ECLI:NL:GHSHE:2018:2332

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
5 juni 2018
Publicatiedatum
5 juni 2018
Zaaknummer
20-003506-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de dagvaarding en veroordeling tot gevangenisstraf voor diefstal met geweld en afpersing

In deze zaak heeft het gerechtshof 's-Hertogenbosch op 5 juni 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Oost-Brabant. De verdachte is beschuldigd van diefstal met geweld, afpersing en wederrechtelijke vrijheidsberoving, gepleegd op 25 februari 2017 te Best. Het hof heeft geoordeeld dat de inleidende dagvaarding voor het onder 3 ten laste gelegde nietig is, omdat de tenlastelegging niet voldeed aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. De verdachte is echter wel schuldig bevonden aan de feiten 1 en 2, waarbij hij samen met medeverdachten het slachtoffer heeft overmeesterd, haar heeft vastgebonden en gedwongen tot afgifte van haar bezittingen. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van voorarrest. Bij het bepalen van de straf heeft het hof rekening gehouden met de ernst van de feiten, de gevolgen voor het slachtoffer en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. De benadeelde partij heeft een vordering tot schadevergoeding ingediend, die gedeeltelijk is toegewezen. Het hof heeft de verdachte hoofdelijk aansprakelijk gesteld voor de schade.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-003506-17
Uitspraak : 5 juni 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 3 november 2017 in de strafzaak met parketnummer 01-879575-17 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
thans gedetineerd te PI Vught te Vught.
Hoger beroep
Bij vonnis waarvan beroep is verdachte ter zake van de voortgezette handeling van:
  • diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen en afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (
  • medeplegen van het opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden (
  • poging tot diefstal, terwijl de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van valse sleutels en het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen (
veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
Voorts is bij vonnis waarvan beroep beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] . De rechtbank heeft de vordering hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 5.918,18, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is voor het niet toegewezen gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard en de vordering is voor het niet toegewezen gedeelte van de gevorderde materiële schade afgewezen. Verdachte is tot slot veroordeeld in de kosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en in de ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten.
Namens de verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal bevestigen met uitzondering van de beslissing op de vordering van de benadeelde partij en de op te leggen schadevergoedingsmaatregel en, in zoverre opnieuw rechtdoende, de vordering van de benadeelde partij hoofdelijk zal toewijzen tot een bedrag van € 9.918,18, bestaande uit
€ 1.918,18 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging heeft zich ten aanzien van de bewezenverklaring gerefereerd aan het oordeel van het hof en uitsluitend een strafmaatverweer gevoerd. Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld daarop te beslissen conform de beslissingen van de rechtbank. Ten aanzien van het beslag op de auto heeft de verdediging naar voren gebracht dat als er zogenoemd slachtofferbeslag ligt op de personenauto (met kenteken [kenteken 1] ), de verdachte wenst dat de opbrengst ten goede komt aan het slachtoffer. Over de auto hoeft in de visie van de verdediging geen beslissing genomen te worden door het hof.
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd, omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissingen. Het hof zal de dagvaarding in eerste aanleg, zoals hierna zal worden overwogen, ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde nietig verklaren en komt ten aanzien van feit 1 tot een andere bewezenverklaring dan de rechtbank. Ook overigens komt het hof tot enkele andere beslissingen.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een autosleutel en/of een (schouder)tas, inhoudende onder meer een of meer gsm-telefoon(s) en/of een of meer huissleutels en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en/of een bankpas), in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen genoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan zijn mededaders hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in haar buikstreek en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar benen, in elk geval tegen haar lichaam, heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of geduwd en/of aan die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd dat zij stil moest blijven liggen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
en/of
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en/of bedreiging met geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel en/of een (schouder)tas, inhoudende onder meer een of meer gsm-telefoon(s) en/of een of meer huissleutels en/of een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en/of een bankpas), in elk geval van enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, met kracht in haar buikstreek en/of tegen haar hoofd en/of tegen haar benen, in elk geval tegen haar lichaam, heeft/hebben getrapt en/of geschopt en/of geslagen en/of geduwd en/of aan die [slachtoffer] de woorden heeft/hebben toegevoegd dat zij stil moest blijven liggen, althans woorden van gelijke (dreigende) aard en/of strekking;
2.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer] (in parkeergarage DippieDoe aldaar) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en/of beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die ander(en), althans alleen, voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk vast te pakken en/of vast te grijpen en/of (vervolgens) haar enkels, althans haar benen, aan elkaar vast te tapen, in elk geval vast te binden, en/of haar mond dicht te tapen en/of haar polsen, althans haar armen, aan elkaar vast te tapen, in elk geval vast te binden en/of bij haar, [slachtoffer] , te blijven staan en/of te verhinderen dat zij zich zou bewegen, althans haar weg zou vervolgen;
3.
hij op of omstreeks 25 februari 2017 te Eindhoven tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening weg te nemen uit een woning aan de [woonadres slachtoffer] aldaar, geld en/of goederen van zijn/hun gading, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededader(s) en zich daarbij de toegang tot de plaats van het misdrijf te verschaffen en/of die/dat weg te nemen geld en/of goederen onder zijn/hun bereik te brengen door middel van een valse sleutel (zijnde de (zojuist) wederrechtelijk toegeëigende huissleutel), terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
De in de tenlastelegging voorkomende taal- en/of schrijffouten of omissies zijn verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Nietigheid van de dagvaarding ten aanzien van het onder 3 ten laste gelegde
Het hof is van oordeel dat de inleidende dagvaarding wat betreft het onder 3 ten laste gelegde nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk is en derhalve niet voldoet aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering. Immers, aan verdachte is onder 3 – kort gezegd – een poging tot diefstal in vereniging door middel van valse sleutels ten laste gelegd, terwijl er aan hem niet één of meer uitvoeringshandelingen ten laste zijn gelegd, hetgeen wel vereist is.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1.
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een schoudertas, inhoudende onder meer een gsm-telefoon en huissleutels en een portemonnee (inhoudende onder meer een hoeveelheid geld en een bankpas), toebehorende aan [slachtoffer] , welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen genoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen met kracht in haar buikstreek en tegen haar hoofd en tegen haar been hebben getrapt en geschopt en geslagen;
en
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en anderen wederrechtelijk te bevoordelen door geweld [slachtoffer] heeft gedwongen tot de afgifte van een autosleutel, toebehorende aan [slachtoffer] , welk geweld hierin bestond dat hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) die [slachtoffer] meermalen met kracht in haar buikstreek en tegen haar hoofd en tegen haar been hebben getrapt en geschopt en geslagen;
2.
hij op 25 februari 2017 te Best tezamen en in vereniging met anderen opzettelijk [slachtoffer] (in parkeergarage DippieDoe aldaar) wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door tezamen en in vereniging met die anderen voornoemde [slachtoffer] opzettelijk en wederrechtelijk vast te pakken en vast te grijpen en vervolgens haar enkels aan elkaar vast te tapen en haar mond dicht te tapen en haar polsen aan elkaar vast te tapen en bij haar, [slachtoffer] , te blijven staan en te verhinderen dat zij zich zou bewegen, althans haar weg zou vervolgen.
Het hof acht niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door de verdachte is begaan, berust op de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen, in onderlinge samenhang beschouwd.
Verdachte heeft zowel in eerste aanleg als ter terechtzitting in hoger beroep een bekennende verklaring afgelegd.
Elk bewijsmiddel wordt - ook in zijn onderdelen - slechts gebruikt tot bewijs van dat bewezen verklaarde feit, of die bewezen verklaarde feiten, waarop het blijkens zijn inhoud betrekking heeft.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het onder 1 en 2 bewezen verklaarde levert op:

de voortgezette handeling van

diefstal, voorafgegaan en vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen
en
medeplegen van opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. De feiten zijn derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof – evenals de rechtbank – verdachte ter zake van de ten laste gelegde feiten zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 jaren met aftrek van voorarrest.
De raadsman van verdachte heeft bepleit dat het – gelet op de persoonlijke omstandigheden en de proceshouding van verdachte en de jurisprudentie in (gelijksoortige) strafzaken – gerechtvaardigd is het hof te verzoeken de door de rechtbank opgelegde straf met minimaal 12 maanden te verkorten.
Het hof overweegt als volgt.
Verdachte heeft zich samen met twee medeverdachten schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, afpersing en een wederrechtelijke vrijheidsberoving.
Uit het dossier blijkt dat verdachte en zijn medeverdachten vernomen hadden dat er een groot contant geldbedrag zou liggen in de woning van het [slachtoffer] . Dit geld betrof inkomsten uit prostitutiewerkzaamheden van het slachtoffer. Verdachte en zijn medeverdachten, [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] , hebben vervolgens met het slachtoffer een seksafspraak gemaakt voor in de avond (even na 21.00 uur) van 25 februari 2017 te Best. Afgesproken is dat het slachtoffer bij een rotonde in Best met haar auto achter de auto van verdachte (met daarin de [medeverdachte 2] ) aan zou rijden. Zo is het slachtoffer een verlaten parkeergarage ingelokt. Toen het slachtoffer, na achter de auto van verdachte geparkeerd te hebben, naar die auto liep om contact te maken, werden de sloten vergrendeld. Verdachte en de [medeverdachte 1] hadden zich inmiddels verdekt opgesteld in de garage. Zij hebben het slachtoffer daar overmeesterd. Het slachtoffer is vastgetaped en meermalen met kracht tegen haar buik, been en hoofd getrapt en geschopt en geslagen. Het slachtoffer werd gedwongen tot afgifte van haar autosleutel. Uit de auto van het slachtoffer zijn vervolgens persoonlijke spullen, waaronder haar huissleutels, weggenomen. De twee medeverdachten van verdachte zijn vervolgens naar de woning van het slachtoffer gegaan met de bedoeling om aldaar geld weg te nemen. Verdachte is toen alleen met het slachtoffer in de parkeergarage achtergebleven. Terwijl het slachtoffer vastgetaped op de grond lag, heeft verdachte haar meermalen hardhandig tegen het hoofd getrapt en geschopt. Omstreeks 21.50 uur werd verdachte gebeld door de medeverdachten dat het niet gelukt was om geld weg te nemen omdat zich iemand in de woning van het slachtoffer bevond, waardoor de medeverdachten rechtsomkeert hebben gemaakt. Na dit telefoontje is ook verdachte er vandoor gegaan en heeft verdachte het slachtoffer alleen, vastgetaped en liggend op de grond van de verlaten parkeergarage achtergelaten. Haar spullen zijn later in het kanaal gegooid.
Verdachte had gezien dat het slachtoffer tijdens zijn verblijf met hem in de parkeergarage steeds bibberde, was bang dat ze niet gevonden zou worden en heeft eraan gedacht dat als het slachtoffer de volgende ochtend gevonden zou worden, zij onderkoeld zou raken.
Bij het slachtoffer is het volgende letsel waargenomen: rode strepen en plekken, ogen blauw en gezwollen, handen gezwollen, rechterpols en duimmuis gezwollen, elleboog rood/blauw gekleurd, zwellingen aan armen, rode plekken op heup en knie, onderbeen buitenzijde licht ontveld.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft het [slachtoffer] verklaard dat zij, meer dan een jaar na de bewezen verklaarde feiten, nog bijna dagelijks het trappen in haar gezicht en tegen haar lijf herbeleeft. De feiten hebben voor het slachtoffer tot een blijvend psychisch litteken en een aangetast vertrouwen in mensen geleid. Voorts hebben verdachte en zijn mededaders door hun handelen materiële schade bij het slachtoffer veroorzaakt.
Bij de bepaling van de op te leggen straf heeft het hof gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komende in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Bij het bepalen van de straf heeft het hof in strafverzwarende zin meegewogen dat de handelwijze van verdachte en zijn medeverdachten getuigt van een planmatig optreden. Zij hebben het slachtoffer doelbewust onder valse voorwendselen naar een afgelegen en verlaten plek gelokt en haar aldaar bewogen uit te stappen, zodat verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer konden overmeesteren en vasttapen. De gewelddadige wijze waarop verdachte en zijn medeverdachte het slachtoffer hebben overmeesterd, laat zien dat verdachte er niet voor terugdeinst om – al dan niet samen met anderen – grof geweld tegen anderen te gebruiken. Bovendien lag in hun plan besloten dat het slachtoffer geen alarm kon slaan, nu verdachte bij haar achterbleef toen zijn medeverdachten naar de woning van het slachtoffer gingen. Weliswaar kan het hof ten aanzien van feit 3 niet tot een bewezenverklaring komen, vanwege de nietigheid van de dagvaarding, doch nu de ernst van het onder 3 ten laste gelegde feit ondergeschikt is aan de feiten 1 en 2 zal het hof daar bij de strafoplegging slechts in beperkte mate rekening mee houden.
Door het bewezen verklaarde handelen hebben verdachte en zijn medeverdachten de lichamelijke integriteit van het slachtoffer op ernstige wijze geschonden en bovendien geen enkel respect getoond voor de eigendommen van een ander. Verdachte en zijn medeverdachten hebben zich kennelijk enkel laten leiden door eigen financieel gewin, zonder zich enige rekenschap te geven van de emotionele en financiële gevolgen van hun handelen voor het slachtoffer. De ervaring leert dat slachtoffers van dergelijke feiten daarvan langdurige en ernstige gevolgen ondervinden, zoals ook blijkt uit de slachtofferverklaring. Bovendien brengt dergelijk strafbaar gedrag in een openbare ruimte in de maatschappij gevoelens van onveiligheid teweeg. Het hof rekent het verdachte derhalve zwaar aan dat hij heeft gehandeld zoals bewezen is verklaard.
Ten nadele van de verdachte heeft het hof meegewogen dat verdachte het initiatief tot het plegen van de bewezen verklaarde feiten heeft genomen door de [medeverdachte 1] hiervoor te benaderen. Strafverhogend werkt voorts dat verdachte de persoon was die het slachtoffer, toen zij alleen waren en het slachtoffer vastgetaped op de grond lag, meermalen hardhandig tegen het hoofd heeft getrapt en geschopt. De verdachte heeft deze geweldshandelingen gefilmd en op de beelden is te zien dat verdachte tenminste zes maal met geschoeide voet en met kracht tegen het hoofd van het slachtoffer trapt. Voorts was het verdachte die het slachtoffer uiteindelijk vastgetaped en hulpeloos heeft achtergelaten in de verlaten parkeergarage. De risico’s die dit voor het slachtoffer kon hebben heeft verdachte onderkend. Deze omstandigheden worden verdachte zwaar aangerekend.
Het hof heeft ten aanzien van de persoon van de verdachte acht geslagen op de inhoud van het uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 19 maart 2018, betrekking hebbende op het justitieel verleden van verdachte, waaruit blijkt dat hij voorafgaand aan de bewezen verklaarde feiten meermalen ter zake van gewelds- en vermogensdelicten onherroepelijk is veroordeeld tot vrijheidsbenemende straffen. Voormelde veroordelingen hebben verdachte er kennelijk niet van weerhouden opnieuw (soortgelijke) strafbare feiten te plegen.
Tot slot heeft het hof gelet op de overige persoonlijke omstandigheden van de verdachte, voor zover daarvan ter terechtzitting is gebleken. Daarbij heeft het hof kennis genomen van het door [reclasseringsmedewerker] opgemaakte reclasseringsadvies d.d. 4 juli 2017. De reclassering adviseert aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen.
Verdachte heeft aangegeven de volle verantwoordelijkheid te nemen voor zijn gedrag, dat hij daar spijt van heeft en zijn excuses daarvoor aanbiedt. Hij heeft aangegeven dat hij behandeling nodig heeft, welke behandeling hij na detentie wil gaan oppakken, dat hij een vriendin heeft en na detentie terecht kan bij zijn oude werkgever in de evenementenbouw. Hij heeft daartoe een brief van zijn werkgever overgelegd.
Het hof is van oordeel dat, in verband met een juiste normhandhaving en uit het oogpunt van vergelding, niet kan worden volstaan met het opleggen van een andersoortige of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming met zich brengt.
Alles afwegende, met name de ernst van het feit, de gevolgen voor het slachtoffer, de persoonlijke omstandigheden van verdachte en de hoogte van straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd, is het hof van oordeel, anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal, dat met oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van 4 jaren en 6 maanden, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, in voldoende mate recht wordt gedaan aan alle bovengenoemde aspecten van de zaak en het hof acht die straf dan ook passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 10.148,13, bestaande uit € 2.148,13 aan materiële schade en € 8.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De vordering is – voor zover betrekking hebbend op de materiële schade – als volgt opgebouwd:
Vervangen sloten SAAB [kenteken 2] € 1.240,25
Vervangen rijbewijs en ID € 161,65
Vervangen chauffeurspas KIWA € 130,68
Samsung S5 Neo € 379,95
Vervangen kentekenbewijzen 2x € 62,00
Reiskosten € 93,60
Contant geld in portemonnee € 80,00.
De vordering is bij vonnis waarvan beroep hoofdelijk toegewezen tot een bedrag van
€ 5.918,18, bestaande uit € 1.918,18 aan materiële schade en € 4.000,00 aan immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2017 tot aan de dag der algehele voldoening en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij is in het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade niet-ontvankelijk verklaard en de gevorderde materiële schade is voor het overige afgewezen.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering.
Alvorens het hof zal overgaan tot de bespreking van de afzonderlijke schadeposten, merkt het hof op dat is vastgesteld dat een deel van de gevorderde reiskosten betrekking heeft op het bezoek aan de officier van justitie en zodoende is aan te merken als materiële schade en een deel hiervan wordt beschouwd als door de benadeelde partij gemaakte proceskosten, namelijk voor zover deze kosten betrekking hebben op het bijwonen van (pro-forma)zittingen. Het hof begrijpt de vordering als zodanig en de gevorderde posten zullen hieronder afzonderlijk aan de orde komen.
Materiële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks vermogensschade heeft geleden.
Het hof acht de gevorderde schade met betrekking tot de posten 1 tot en met 3, 5 en 7 in zijn geheel het rechtstreeks gevolg van het bewezen verklaarde handelen en acht verdachte aansprakelijk voor deze schade.
Met betrekking tot de gevorderde schade onder post 4 is het hof – met de rechtbank – van oordeel dat, rekening houdend met een in het economisch verkeer gangbare afschrijving op gebruiksvoorwerpen als een Samsung S5 Neo, een bedrag van € 150,00 toewijsbaar wordt geacht. Verdachte is niet tot vergoeding van de schade gehouden voor zover de vordering het toegewezen gedeelte van de betreffende post overschrijdt, zodat de vordering voor een bedrag van € 229,95 zal worden afgewezen.
Ten aanzien van de onder post 6 gevorderde schade overweegt het hof dat de benadeelde partij reiskosten heeft gemaakt voor een gesprek met de officier van justitie (72 kilometer x € 0,26). De gevorderde reiskosten die – gelet op het vorenstaande – aangemerkt dienen te worden als materiële schade zullen dan ook worden toegewezen tot een bedrag van € 18,72.
In totaal is verdachte tot vergoeding van materiële schade gehouden tot een bedrag van
(€ 1.240,25 + € 161,65 + € 130,68 + € 150,00 + € 62,00 + € 18,72 + € 80,00 =) € 1.843,30, zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Immateriële schade
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan de benadeelde partij door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Het hof is voldoende aannemelijk geworden dat de benadeelde partij door de bewezen verklaarde feiten zowel lichamelijk als geestelijk letsel heeft opgelopen. In dat verband wijst het hof op de medische informatie uit het procesdossier, waaruit onder meer blijkt dat de huisarts bij de benadeelde partij een posttraumatische stressstoornis heeft vastgesteld en haar in dat verband heeft doorverwezen naar de GGzE. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade – evenals de rechtbank – naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 4.000,00.
Voor het overige gedeelte van de gevorderde immateriële schade is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in haar vordering niet worden ontvangen en kan zij haar vordering slechts bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Totale schade en wettelijke rente
Het voorgaande leidt ertoe dat de vordering van de benadeelde partij tot een totaalbedrag van (€ 1.843,30 + € 4.000,00 =) € 5.843,30 zal worden toegewezen.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 oktober 2017 – zijnde de dag waarop de vordering is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van de immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 februari 2017 – zijnde de dag waarop de bewezen verklaarde feiten hebben plaatsgevonden – tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskosten
Zoals hiervoor reeds is overwogen, dienen de reiskosten die de benadeelde partij heeft gemaakt ten behoeve van het bijwonen van (pro-forma)zittingen bij de rechtbank te worden aangemerkt als door haar gemaakte proceskosten. De benadeelde partij heeft reiskosten gemaakt om de behandeling van de zaak op de terechtzittingen in eerste aanleg van 21 juli 2017, 22 september 2017, 13 oktober 217 en 20 oktober 2017 bij te wonen (viermaal 72 km x € 0,26). De benadeelde partij heeft derhalve een bedrag van € 74,88 aan als proceskosten aan te merken reiskosten gemaakt. Het hof zal de verdachte veroordelen in de proceskosten van de benadeelde partij tot voormeld bedrag.
Hoofdelijkheid
Het hof heeft bewezen verklaard dat verdachte de bewezen verklaarde feiten samen met anderen heeft gepleegd. Nu de door de benadeelde partij geleden schade door onrechtmatige gedragingen van verdachte en zijn medeverdachten is ontstaan, zijn zij jegens de benadeelde partij hoofdelijk aansprakelijk voor de totale schade.
Schadevergoedingsmaatregel
Het hof ziet aanleiding om aan de verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 64 dagen zal worden toegepast als de verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 47, 56, 63, 282, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart de inleidende dagvaarding (met parketnummer 01-879575-17) wat betreft het onder 3 ten laste gelegde nietig.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) jaren en 6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 5.843,30 (vijfduizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.843,30 (duizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededaders hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
€ 74,88 (vierenzeventig euro en achtentachtig cent).
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 229,95 (tweehonderdnegenentwintig euro en vijfennegentig cent) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het onder 1 en 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 5.843,30 (vijfduizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) bestaande uit € 1.843,30 (duizend achthonderddrieënveertig euro en dertig cent) materiële schade en € 4.000,00 (vierduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
64 (vierenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededaders aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 oktober 2017 en van de immateriële schade op 25 februari 2017.
Aldus gewezen door:
mr. J. Platschorre, voorzitter,
mr. P.J. Hödl en mr. J.J.M. Gielen-Winkster, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C. Karsdorp, griffier,
en op 5 juni 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.