ECLI:NL:GHSHE:2018:2335

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
20-003590-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding en bewezenverklaring van diefstal met geweld en afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het hof oordeelde dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot een poging tot diefstal nietig was, omdat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte was op 25 februari 2017 samen met twee medeverdachten betrokken bij een gewelddadige overval op een slachtoffer in een parkeergarage te Best. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld en afpersing, waarbij het slachtoffer onder druk werd gezet om haar autosleutel en tas af te geven. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn positieve ontwikkeling na de feiten, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke straf rechtvaardigde. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.843,30, bestaande uit materiële en immateriële schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003590-17
Uitspraak : 5 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 november 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-865045-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] .
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van de voortgezette handeling van:
  • diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (
  • medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden (
  • poging tot diefstal, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts is bij vonnis waarvan beroep beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . De rechtbank heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 5.918,18, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het niet toegewezen gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard en de vordering is voor het niet toegewezen gedeelte van de gevorderde materiële schade afgewezen. Verdachte is tot slot veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de op te leggen schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 9.918,18, bestaande uit
€ 1.918,18 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft primair vrijspraak bepleit en subsidiair een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging:
  • primair, gelet op de verzochte vrijspraken, bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk zal worden verklaard in de vordering;
  • subsidiair bepleit dat het hof zal beslissen conform de beslissing van de rechtbank;
  • meer subsidiair verzocht om het aandeel van verdachte in de te vergoeden schade afzonderlijk vast te stellen en het (eventueel) toe te wijzen gedeelte van de vordering niet hoofdelijk op te leggen.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen. Het hof zal de dagvaarding in eerste aanleg, zoals hierna zal worden overwogen, ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde nietig verklaren en komt ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Ook overigens komt het hof tot enkele andere beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een autosleutel en/of een (schouder)tas, inhoudende onder meer een of meer gsm-telefoon(s) en/of een of meer huissleutels en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en/of een bankpas), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in haar buikstreek en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar benen, in elk geval tegen haar lichaam, heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of geduwd en/of aan die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd dat zij stil moest blijven liggen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel en/of een (schouder)tas, inhoudende onder meer een of meer gsm-telefoon(s) en/of een of meer huissleutels en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en/of een bankpas), in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in haar buikstreek en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar benen, in elk geval tegen haar lichaam, heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of geduwd en/of aan die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd dat zij stil moest blijven liggen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (in parkeergarage DippieDoe aldaar) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk vast te pakken en/of vast te grijpen en/of (vervolgens) haar enkels, althans haar benen, aan elkaar vast te tapen, in elk geval vast te binden, en/of haar mond dicht te tapen en/of haar polsen, althans haar armen, aan elkaar vast te tapen, in elk geval vast te binden en/of bij haar, [slachtoffer] , te blijven staan en/of te verhinderen dat zij zich zou bewegen, althans haar weg zou vervolgen;
3.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning aan de [woonadres slachtoffer] aldaar, geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel (zijnde de (zojuist) wederrechtelijk toegeëigende huissleutel), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat de inleidende dagvaarding wat betreft het onder 3 ten laste gelegde nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is en derhalve niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Immers, aan verdachte is onder 3 – kort gezegd – een poging tot diefstal in vereniging door middel van valse sleutels ten laste gelegd, terwijl er aan hem niet één of meer uitvoeringshandelingen ten laste zijn gelegd, hetgeen wel vereist is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schoudertas, inhoudende onder meer een gsm-telefoon en huissleutels en een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en een bankpas), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen genoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders die [slachtoffer] meermalen met kracht in haar buikstreek en tegen haar hoofd en tegen haar been hebben getrapt en geschopt en geslagen;
en
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer] , welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en zijn mededaders die [slachtoffer] meermalen met kracht in haar buikstreek en tegen haar hoofd en tegen haar been hebben getrapt en geschopt en geslagen;
2.
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] (in parkeergarage DippieDoe aldaar) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die anderen voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk vast te pakken en vast te grijpen en vervolgens haar enkels aan elkaar vast te tapen en haar mond dicht te tapen en haar polsen aan elkaar vast te tapen en bij haar, [slachtoffer] , te blijven staan en te verhinderen dat zij zich zou bewegen, althans haar weg zou vervolgen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
Algemene overwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Verweren van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting in hoger beroep bepleit dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken, nu het ten laste gelegde medeplegen telkens niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – het navolgende aangevoerd.
In de eerste plaats heeft de verdediging betwist dat, zoals door de rechtbank is overwogen, het geweld van de medeverdachten voor verdachte voorzienbaar was en zodoende een rol kan spelen bij de bewezenverklaring van medeplegen. Voorts heeft verdachte de toepassing van het geweld door de medeverdachten niet kunnen waarnemen. Hij had daar geen wetenschap van. Verdachte kon zich dan ook niet, zoals hem in het vonnis van de rechtbank wordt verweten, op enig moment distantiëren van de geweldshandelingen van zijn medeverdachten, nu hij daar geen wetenschap van had, aldus de verdediging.
Ten tweede heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat de door de medeverdachten afgelegde verklaringen op essentiële punten aantoonbaar onbetrouwbaar zijn en aldus niet (in belastende zin) kunnen bijdragen aan het bewijs in de strafzaak tegen verdachte. De verdediging verzoekt het hof deze verklaringen dan ook uit te sluiten van het bewijs. Nu verdachte op basis van de resterende bewijsmiddelen niet kan worden aangemerkt als medepleger, dient hij te worden vrijgesproken.
In de derde plaats heeft de verdediging bepleit dat de intellectuele en/of materiële bijdrage van verdachte aan de ten laste gelegde feiten van onvoldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen. In de optiek van de verdediging heeft de bijdrage van verdachte hooguit bestaan uit gedragingen die mogelijk met medeplichtigheid in verband zouden kunnen worden gebracht (optreden als chauffeur en op de uitkijk staan). Nu deze medeplichtigheid niet ten laste is gelegd, dient verdachte in de optiek van de verdediging te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Relevante feiten en omstandigheden
Uit de aangifte van het [slachtoffer] blijkt dat zij op 25 februari 2017, omstreeks 21.05 uur, naar een kleine rotonde op de Ekkerswijer reed. Bij de kleine rotonde zag zij een personenauto met een man die achter het stuur zat. [slachtoffer] ging met haar auto achter de geparkeerde auto, een Citroën, staan. Vervolgens begon de Citroën te rijden in de richting van de aldaar gelegen parkeergarage en zoals afgesproken volgde [slachtoffer] . Zij reden de parkeergarage in. Vanaf de ingang gezien helemaal in het midden achterin op de begane grond parkeerde de Citroën en [slachtoffer] parkeerde haar auto er achter. [slachtoffer] stapte uit haar auto. Zij liet haar handtas in de auto liggen, maar nam wel haar autosleutel mee. [slachtoffer] sloot haar auto af en liep naar de bestuurder van de Citroën, die in de auto bleef zitten. De bestuurder deed vervolgens het raam van het portier een stukje naar beneden en zei tegen [slachtoffer] dat zij bij hem in kon stappen aan de bijrijderskant. [slachtoffer] liep tussen hun auto’s door naar de bijrijderskant van de Citroën en op het moment dat zij de portierklink wilde vastpakken, hoorde zij dat de Citroën door middel van de centrale vergrendeling werd afgesloten. [slachtoffer] probeerde het portier te openen, maar voelde dat deze was afgesloten. Op dat moment kwamen er opeens twee of drie mannen de parkeergarage ingelopen. [slachtoffer] hoorde dat een van de mannen zei: “niet weglopen”. [slachtoffer] was op dat moment onderweg naar de bestuurderskant van haar auto. Zij deed niet meteen wat er werd gezegd en werd toen door een van de mannen tegen haar buik of been getrapt. Het was een voorwaartse trap met kracht. [slachtoffer] ondervond pijn, maar kon er wel door blijven staan. Na de trap is [slachtoffer] wel direct op de grond gaan liggen, op haar rechterzij en met haar gezicht richting de ingang van de parkeergarage. Vervolgens werden de enkels van [slachtoffer] bij elkaar getaped en door een andere man werd haar hoofd van boven naar beneden tot over haar mond dicht getaped. Daarna werden haar armen voor haar lichaam bij haar polsen ook vastgetaped. [slachtoffer] had op dat moment haar autosleutel nog in haar handen. Er werd tegen [slachtoffer] gezegd dat zij stil moest blijven liggen. Dit deed zij niet en zij bewoog een beetje. Er werd gelijk door een van de mannen met kracht tegen haar aan getrapt en geschopt, waarvan zij pijn ondervond. Er werd vervolgens gevraagd naar haar autosleutel. Zij moest deze afgeven. [slachtoffer] hoorde vervolgens dat de centrale vergrendeling van haar auto werd geopend. Zij hoorde vervolgens het portier open- en weer dichtgaan. De bestuurder van de Citroën heeft naar het idee van [slachtoffer] de gehele tijd in de Citroën gezeten. Telkens werd er gezegd dat zij muisstil moest blijven liggen. Bij elke beweging werd er tegen haar aan getrapt en werd zij geschopt. [slachtoffer] weet zeker dat zij meerdere malen met behoorlijke kracht in haar buik en tegen haar hoofd werd geschopt en getrapt. Er werd telkens tegen haar gezegd dat zij stil moest blijven liggen. Toen hoorde [slachtoffer] dat er een voertuig kwam aangereden. Zij hoorde de portieren opengaan en hoorde dat er werd ingestapt. Het voertuig vertrok daarop weer. Er was één persoon bij [slachtoffer] achtergebleven. Er werd tegen haar gezegd dat zij stil moest blijven liggen en er werd ook weer tegen haar aan geschopt. Toen hoorde [slachtoffer] de man ineens hard wegrennen. Achteraf bleek dat de schoudertas van [slachtoffer] uit haar auto was weggenomen. In haar tas zat onder andere een gsm-telefoon, sleutels van de toegangsdeur van het appartementencomplex, de huisdeursleutel van haar woning en een portemonnee met daarin een bankpas en ongeveer € 80 aan briefgeld. [1]
Verdachte heeft verklaard dat aan hem door [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt telkens: medeverdachten [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]) was uitgelegd wat de bedoeling was, namelijk dat zij een mevrouw naar een parkeergarage zouden lokken en haar geld afhandig zouden maken en/of naar haar woning zouden gaan. Verdachte zou de chauffeur zijn en hij moest het slachtoffer lokken. Van tevoren is hij volgens zijn verklaring met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gaan kijken bij de afgelegen plek waar het plaats zou moeten vinden. Er is toen gezegd waar verdachte moest gaan staan. Hij moest bij een rotonde gaan staan, zodat het slachtoffer naast hem moest komen staan. Verdachte kon dan zeggen dat zij achter hem aan moest rijden naar de afgelegen plek. Verdachte moest ervoor zorgen dat zij in wilde stappen en de anderen zouden het dan overnemen. Verdachte heeft zijn taak naar eigen zeggen uitgevoerd. Toen [slachtoffer] in wilde stappen, drukte verdachte – volgens afspraak – op de knop die ervoor zorgt dat alle deuren werden afgesloten. Verdachte hoorde toen een knal alsof er iemand tegen de auto viel. Verdachte voelde de auto even heen en weer bewegen. Zij (
het hof begrijpt: [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1]) zouden de sleutels (
het hof begrijpt: van [slachtoffer]) afnemen en dan zouden ze naar het huis gaan van het slachtoffer. [medeverdachte 2] kwam naar verdachte toe en zei dat hij de sleutels had. Verdachte is toen naar eigen zeggen uit de auto van [medeverdachte 1] gestapt en is vervolgens met [medeverdachte 2] naar de woning van het slachtoffer gegaan om geld weg te nemen. Er zou een geldbedrag van tussen de € 10.000 en € 20.000 liggen, welk geldbedrag onder de drie verdachten zou worden verdeeld. Aldaar moesten zij eerst de goede sleutel zoeken, wat wel twee minuten duurde. [medeverdachte 2] riep dat het foute boel was. Daarna zijn ze weggegaan. [medeverdachte 2] belde [medeverdachte 1] op en zei dat hij daar weg moest gaan, omdat het foute boel was en er iemand thuis was. Op enig moment hebben ze afgesproken onder een viaduct en aldaar zijn de tas en sleutels van het slachtoffer weggegooid. Verdachte was teleurgesteld dat er geen geld was verdiend, hij had graag zijn schulden willen afbetalen. Tot slot heeft verdachte verklaard dat met zijn telefoon contact is gelegd met het slachtoffer en [medeverdachte 1] . [2]
[medeverdachte 2] heeft verklaard dat verdachte op de hoogte was van het plan. De verdachten zijn met zijn drieën in de auto van [medeverdachte 1] (
het hof begrijpt telkens: [medeverdachte 1]) naar de parkeergarage (
het hof begrijpt: DippieDoe) gereden. Vervolgens zijn [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] uit de auto gegaan en zij hebben zich verstopt achter blokken. Verdachte is vervolgens naar de afgesproken plek gereden en heeft [slachtoffer] daar opgewacht. [slachtoffer] is vervolgens achter verdachte de parkeergarage ingereden en zij hebben hun auto’s geparkeerd. Vervolgens is [slachtoffer] overmeesterd. De sleutels zijn uit de tas van [slachtoffer] gepakt. De auto van [medeverdachte 2] stond bij de Mc Donald’s Best, vlakbij Dippiedoe, geparkeerd. Vervolgens is [medeverdachte 2] met verdachte in de auto van voornoemde [medeverdachte 2] naar het huis van [slachtoffer] gegaan. Zij hebben daar de auto geparkeerd. Zij hebben even bekeken welke sleutel van de sleutelbos ze moesten hebben. Er bleek echter iemand aanwezig in de woning, waarna ze zijn weggerend. Vervolgens zijn ze weggereden en is [medeverdachte 1] gebeld en aan hem is verteld dat hij weg moest gaan uit de parkeergarage. Zij hebben op een later moment op een plek afgesproken en daar onder een viaduct de tas en sleutels weggegooid. [3]
[medeverdachte 1] heeft verklaard dat zij het plan hadden opgevat dat persoon A (
het hof begrijpt telkens: verdachte) met de auto van [medeverdachte 1] naar de afgesproken plek zou rijden. Die auto zou voorrijden en [slachtoffer] zou meerijden. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zouden te voet op een afgesproken plek staan in de garage en persoon A zou met de auto van [medeverdachte 1] naar die afgesproken plek rijden. Als [slachtoffer] uit de auto zou komen, zouden [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] haar overmeesteren. [medeverdachte 1] zag dat [slachtoffer] de auto parkeerde achter persoon A en dat ze uitstapte en richting de bijrijderskant liep. [slachtoffer] werd vastgepakt, toegetakeld en getaped. Zoals van tevoren afgesproken, bleef [medeverdachte 1] bij het slachtoffer achter en gingen persoon A en [medeverdachte 2] met de auto van [medeverdachte 2] naar de woning van [slachtoffer] om haar geld te zoeken en weg te nemen. Op enig moment kreeg [medeverdachte 1] een telefoontje en is daarop uit de parkeergarage vertrokken. met de mededeling dat er iemand binnen in de woning was, dat ze het huis niet meer binnengingen en dat hij ook moest vertrekken. [medeverdachte 1] is daarop uit de parkeergarage vertrokken. De tas van [slachtoffer] is weggegooid nabij een viaduct. [4]
Medeplegen
Het hof stelt voorop dat de betrokkenheid aan een strafbaar feit als medeplegen bewezen kan worden verklaard indien is komen vast te staan dat bij het begaan daarvan sprake is geweest van een voldoende nauwe en bewuste samenwerking. Ook indien het ten laste gelegde medeplegen in de kern niet bestaat uit een gezamenlijke uitvoering tijdens het begaan van het strafbare feit, maar uit gedragingen die doorgaans met medeplichtigheid in verband plegen te worden gebracht (zoals het verstrekken van inlichtingen, op de uitkijk staan, helpen bij de vlucht), kan sprake zijn van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking. De materiële en/of intellectuele bijdrage van de verdachte aan het strafbare feit zal dan van voldoende gewicht moeten zijn. Bij de beoordeling of daaraan is voldaan, kan rekening worden gehouden met onder meer de intensiteit van de samenwerking, de onderlinge taakverdeling, de rol in de voorbereiding, de uitvoering of de afhandeling van het delict en het belang van de rol van de verdachte, diens aanwezigheid op belangrijke momenten en het zich niet terugtrekken op een daartoe geëigend tijdstip.
Uit de gebezigde bewijsmiddelen leidt het hof met betrekking tot de betrokkenheid van verdachte bij het ten laste gelegde het navolgende af.
[medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] hebben verdachte betrokken in hun plan om het latere [slachtoffer] naar een parkeergarage te lokken om haar huissleutel afhandig te maken en naar haar woning te gaan om aldaar geld weg te nemen. Van tevoren is hij volgens zijn verklaring bij de politie met [medeverdachte 2] en [medeverdachte 1] gaan kijken bij de afgelegen plek waar het plaats zou moeten vinden. Er is toen gezegd waar verdachte moest gaan staan. Verdachte heeft er voor gekozen aan het plan deel te nemen omdat, naar zijn zeggen, hij de financiën goed kon gebruiken en afgesproken was dat hij – net als de twee medeverdachten – een derde deel van de uiteindelijke buit zou krijgen. Verdachte was in alle fasen van de uitvoering van het plan aanwezig en heeft daarmee een rol gehad in de voorbereiding, de uitvoering en afhandeling van de delicten. Zo heeft verdachte een materiële bijdrage geleverd bij de voorbereiding van het delict, nu met zijn telefoon contact is gelegd met het slachtoffer (en [medeverdachte 1] ) en bij het van te voren bekijken van de locatie. Het was verdachte die – volgens plan – het slachtoffer de parkeergarage heeft ingelokt. Hierbij trad verdachte derhalve niet alleen op als “slechts” chauffeur, omdat sprake is van het meelokken naar de plek waar zij overmeesterd zou worden. In de parkeergarage heeft verdachte het slachtoffer ertoe bewogen uit te stappen, zodat zijn medeverdachten haar konden overmeesteren. Niet met zekerheid kan worden vastgesteld, hetgeen door medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] is verklaard, dat verdachte vervolgens uit de auto is gestapt, geweldshandelingen bij het slachtoffer heeft verricht en het slachtoffer heeft vastgetaped. In het voordeel van verdachte gaat het hof uit van de lezing van verdachte, welke lezing wordt ondersteund door de verklaring van het slachtoffer. Het hof leidt uit die verklaringen af dat verdachte tijdens het plegen van de geweldshandelingen door zijn medeverdachten in de auto zat.
Het hof hecht evenwel geen geloof aan de verklaring van verdachte dat hij geen enkele wetenschap had van het geweld dat is toegepast op het slachtoffer. Verdachte heeft immers verklaard dat hij een knal hoorde alsof iemand tegen de auto viel en voelde hij de auto heen en weer bewegen, waaruit hij kon afleiden dat er door zijn medeverdachten op dat moment geweld jegens het slachtoffer werd gebruikt. Bovendien was het voornemen om haar geld afhandig te maken, en daarvan was verdachte op de hoogte. Enig verzet was daarbij minstgenomen te verwachten, zo oordeelt het hof.
Alvorens verdachte op enig moment met [medeverdachte 2] diens auto is gaan halen is voorts ook enige tijd verstreken, nu het volgens het dossier 18 minuten rijden is naar de woning van [slachtoffer] en om 21.48 uur naar [medeverdachte 1] werd gebeld dat het (bij de woning) mislukt was. Al die tijd (tussen even na 21.05 uur en het vertrek naar de woning van het slachtoffer) was verdachte, in een verder verlaten garage, aanwezig, waar op korte afstand het slachtoffer werd vastgetaped. Dat het enige tijd geduurd moet hebben is ook af te leiden uit de grote hoeveelheid resten tape die in de garage werden aangetroffen. Verdachte moet zich hier bewust van geweest zijn. Verdachte en [medeverdachte 2] hebben [medeverdachte 1] toen alleen met het vastgetapede slachtoffer achtergelaten.
Het hof overweegt voorts dat verdachte vervolgens samen met [medeverdachte 2] en met de huissleutels naar de woning van het slachtoffer is gegaan om aldaar een aanzienlijk geldbedrag weg te nemen. De lezingen van verdachte en [medeverdachte 2] over het al dan niet betreden van de woning van het slachtoffer door verdachte lopen uiteen op het punt of verdachte mee naar binnen is gegaan, dan wel buiten is gebleven om op de uitkijk te staan. Ook hier zal het hof in het voordeel van verdachte uitgaan van zijn verklaring dat hij niet mee naar binnen is gegaan.
Nadat bleek dat er zich in de woning van het slachtoffer een ander persoon bevond, zijn verdachte en [medeverdachte 2] meteen gezamenlijk gevlucht en hebben zij [medeverdachte 1] gebeld dat het foute boel was. Verdachte en de medeverdachten hebben vervolgens samen onder een viaduct afgesproken en aldaar de tas en sleutels van het slachtoffer weggegooid.
Conclusie
Op grond van het voorgaande is het hof van oordeel dat de voor medeplegen vereiste voldoende nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachten en de medeverdachten, die in de kern bestaat uit een gezamenlijke uitvoering, is komen vast te staan. Daarmee acht het hof het ten laste gelegde medeplegen bewezen.
Het hof verwerpt het verweer mitsdien in al zijn onderdelen.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

de voortgezette handeling van

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – evenals de rechtbank – verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
De verdediging heeft bepleit dat het hof zal volstaan met oplegging van een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk gedeelte niet langer is dan of gelijk is aan de tijd die verdachte in voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, gecombineerd met een voorwaardelijke gevangenisstraf met daaraan verbonden bijzondere voorwaarden alsmede een werkstraf. Subsidiair is door de verdediging verzocht dat het hof een straf zal opleggen waarvan het onvoorwaardelijk deel met aftrek van voorarrest niet langer is dan 12 maanden en indien een voorwaardelijk deel wordt opgelegd daarbij rekening te houden met de VI-regeling.
Het hof overweegt als volgt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijk strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Verdachte en zijn medeverdachten hebben het [slachtoffer] naar een parkeergarage gelokt. Aldaar hebben de medeverdachten het slachtoffer op gewelddadige wijze overmeesterd en gedwongen tot afgifte van haar autosleutel. Uit de auto van het slachtoffer zijn vervolgens o.a. haar huissleutels weggenomen. Verdachte en [medeverdachte 2] zijn naar de woning van het slachtoffer gegaan met de bedoeling om aldaar een aanzienlijk geldbedrag weg te nemen, maar dat is niet gelukt. Zij hebben [medeverdachte 1] , die alleen bij het slachtoffer was achtergebleven, van het mislukken op de hoogte gesteld, waarna het slachtoffer alleen, gewond, vastgetaped en liggend op de grond van de parkeergarage is achtergelaten.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof in strafverzwarende zin meegewogen dat de handelwijze van verdachte en zijn medeverdachten getuigt van een planmatig optreden. Zij hebben het slachtoffer doelbewust onder valse voorwendselen naar een afgelegen en verlaten plek gelokt. Aldaar heeft verdachte haar bewogen uit te stappen, zodat zijn medeverdachten het slachtoffer konden overmeesteren en vasttapen. Verdachte heeft meegedaan om geld. Weliswaar kan het hof ten aanzien van feit 3 niet tot een bewezenverklaring komen, vanwege de nietigheid van de dagvaarding, doch nu de ernst van het onder 3 ten laste gelegde feit ondergeschikt is aan de feiten 1 en 2 zal het hof daar bij de strafoplegging slechts in beperkte mate rekening mee houden.
Door het bewezen verklaarde handelen hebben verdachte en zijn medeverdachten de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden en bovendien geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan langdurige en ernstige gevolgen ondervinden.
Hoewel het fysieke letsel beperkt is gebleven tot blauwe plekken, zwellingen en schaafwonden is sprake van psychische gevolgen voor het slachtoffer. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het [slachtoffer] verklaard dat zij, meer dan een jaar na de bewezen verklaarde feiten, nog bijna dagelijks het trappen in haar gezicht en tegen haar lijf herbeleeft. De feiten hebben bij het slachtoffer tot een blijvend psychisch litteken en een aangetast vertrouwen in mensen geleid. Voorts hebben verdachte en zijn medeverdachten door hun handelen materiële schade bij het slachtoffer veroorzaakt. Bovendien brengt dergelijk strafbaar gedrag in een openbare ruimte in de maatschappij gevoelens van onveiligheid teweeg. Het hof rekent het verdachte derhalve zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheden dat verdachte niet de initiator van het plan is geweest en door de medeverdachten geweld is toegepast.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 21 maart 2018, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde, doch niet recentelijk, onherroepelijk is veroordeeld ter zake van vermogensdelicten.
Tot slot heeft het hof rekening gehouden met de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof kennisgenomen van de door Reclassering Nederland opgemaakte rapportages van 16 mei 2017 en 30 augustus 2017. Door de reclassering is geadviseerd om aan verdachte een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen en daaraan de bijzondere voorwaarden van een meldplicht en een behandelverplichting bij Altrecht/Kade 17 of soortgelijke ambulante forensische zorg te verbinden. Het recidiverisico wordt ingeschat als gemiddeld.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf eveneens gelet op het psychologisch rapport Pro Justitia van 21 juli 2017. In voormeld rapport heeft gezondheidspsycholoog [rapporteur 1] geconcludeerd dat er bij verdachte sprake is van een stoornis in cannabisgebruik, welke stoornis matig van aard is en volgens verdachte sinds 1 juni 2017 in volledige remissie is. Verder is er bij verdachte sprake van relatief milde persoonlijkheids-problematiek, waarbij antisociale kenmerken en enige mate van impulsiviteit voorop staan. Hierdoor werden de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde beïnvloed. Hoewel verdachte door zijn antisociale persoonlijkheidskenmerken eerder dan een ander geneigd is tot het overgaan tot crimineel, antisociaal gedrag, mag worden verondersteld dat hij zich volledig bewust was van zijn handelen en van de strafbaarheid en mogelijke consequenties daarvan. De gezondheidszorgpsycholoog acht verdachte daarom volledig toerekeningsvatbaar ten aanzien van de aan hem ten laste gelegde feiten. Het hof neemt deze conclusie van de deskundige over en maakt deze tot de zijne.
Door de verdediging is ten overstaan van het hof naar voren gebracht dat verdachte inmiddels weer goed en intensief contact heeft met zijn familie en zich als vrijwilliger inzet bij de Voedsel Stichting en op vrijwillige basis begeleiding geeft aan gehandicapte kinderen bij het sporten. Bovendien ondergaat verdachte op eigen initiatief vrijwillig een EMDR-behandeling voor zijn psychische en persoonlijke problematiek en pakt hij zijn schulden aan. Voorts heeft het hof kennisgenomen van de door de verdediging toegezonden evaluatie van het trajectplan bij Humanitas DMH d.d. 7 mei 2018 en een e-mailbericht van GZ-psycholoog [rapporteur 2] van verdachte d.d. 14 mei 2018, waaruit blijkt dat hij zich gemotiveerd toont voor de EMDR-behandeling. Verdachte heeft voorts spijt betuigd en getoond inzicht te hebben in de strafwaardigheid van zijn handelen.
Naar het oordeel van het hof kan gelet op de ernst van de bewezen verklaarde feiten niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. De omstandigheid dat verdachte geen geweld heeft toegepast op het slachtoffer en hij haar niet heeft vastgetaped alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte waaruit blijkt dat hij zijn leven een positieve wending heeft gegeven, rechtvaardigen naar het oordeel van het hof evenwel een aanzienlijk lagere straf dan de straffen die het hof voor de medeverdachten aangewezen acht.
Het hof acht oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 15 maanden waarvan 5 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren en met aftrek van voorarrest, passend en geboden. Met oplegging van een gedeeltelijk voorwaardelijke straf wordt enerzijds de ernst van het bewezen verklaarde tot uitdrukking gebracht en wordt anderzijds de strafoplegging dienstbaar gemaakt aan het voorkomen van nieuwe strafbare feiten. Met het oog op het voorkomen van nieuwe strafbare feiten zal het hof aan de voorwaardelijke gevangenisstraf onder meer de door de reclassering geadviseerde voorwaarden van een behandelverplichting en een meldplicht bij de reclassering verbinden, zoals hierna te melden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.148,13, bestaande uit € 2.148,13 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is – voor zover betrekking hebbend op de materiële schade – als volgt opgebouwd:
Vervangen sloten SAAB [kenteken] € 1.240,25
Vervangen rijbewijs en ID € 161,65
Vervangen chauffeurspas KIWA € 130,68
Samsung S5 Neo € 379,95
Vervangen kentekenbewijzen 2x € 62,00
Reiskosten € 93,60
Contant geld in portemonnee € 80,00.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 5.918,18, bestaande uit € 1.918,18 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard en de gevorderde materiële schade is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Alvorens het hof zal overgaan tot de bespreking van de afzonderlijke schadeposten, merkt het hof op dat is vastgesteld dat een deel van de gevorderde reiskosten betrekking heeft op het bezoek aan de officier van justitie en zodoende is aan te merken als materiële schade en een deel hiervan wordt beschouwd als door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, namelijk voor zover deze kosten betrekking hebben op het bijwonen van (pro-forma)zittingen. Het hof begrijpt de vordering als zodanig en de gevorderde posten zullen hieronder afzonderlijk aan de orde komen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks vermogensschade heeft geleden.
Het hof acht de gevorderde schade met betrekking tot de posten 1 tot en met 3, 5 en 7 in zijn geheel het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en acht verdachte aansprakelijk voor deze schade.
Met betrekking tot de gevorderde schade onder post 4 is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat, rekening houdend met een in het economisch verkeer gangbare afschrijving op gebruiksvoorwerpen als een Samsung S5 Neo, een bedrag van € 150,00 toewijsbaar wordt geacht. Verdachte is niet tot vergoeding van de schade gehouden voor zover de vordering het toegewezen gedeelte van de betreffende post overschrijdt, zodat de vordering voor een bedrag van € 229,95 zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de onder post 6 gevorderde schade overweegt het hof dat de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt voor een gesprek met de officier van justitie (72 kilometer x € 0,26). De gevorderde reiskosten die – gelet op het vorenstaande – aangemerkt dienen te worden als materiële schade zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 18,72.
In totaal is verdachte tot vergoeding van materiële schade gehouden tot een bedrag van
(€ 1.240,25 + € 161,65 + € 130,68 + € 150,00 + € 62,00 + € 18,72 + € 80,00 =) € 1.843,30, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen door verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten zowel lichamelijk als fors geestelijk letsel heeft opgelopen. In dat verband wijst het hof op de medische informatie uit het procesdossier, waaruit onder meer blijkt dat de huisarts bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis heeft vastgesteld en haar in dat verband heeft doorverwezen naar de GGzE. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade – evenals de rechtbank – naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 4.000,00.
Voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van (€ 1.843,30 + € 4.000,00 =) € 5.843,30 zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2017 – zijnde de dag waarop de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden – tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Zoals hiervoor reeds is overwogen, dienen de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van het bijwonen van (pro-forma)zittingen bij de rechtbank te worden aangemerkt als door haar gemaakte proceskosten. De benadeelde partij heeft reiskosten gemaakt om de behandeling van de zaak op de terechtzittingen in eerste aanleg van 21 juli 2017, 22 september 2017, 13 oktober 217 en 20 oktober 2017 bij te wonen (viermaal 72 km x € 0,26). De benadeelde partij heeft derhalve een bedrag van € 74,88 aan als proceskosten aan te merken reiskosten gemaakt. Het hof zal de verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij tot voormeld bedrag.
Hoofdelijkheid
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu de door de benadeelde partij geleden schade door onrechtmatige gedragingen van verdachte en zijn verdachten is ontstaan, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Anders dan de verdediging ziet het hof geen aanleiding om het aandeel van verdachte in de te vergoeden schade afzonderlijk vast te stellen en op te leggen zonder hoofdelijkheid.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 64 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 36f, 47, 56, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding (met parketnummer 01-865045-17) wat betreft het onder 3 ten laste gelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
15 (vijftien) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
5 (vijf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarden niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich binnen vijf werkdagen volgend op de datum waarop het arrest onherroepelijk is geworden, tussen 13.00 en 16.30 uur te melden bij Reclassering Nederland op het adres Vivaldiplantsoen 200, Utrecht en zich gedurende de proeftijd daar te blijven melden, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde gedurende de proeftijd wordt verplicht om zich te laten behandelen bij Altrecht/Kade 17 of soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de behandelaar zullen worden gegeven.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.843,30 (vijfduizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.843,30 (duizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 74,88 (vierenzeventig euro en achtentachtig cent).
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 229,95 (tweehonderdnegenentwintig euro en vijfennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.843,30 (vijfduizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.843,30 (duizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
64 (vierenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 oktober 2017 en van de immateriële schade op 25 februari 2017.
De voorlopige hechtenis
Heft ophet geschorste, tegen de verdachte verleende bevel tot voorlopige hechtenis.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 5 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.

Voetnoten

1.Zie dossierpagina’s 250-255.
2.Zie dossierpagina’s 168-172, de verklaring van verdachte bij de rechter-commissaris d.d. 21 april 2017 en de verklaring van verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg d.d. 13 oktober 2017.
3.Zie dossierpagina’s 139-143.
4.Zie dossierpagina’s 77-79 en 95-97.