ECLI:NL:GHSHE:2018:2333

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
20-003504-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Nietigheid van de dagvaarding en bewezenverklaring van diefstal met geweld en afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte was beschuldigd van meerdere strafbare feiten, waaronder diefstal met geweld en afpersing. Het hof oordeelde dat de inleidende dagvaarding met betrekking tot een poging tot diefstal nietig moest worden verklaard, omdat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte was echter wel schuldig bevonden aan diefstal met geweld en afpersing, gepleegd op 25 februari 2017 te Best, samen met twee medeverdachten. Het hof oordeelde dat de verdachte verantwoordelijk was voor het geweld dat door zijn medeverdachten was toegepast, ook al was hij niet fysiek aanwezig tijdens de gewelddadige handelingen. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast werd de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 5.843,30, bestaande uit materiële en immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, maar oordeelde dat de ernst van de feiten een onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigde.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003504-17
Uitspraak : 5 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 november 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-879574-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd te PI Lelystad te Lelystad.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van de voortgezette handeling van:
  • diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (
  • medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden (
  • poging tot diefstal, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts is bij vonnis waarvan beroep beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . De rechtbank heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 5.918,18, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het niet toegewezen gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard en de vordering is voor het niet toegewezen gedeelte van de gevorderde materiële schade afgewezen. Verdachte is veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Tot slot heeft de rechtbank de teruggave aan verdachte van de inbeslaggenomen Samsung Galaxy S6 Edge gelast.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de op te leggen schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 9.918,18, bestaande uit € 1.918,18 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de bewezenverklaring van de rechtbank in stand kan blijven. Door de verdediging is een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging bepleit dat het hof zal beslissen conform de beslissingen van de rechtbank. Tot slot is verzocht de teruggave van de onder verdachte inbeslaggenomen GSM, Samsung Galaxy S6 Edge, te gelasten.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen. Het hof zal de dagvaarding in eerste aanleg, zoals hierna zal worden overwogen, ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde nietig verklaren en komt ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Ook overigens komt het hof tot enkele andere beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een autosleutel en/of een (schouder)tas, inhoudende onder meer een of meer gsm-telefoon(s) en/of een of meer huissleutels en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en/of een bankpas), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in haar buikstreek en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar benen, in elk geval tegen haar lichaam, heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of geduwd en/of aan die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd dat zij stil moest blijven liggen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel en/of een (schouder)tas, inhoudende onder meer een of meer gsm-telefoon(s) en/of een of meer huissleutels en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en/of een bankpas), in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in haar buikstreek en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar benen, in elk geval tegen haar lichaam, heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of geduwd en/of aan die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd dat zij stil moest blijven liggen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (in parkeergarage DippieDoe aldaar) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk vast te pakken en/of vast te grijpen en/of (vervolgens) haar enkels, althans haar benen, aan elkaar vast te tapen, in elk geval vast te binden, en/of haar mond dicht te tapen en/of haar polsen, althans haar armen, aan elkaar vast te tapen, in elk geval vast te binden en/of bij haar, [slachtoffer] , te blijven staan en/of te verhinderen dat zij zich zou bewegen, althans haar weg zou vervolgen;
3.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning aan de Clara Wichmannstraat 86 aldaar, geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel (zijnde de (zojuist) wederrechtelijk toegeëigende huissleutel), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat de inleidende dagvaarding wat betreft het onder 3 ten laste gelegde nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is en derhalve niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Immers, aan verdachte is onder 3 – kort gezegd – een poging tot diefstal in vereniging door middel van valse sleutels ten laste gelegd, terwijl er aan hem niet één of meer uitvoeringshandelingen ten laste zijn gelegd, hetgeen wel vereist is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schoudertas, inhoudende onder meer een gsm-telefoon en huissleutels en een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en een bankpas), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen genoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen met kracht in haar buikstreek en tegen haar hoofd en tegen haar been hebben getrapt en geschopt en geslagen;
en
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer] , welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen met kracht in haar buikstreek en tegen haar hoofd en tegen haar been hebben getrapt en geschopt en geslagen;
2.
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] (in parkeergarage DippieDoe aldaar) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die anderen voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk vast te pakken en vast te grijpen en vervolgens haar enkels aan elkaar vast te tapen en haar mond dicht te tapen en haar polsen aan elkaar vast te tapen en bij haar, [slachtoffer] , te blijven staan en te verhinderen dat zij zich zou bewegen, althans haar weg zou vervolgen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

de voortgezette handeling van

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – evenals de rechtbank – verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
Door de verdediging is een strafmaatverweer gevoerd.
Overwegingen hof
Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten vernomen hadden dat er een groot contant geldbedrag zou liggen in de woning van het [slachtoffer] . Dit geld betrof inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer. Verdachte en zijn medeverdachten, [medeverdachte 1] (hierna telkens: [medeverdachte 1] ) en [medeverdachte 2] , hebben vervolgens met het slachtoffer een seksafspraak gemaakt voor in de avond (even na 21.00 uur) van 25 februari 2017 te Best. Afgesproken is dat het slachtoffer bij een rotonde in Best met haar auto achter de auto van [medeverdachte 1] (met daarin de [medeverdachte 2] ) aan zou rijden. Zo is het slachtoffer een verlaten parkeergarage ingelokt. Toen het slachtoffer, na achter de auto geparkeerd te hebben, naar die auto liep om contact te maken, werden de sloten vergrendeld. Verdachte en [medeverdachte 1] hadden zich inmiddels verdekt opgesteld in de garage. Zij hebben het slachtoffer daar overmeesterd. Het slachtoffer is vastgetaped en meermalen met kracht tegen haar buik, been en hoofd getrapt en geschopt en geslagen. Het slachtoffer werd gedwongen tot afgifte van haar autosleutel. Uit de auto van het slachtoffer zijn vervolgens persoonlijke spullen, waaronder haar huissleutels, weggenomen. Verdachte en [medeverdachte 2] zijn vervolgens naar de woning van het slachtoffer gegaan met de bedoeling om aldaar geld weg te nemen. [medeverdachte 1] is toen alleen met het slachtoffer in de parkeergarage achtergebleven. Terwijl het slachtoffer vastgetaped op de grond lag, heeft [medeverdachte 1] haar meermalen hardhandig tegen het hoofd getrapt en geschopt. Omstreeks 21.50 uur werd [medeverdachte 1] gebeld dat het niet gelukt was om geld weg te nemen omdat zich iemand in de woning van het slachtoffer bevond, waardoor de verdachte en [medeverdachte 2] rechtsomkeert hebben gemaakt. Na dit telefoontje is ook [medeverdachte 1] er vandoor gegaan en heeft het slachtoffer alleen, vastgetaped en liggend op de grond van de verlaten parkeergarage achtergelaten. Haar spullen zijn later in het kanaal gegooid.
Bij het slachtoffer is het volgende letsel waargenomen: rode strepen en plekken, ogen blauw en gezwollen, handen gezwollen, rechterpols en duimmuis gezwollen, elleboog rood/blauw gekleurd, zwellingen aan armen, rode plekken op heup en knie, onderbeen buitenzijde licht ontveld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het [slachtoffer] verklaard dat zij, meer dan een jaar na de bewezen verklaarde feiten, nog bijna dagelijks het trappen in haar gezicht en tegen haar lijf herbeleeft. De feiten hebben voor het slachtoffer tot een blijvend psychisch litteken en een aangetast vertrouwen in mensen geleid. Voorts hebben verdachte en zijn mededaders door hun handelen materiële schade bij het slachtoffer veroorzaakt.
Verweer: de mate waarin het (latere) geweldgebruik door [medeverdachte 1] aan verdachte kan worden toegerekend
In het kader van de strafmaat is door de verdediging in de eerste plaats betoogd dat de door [medeverdachte 1] bij verdachtes afwezigheid toegepaste geweldshandelingen, niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Daartoe is aangevoerd dat verdachte niet wist of redelijkerwijs kon vermoeden dat tijdens zijn afwezigheid door [medeverdachte 1] dusdanig geweld zou worden toegepast. Het slachtoffer was reeds overmeesterd en lag vastgetaped op de grond, zodat verdachte er redelijkerwijs van uit mocht gaan dat zij zich niet meer zou verzetten of zou proberen zich te bevrijden. Onder die omstandigheden was het door [medeverdachte 1] toegepaste geweld in de optiek van de verdediging geen – zoals door de rechtbank overwogen – objectief zeer wel voorzienbare mogelijkheid. Het door voornoemde [medeverdachte 1] toegepaste geweld kan derhalve niet aan verdachte worden toegerekend en de omstandigheid dat bedoeld geweld niet door verdachte is toegepast, dient bovendien te worden meegewogen bij het bepalen van de straf, aldus de verdediging.
Met betrekking tot dit verweer stelt het hof voorop dat het tot bewezenverklaring komt van medeplegen van de ten laste gelegde feiten.
In het plan van verdachte en zijn medeverdachten lag besloten dat bij de gezamenlijke uitvoering van dat plan geweld zou worden toegepast. Bij het overmeesteren van het slachtoffer en het wederrechtelijk beroven van haar vrijheid door haar vast te tapen, is door verdachte en [medeverdachte 1] een behoorlijke mate van geweld gebruikt. Uit de verklaring van het slachtoffer in haar aangifte blijkt dat zij niet direct deed wat er werd gezegd en dat zij toen met kracht tegen haar buik of been is geschopt. Toen zij was vastgetaped en er tegen haar werd gezegd dat zij stil moest blijven liggen, deed zij dit niet en bewoog zij een beetje. Daarop werd zij direct met kracht getrapt en geschopt. Bij elke beweging die zij maakte, werd zij, volgens de aangifte, door de mannen die achter de betonnen verhoging vandaan kwamen (zijnde verdachte en [medeverdachte 1] ) getrapt en geschopt. Op enig moment hebben verdachte en [medeverdachte 2] [medeverdachte 1] alleen met het slachtoffer achtergelaten, zodat zij in de tussentijd het geld uit haar woning konden weghalen. Gelet op het eerder vertoonde verzet door het slachtoffer en het reeds toegepaste geweld voordat verdachte het slachtoffer achterliet bij [medeverdachte 1] , kan niet gezegd worden dat bij verdachte niet minst genomen het voorwaardelijk opzet bestond op het toepassen van geweld om het slachtoffer onder controle te (blijven) houden. Het hof houdt verdachte derhalve verantwoordelijk voor alle onderdelen die noodzakelijk waren voor de afronding van het vooropgezette scenario.
Het voorgaande neemt niet weg dat het hof – met de verdediging – van oordeel is dat de omstandigheid dat niet door verdachte, maar door [medeverdachte 1] geweldshandelingen zijn toegepast tijdens de afwezigheid van verdachte, een rol speelt bij de beoordeling welke rol een ieder heeft gehad en voor welk aandeel in het geheel verdachte aansprakelijk kan worden gehouden. Die omstandigheid dient bijgevolg te worden verdisconteerd in de op te leggen straf. Het hof zal hier bij de strafoplegging dan ook – in het voordeel van verdachte – rekening mee houden.
Overige verweren ten aanzien van de op te leggen straf
Voorts is in het kader van de strafmaat door de verdediging – gelet op de persoonlijke omstandigheden van verdachte – bepleit dat het hof een deel van de straf in voorwaardelijke zin zal opleggen, in die zin dat wordt volstaan met oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren waarvan 2 jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar, waarbij als voorwaarde ook reclasseringstoezicht zal worden opgelegd. De verdediging heeft daaraan toegevoegd dat voor wat betreft het bepleite voorwaardelijk gedeelte van de gevangenisstraf het hof ook kan kiezen voor een andere verhouding.
Beoordeling hof
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof in strafverzwarende zin meegewogen dat de handelwijze van verdachte en zijn medeverdachten getuigt van een planmatig optreden. Zij hebben het slachtoffer doelbewust onder valse voorwendselen naar een afgelegen en verlaten plek gelokt en haar aldaar bewogen uit te stappen, zodat verdachte en [medeverdachte 1] het slachtoffer konden overmeesteren en vasttapen. De gewelddadige wijze waarop verdachte en [medeverdachte 1] het slachtoffer hebben overmeesterd, laat zien dat verdachte er niet voor terugdeinst om – al dan niet samen met anderen – geweld tegen anderen te gebruiken. Bovendien lag in hun plan besloten dat het slachtoffer geen mogelijkheid had om alarm te slaan, nu [medeverdachte 1] bij haar achterbleef toen verdachte en [medeverdachte 2] naar de woning van het slachtoffer gingen. Weliswaar kan het hof ten aanzien van feit 3 niet tot een bewezenverklaring komen, vanwege de nietigheid van de dagvaarding, doch nu de ernst van het onder 3 ten laste gelegde feit ondergeschikt is aan de feiten 1 en 2 zal het hof daar bij de strafoplegging slechts in beperkte mate rekening mee houden.
Door het bewezen verklaarde handelen hebben verdachte en zijn medeverdachten de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden en bovendien geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich kennelijk enkel laten leiden door eigen financieel gewin, zonder zich enige rekenschap te geven van de emotionele en financiële gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan langdurige en ernstige gevolgen ondervinden, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring. Bovendien brengt dergelijk strafbaar gedrag in een openbare ruimte in de maatschappij gevoelens van onveiligheid teweeg. Het hof rekent het verdachte derhalve zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof, zoals reeds eerder is overwogen, in het voordeel van verdachte rekening gehouden met de omstandigheid dat het niet verdachte is geweest die alleen met het slachtoffer in de parkeergarage is achtergebleven om haar vervolgens meermalen hardhandig tegen het hoofd te trappen en te schoppen.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel van de Justitiële Documentatie d.d. 19 maart 2018, betrekking hebbende op het justitieel verleden van de verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan het bewezen verklaarde, doch niet recentelijk, meermalen ter zake van geweld- en vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld tot onder meer vrijheidsbenemende straffen. Voormelde veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw soortgelijke strafbare feiten te plegen.
Tot slot heeft het hof acht geslagen op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof kennisgenomen van de door Reclassering Nederland opgemaakte rapportages van 4 mei 2017 en 4 augustus 2017. In voormelde rapportages wordt het recidiverisico ingeschat als hoog. Door de reclassering wordt geadviseerd een onvoorwaardelijke gevangenisstraf of een werkstraf op te leggen.
Het hof heeft bij het bepalen van de straf eveneens gelet op het psychologisch rapport Pro Justitia van 8 juli 2017. In voormeld rapport heeft GZ-psycholoog [rapporteur] geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een antisociale persoonlijkheidsstoornis en aan ADHD van het overwegend onoplettende type. De antisociale persoonlijkheidsstoornis heeft de gedragskeuzes en gedragingen van verdachte ten tijde van het ten laste gelegde in die zin beïnvloed dat hij niet werd gehinderd door een adequaat functionerend geweten. Verdachte werd gedreven door zijn eigen (financiële) behoeftes en stond er niet bij stil hoe een en ander voor het slachtoffer was. De ADHD van verdachte lijkt geen rol te hebben gespeeld, nu verdachte in staat was een weloverwogen keuze te maken, zich bewust was van het ontoelaatbare van het ten laste gelegde en desondanks de keuze voor het ten laste gelegde heeft gemaakt. De rapporteur adviseert het ten laste gelegde verdachte volledig toe te rekenen. Het hof neemt deze conclusie van de deskundige over.
In het psychologisch rapport is voorts gerelateerd dat de kans dat verdachte opnieuw gewelddadig gedrag zal vertonen zeker aanwezig lijkt. Tot slot is door de rapporteur geen zorg- of behandeltraject geadviseerd. Door de verdachte is ter terechtzitting in hoger beroep verklaard dat hij zich bezighoudt met zijn resocialisatie. Verdachte volgt in de penitentiaire inrichting de training Kies voor Verandering, heeft begeleiding van een psycholoog en een psychiater en volgt – met het oog op zijn toekomst – meerdere opleidingen.
Verdachte heeft spijt betuigt en ter terechtzitting in hoger beroep zijn excuses aangeboden voor hetgeen is gebeurd.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt. Anders dan door de verdediging ter terechtzitting in hoger beroep is betoogd, acht het hof – mede gelet op de bevindingen betreffende verdachte in voormelde rapportages – het opleggen van een deels voorwaardelijke (gevangenis)straf niet opportuun.
Alles afwegende, in het bijzonder de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de hoogte van de straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is het hof van oordeel, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, dat met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in voldoende mate recht wordt gedaan aan alle genoemde aspecten en het hof acht die straf derhalve passend en geboden.
Beslag
Uit het onderzoek ter terechtzitting en het procesdossier is het hof gebleken dat onder verdachte een GSM, Samsung Galaxy S6 Edge, (goednummer 1172340) in beslag is genomen. Nu er geen strafvorderlijk belang meer is bij de handhaving van het beslag, zal het hof de teruggave gelasten van het hierna te noemen en nog niet teruggegeven voorwerp aan verdachte, als zijnde de redelijkerwijs als rechthebbende van dat voorwerp aan te merken persoon.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.148,13, bestaande uit € 2.148,13 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is – voor zover betrekking hebbend op de materiële schade – als volgt opgebouwd:
Vervangen sloten SAAB [kenteken] € 1.240,25
Vervangen rijbewijs en ID € 161,65
Vervangen chauffeurspas KIWA € 130,68
Samsung S5 Neo € 379,95
Vervangen kentekenbewijzen 2x € 62,00
Reiskosten € 93,60
Contant geld in portemonnee € 80,00.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 5.918,18, bestaande uit € 1.918,18 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het niet toegewezen gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard en de vordering is voor het niet toegewezen gedeelte van de gevorderde materiële schade afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Alvorens het hof zal overgaan tot de bespreking van de afzonderlijke schadeposten, merkt het hof op dat is vastgesteld dat een deel van de gevorderde reiskosten betrekking heeft op het bezoek aan de officier van justitie en zodoende is aan te merken als materiële schade en een deel hiervan wordt beschouwd als door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, namelijk voor zover deze kosten betrekking hebben op het bijwonen van (pro-forma)zittingen. Het hof begrijpt de vordering als zodanig en de gevorderde posten zullen hieronder afzonderlijk aan de orde komen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks vermogensschade heeft geleden.
Het hof acht de gevorderde schade met betrekking tot de posten 1 tot en met 3, 5 en 7 in zijn geheel het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en acht verdachte aansprakelijk voor deze schade.
Met betrekking tot de gevorderde schade onder post 4 is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat, rekening houdend met een in het economisch verkeer gangbare afschrijving op gebruiksvoorwerpen als een Samsung S5 Neo, een bedrag van € 150,00 toewijsbaar wordt geacht. Verdachte is niet tot vergoeding van de schade gehouden voor zover de vordering het toegewezen gedeelte van de betreffende post overschrijdt, zodat de vordering voor een bedrag van € 229,95 zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de onder post 6 gevorderde schade overweegt het hof dat de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt voor een gesprek met de officier van justitie (72 kilometer x € 0,26). De gevorderde reiskosten die – gelet op het vorenstaande – aangemerkt dienen te worden als materiële schade zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 18,72.
In totaal is verdachte tot vergoeding van materiële schade gehouden tot een bedrag van
(€ 1.240,25 + € 161,65 + € 130,68 + € 150,00 + € 62,00 + € 18,72 + € 80,00 =) € 1.843,30, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen door verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten zowel lichamelijk als fors geestelijk letsel. In dat verband wijst het hof op de medische informatie uit het procesdossier, waaruit onder meer blijkt dat de huisarts bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis heeft vastgesteld en haar in dat verband heeft doorverwezen naar de GGzE. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade – evenals de rechtbank – naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 4.000,00.
Voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van (€ 1.843,30 + € 4.000,00 =) € 5.843,30 zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2017 – zijnde de dag waarop de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden – tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Zoals hiervoor reeds is overwogen, dienen de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van het bijwonen van (pro-forma)zittingen bij de rechtbank te worden aangemerkt als door haar gemaakte proceskosten. De benadeelde partij heeft reiskosten gemaakt om de behandeling van de zaak op de terechtzittingen in eerste aanleg van 21 juli 2017, 22 september 2017, 13 oktober 217 en 20 oktober 2017 bij te wonen (viermaal 72 km x € 0,26). De benadeelde partij heeft derhalve een bedrag van € 74,88 aan als proceskosten aan te merken reiskosten gemaakt. Het hof zal de verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij tot voormeld bedrag.
Hoofdelijkheid
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu de door de benadeelde partij geleden schade door onrechtmatige gedragingen van verdachte en zijn mededaders is ontstaan, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 64 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 56, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding (met parketnummer 01-879574-17) wat betreft het onder 3 ten laste gelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
3 (drie) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de
teruggaveaan de verdachte van het in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerp, te weten: een GSM, Samsung Galaxy S6 Edge, met goednummer 1172340.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.843,30 (vijfduizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.843,30 (duizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 74,88 (vierenzeventig euro en achtentachtig cent).
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 229,95 (tweehonderdnegenentwintig euro en vijfennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.843,30 (vijfduizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.843,30 (duizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
64 (vierenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 oktober 2017 en van de immateriële schade op 25 februari 2017.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 5 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.