ECLI:NL:GHSHE:2018:2337

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
200.135.179_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolg op tussenarresten over oorzaak brand in een woning

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep van Kachels en Openhaarden B.V. tegen Nationale Nederlanden Schadeverzekering N.V. en een andere geïntimeerde. De zaak draait om de oorzaak van een brand die op 26 mei 2008 in een woning heeft plaatsgevonden. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen op 15 maart 2016 en 9 augustus 2016, waarin het bewijs werd besproken dat door de partijen moest worden geleverd. In het tussenarrest van 9 augustus 2016 werd de geïntimeerde toegelaten om te bewijzen dat de flexibele rookafvoerbuis niet volledig was omwikkeld met brandwerend isolatiemateriaal tijdens de reparatie door de appellante.

Tijdens de getuigenverhoren zijn verschillende deskundigen gehoord, waaronder brandonderzoekers en technisch onderzoekers. De verklaringen van deze getuigen waren echter niet overtuigend genoeg om het gevraagde bewijs te leveren. Het hof concludeerde dat de geïntimeerde er niet in was geslaagd om het bewijs te leveren dat de brand was veroorzaakt door de gebrekkige isolatie van de rookafvoerbuis. Dit leidde tot de afwijzing van de vorderingen van de geïntimeerde.

Het hof vernietigde het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 26 juni 2013 en wees de vorderingen van de geïntimeerde af. Tevens werd de geïntimeerde veroordeeld tot restitutie van hetgeen door de appellante was voldaan op basis van het vernietigde vonnis, met wettelijke rente. De kosten van het geding werden eveneens aan de geïntimeerde opgelegd, inclusief de wettelijke rente en nakosten. Het arrest werd uitvoerbaar bij voorraad verklaard en is openbaar uitgesproken op 5 juni 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ̓s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.135.179/01
arrest van 5 juni 2018
in de zaak van
[kachels en openhaarden] Kachels en Openhaarden B.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellante,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven,
tegen
[geïntimeerde 1 c.s.],
wonende te [woonplaats] ,
en
Nationale Nederlanden Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerden,
advocaat: mr. A. Youssouf te ’s-Gravenhage,
als vervolg op de tussenarresten van dit hof van 15 maart 2016 en 9 augustus 2016 in het hoger beroep van het door de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, onder zaaknummer/rolnummer C/01/239107 / HA ZA 11-1643 tussen partijen gewezen vonnis van 26 juni 2013.

9.Het verdere verloop van het geding

Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenarrest van 9 augustus 2016;
- het proces-verbaal van de enquête van 12 januari 2017;
- het proces-verbaal van de contra-enquête van 11 januari 2018;
- de memorie na enquête van [geïntimeerde 1 c.s.] van 6 februari 2018 met producties;
- de antwoordmemorie na enquête van [appellante] van 6 maart 2018.
Partijen hebben arrest gevraagd.

10.De verdere beoordeling

10.1
Bij tussenarrest van 9 augustus 2016 heeft het hof [geïntimeerde 1 c.s.] toegelaten te bewijzen dat bij de reparatie van de binnenhaard door [appellante] de flexibele rookafvoerbuis niet volledig is omwikkeld met brandwerend isolatiemateriaal. In verband hiermee hebben [geïntimeerde 1 c.s.] als getuigen doen horen brandonderzoeker [brandonderzoeker] en technisch onderzoeker [technisch onderzoeker 1] . In contra- enquête is gehoord technisch onderzoeker [technisch onderzoeker 2] .
10.2
Getuige [brandonderzoeker] , opsteller van het Rapport technisch brandonderzoek van CED Forensic BV van 8 mei 2009, is in eerste aanleg op 8 november 2012 als getuige gehoord. Naar aanleiding hiervan heeft het hof in het tussenarrest van 9 augustus 2016 onder meer overwogen dat ‘onduidelijk [is] waarom [brandonderzoeker] in zijn rapport niets vermeldt over het slechts gedeeltelijk omwikkeld zijn van de pijp met brandwerend isolatiemateriaal, terwijl uit zijn getuigenverklaring moet worden afgeleid dat dit een belangrijk aspect is voor de brandoorzaak’. Op dit punt heeft de getuige thans het volgende verklaard:
“Ik ben zelf ter plaatse geweest. De raadsheer-commissaris houdt mij voor dat ik in mijn eerste rapport niets gezegd heb over het niet-gehele omwikkeld zijn van de flexibele buis met minerale wol en hij vraagt mij, hoe dit zo is gekomen. Ik zeg u dat er sprake was van een grote brandplaats. Alles lag door elkaar. Er zat kop noch staart aan. Technisch viel er daardoor moeilijk onderzoek te doen. Vervolgens heeft er tactisch onderzoek plaatsgevonden. Door de gegevens van het tactische onderzoek spitste de vraag zich in de loop der tijd steeds meer toe op de kwestie van het met minerale wol omwikkeld zijn van de flexibele buis. Vervolgens kreeg ik ook foto’s en langzamerhand vielen de stukjes van de puzzel op hun plaats. Op een bepaald moment is toen alle aandacht gericht op de kwestie van de flexibele buis en op de vraag of die buis wel helemaal met minerale wol omwikkeld was geweest. Die nadere bevindingen heb ik pas kunnen doen na het uitbrengen van het eerste rapport. Nu u dit dicteert wil ik het volgende aanvullen. De brand vond plaats op 26 mei 2008. De sluitingsdatum van mijn rapport was 8 mei 2009. In de tussentijd had ik de tactische informatie gekregen zoals die in mijn rapport is vermeld. Pas daarna is de aandacht gericht op de kwestie van de buis en is er nieuwe informatie gekomen.”
Het hof acht deze verklaring weinig overtuigend. Zoals bepaald in het tussenarrest van 15 maart 2016 hebben [geïntimeerde 1 c.s.] bij akte van 29 maart 2016 een fotomap met 105 foto’s overgelegd die door CED Forensic BV op de dag van de brand, 26 mei 2008, zijn gemaakt. Daarbij zijn verschillende foto’s van rookafvoerbuis van de binnenhaard, zowel in onderdelen als samengesteld en zowel in overzicht als in detail. Uit de veelheid van opnames van deze rookafvoerbuis kan niet anders worden afgeleid dan dat dit onderdeel de bijzondere aandacht van de onderzoekers heeft gehad, terwijl uit de foto’s ook blijkt dat dit onderdeel toegankelijk was voor (nader) onderzoek op het moment dat [brandonderzoeker] ter plaatste was, onmiddellijk na de brand en voorafgaande aan de sloop van de resten van de woning.
10.3
Getuige [brandonderzoeker] heeft verder onder meer verklaard dat hij door de situatie ter plaatse op grond van het technisch onderzoek geen conclusies heeft kunnen trekken. Aan de hand van de fotomap heeft hij verklaard dat de beroeting op het bovenste gedeelte van de rookafvoerbuis alleen kan zijn ontstaan doordat daar geen isolatiemateriaal heeft gezeten. Deze conclusie is daarmee niet gebaseerd op eigen onderzoek ter plaatse, maar op foto’s die al beschikbaar waren op het moment dat hij in zijn rapportage tot een andere conclusie kwam. Naar het oordeel van het hof biedt deze verklaring alles bij elkaar geen of in ieder geval onvoldoende bijdrage aan het gevraagde bewijs.
10.4
Getuige [technisch onderzoeker 1] is niet betrokken geweest bij het onderzoek naar de brand. Hem zijn de relevante foto’s uit de fotomap voorgehouden. Op basis daarvan verklaart de getuige onder meer:
“De beroeting van een deel van de flexibele buis is ontstaan door de brand in het schoorsteenkanaal. Het goudkleurige deel van de buis is tijdens de brand afgedekt geweest met een keramische deken. Dat is hetzelfde als minerale wol. Het is ook mogelijk dat beroeting optreedt als er een gat in het dak zou zijn geweest als gevolg van de brand.”
Met betrekking tot zijn voorbereiding op het getuigenverhoor heeft deze getuige verklaard:
“U vraagt mij of ik overleg heb gehad met de heer [brandonderzoeker] . Ik heb inderdaad overleg gehad met de heer [brandonderzoeker] . (…) Dat was bij gelegenheid van bespreking op het kantoor van mr. Arnold. Die bespreking vond ongeveer anderhalve maand geleden plaats. Ik had tevoren het dossier ontvangen en bestudeerd. Daarna hebben we dat besproken. Ik heb antwoord gegeven op vragen die mij werden gesteld. Voor de bespreking had ik al mijn bevindingen telefonisch aan mr. Arnold doorgegeven. Die bevindingen waren veel breder dan de vragen die mij vandaag werden gesteld.”
[appellante] heeft in haar memorie na enquête kritiek geuit op deze gang van zaken. Het hof acht die kritiek terecht aangezien een dergelijke inhoudelijke voorbereiding afbreuk kan doen aan de onbevangenheid waarmee een getuige zijn verklaringen aflegt. Deze omstandigheid in aanmerking genomen ziet het hof in de verklaring van getuige [technisch onderzoeker 1] , die op zich al weinig stellig is met betrekking tot het onderwerp van de bewijsopdracht, geen bijdrage aan het gevraagde bewijs.
10.5
Getuige [technisch onderzoeker 2] is de opsteller van de rapporten van [expertise] Expertise BV van 28 april 2009 en 21 juni 2010 die door [appellante] overeenkomstig de opdracht daartoe in het tussenarrest van 15 maart 2016 bij akte van 29 maart 2016 zijn overgelegd. Hij heeft verklaard dat hij zich op het getuigenverhoor heeft voorbereid door zijn eigen dossier nog eens door te lezen en dat hij van mr. Stroetinga de verklaringen heeft gekregen die de getuigen [brandonderzoeker] en [technisch onderzoeker 1] hebben afgelegd in deze zaak. Ook heeft hij een set foto’s gekregen die hij op zijn Ipad heeft gezet. Verder verklaart de getuige hierover dat hij niet op kantoor van mr. Stroetinga met hem over dit verhoor heeft overlegd, maar dat wel met hem op 31 januari 2017 telefonisch zijn reactie op de verklaringen van de getuigen [brandonderzoeker] en [technisch onderzoeker 1] met hem heeft besproken. Ook voor deze wijze van voorbereiden geldt dat deze afbreuk kan doen aan de onbevangenheid waarmee een getuige zijn verklaringen aflegt. Intussen bevat de verklaring van getuige [technisch onderzoeker 2] weinig steun voor of tegen de stelling die het onderwerp van de bewijsopdracht uitmaakt. De getuige heeft op dit specifieke punt geen eigen onderzoek gedaan en zijn verklaring aan de hand van de hem voorgehouden foto’s komt er, kort gezegd, op neer dat op basis daarvan verschillende conclusies mogelijk zijn.
10.6
In hun memories na enquête hebben partijen betoogd dat met de afgelegde verklaringen aan de bewijsopdracht is voldaan ( [geïntimeerde 1 c.s.] ) respectievelijk dat dit niet het geval is ( [appellante] ). Aanvullend (tegen)bewijs is daarin niet opgenomen. Met betrekking tot de gang van zaken bij de reparatie van de rookafvoerbuis door [appellante] is evenmin enig nader (tegen)bewijs geleverd. Naar het oordeel van het hof dient, mede gezien hetgeen het hof in het tussenarrest van 15 maart 2016 onder 4.5.8.1 heeft overwogen over het tegengesteld zijn aan elkaar van de verklaringen van de in eerste aanleg gehoorde getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 4] , de conclusie van dit alles te zijn dat [geïntimeerde 1 c.s.] er niet in zijn geslaagd het gevraagde bewijs te leveren.
10.7
Aansluitend bij hetgeen hierover in het tussenarrest van 9 augustus 2016 (r.o. 7.4) is overwogen is de consequentie hiervan dat de vorderingen van [geïntimeerde 1 c.s.] worden afgewezen. Grief 1 slaagt ook voor het overige en beide andere grieven behoeven bij deze stand van zaken geen bespreking. Het vonnis van 26 juni 2013 zal worden vernietigd met veroordeling van [geïntimeerde 1 c.s.] tot restitutie van hetgeen krachtens dat vonnis is voldaan, met de wettelijke rente, en met veroordeling ven [geïntimeerde 1 c.s.] in de kosten van beide instanties, met de wettelijke rente en nakosten, een en ander als gevorderd.

11.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het vonnis van 26 juni 2013 en, opnieuw rechtdoende:
wijst de vorderingen van [geïntimeerde 1 c.s.] af;
veroordeelt [geïntimeerde 1 c.s.] tot restitutie van hetgeen door [appellante] krachtens dat vonnis is voldaan, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van betaling tot aan de dag van voldoening;
veroordeelt [geïntimeerde 1 c.s.] in de kosten van het geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [appellante] begroot op € 3.529,= aan griffierecht en op € 7.740,= aan salaris advocaat in eerste aanleg en op € 185,64 aan dagvaardingskosten, op € 4.961,= aan griffierecht, op € 712,50 aan getuigentaxe en op € 21.051,= aan salaris advocaat in hoger beroep, deze bedragen te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 dagen na dit arrest en wat betreft de nakosten op € € 157,= zonder betekening van de uitspraak en op € 239,= als er wel betekend wordt;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, M.G.W.M. Stienissen en J.I.M.W. Bartelds en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 5 juni 2018.
griffier rolraadsheer