechtsoverweging 3.11 vermelde doeleinden;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en L.S. Frakes en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juni 2018.
griffier rolraadsheer