6.3.1.In hoger beroep vordert [appellante] , uitvoerbaar bij voorraad, ten aanzien van [geïntimeerden 1 tot en met 3] dat het hof bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad,
1. zal verklaren voor recht dat [VOF] en haar beherende vennoten in strijd hebben gehandeld met de exclusiviteitsbepaling zoals opgenomen in artikel 3 van de tussen partijen gesloten overeenkomst;
2. [VOF] en haar beherende vennoten, hoofdelijk, aldus dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van de uit dien hoofde verbeurde boete van 3 x € 50.000,-, ergo € 150.000,-, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover te rekenen als volgt:
- over de verbeurde boete met betrekking tot 2014-2015 vanaf 21 februari 2015, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen datum tot aan de dag van algehele voldoening;
- over de verbeurde boete met betrekking tot 2015-2016 en 2016-2017 vanaf de datum van indiening van deze memorie van grieven met eiswijziging tot aan de dag van algehele voldoening;
3. [VOF] en haar beherende vennoten hoofdelijk, aldus dat de een betalende de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van een bedrag ad € 3.968,05 terzake buitengerechtelijke kosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 21 februari 2015 tot aan de dag van algehele voldoening, althans vanaf een door het hof in goede justitie te bepalen datum;
4. zal verklaren voor recht dat de overeenkomst tussen partijen door middel van de buitengerechtelijke ontbindingsverklaring is ontbonden met ingang van 12 februari 2015, althans deze overeenkomst met ingang van 12 februari 2015 ontbonden te verklaren casu quo deze overeenkomst per die datum te ontbinden, een en ander met uitzondering van artikel 3, de exclusiviteitsbepaling, waaraan [geïntimeerden 1 tot en met 3] gebonden is gebleven;
5. [VOF] en haar (directe of indirecte) beherende vennoten zal verbieden om voor de resterende duur van de gelding van de exclusiviteitsbepaling, derhalve tot en met 15 januari 2025, althans subsidiair voor een door het hof in goede justitie te bepalen duur, kerstevenementen te organiseren met zand en/of mergelstructuren in de regio Zuid-Limburg, althans daarbij betrokken te zijn, telkens in de periode van 1 november van enig jaar tot en met 15 januari van het daarop volgende jaar, al dan niet als onderdeel van Kerststad [plaats] , respectievelijk al dan niet onder de naam [evenement 1] casu quo [evenement 2] , of daarmee vergelijkbaar, en zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- per overtreding, met een maximum van € 250.000,-;
6. [VOF] en haar beherend vennoten, hoofdelijk, des dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van beide instanties en van de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 14 dagen nadat het arrest is gewezen tot aan de dag der algehele voldoening.