ECLI:NL:GHSHE:2018:2326

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
1 juni 2018
Zaaknummer
200.196.734_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over geschillen inzake huur en energiekosten van een zaal in hotel

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, gaat het om een hoger beroep met betrekking tot geschillen over de huur en energiekosten van een zaal in een hotel. De appellanten, een vennootschap onder firma en haar vennoten, hebben in principaal hoger beroep een grief ingediend tegen de toewijzing van de energievergoeding over een bepaalde periode. Het hof heeft vastgesteld dat de appellanten aanvoerden dat de maandelijkse huurprijs ook de energiekosten omvatte, en dat deze kosten niet afzonderlijk in rekening mochten worden gebracht. Het hof heeft de geïntimeerde vennootschap toegelaten om bewijs te leveren van een overeenkomst die dit zou ondersteunen. De geïntimeerde heeft echter afgezien van bewijslevering door getuigenverhoren en heeft in haar memorie betoogd dat het hof al bij het tussenarrest geslaagd had moeten achten in de bewijslevering. Het hof heeft dit betoog verworpen en geconcludeerd dat de vordering in conventie ter zake energiekosten niet toewijsbaar is.

Het hof heeft verder de toewijsbaarheid van verschillende bedragen ter zake huur en andere kosten beoordeeld. Het hof heeft de vorderingen van de appellanten in reconventie afgewezen en hen veroordeeld in de proceskosten van het geding. Het hof heeft het bestreden vonnis van de kantonrechter gedeeltelijk vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het de appellanten heeft veroordeeld tot betaling van de toewijsbare bedragen aan de geïntimeerde. De uitspraak is gedaan op 29 mei 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.196.734/01
arrest van 29 mei 2018
in de zaak van

1.De vennootschap onder firma [V.O.F.] V.O.F.,gevestigd te [vestigingsplaats] ,

alsmede haar vennoten:
2. [vennoot 1] ,wonende te [woonplaats] ,
3. [vennoot 2] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten in principaal hoger beroep,
geïntimeerden in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [V.O.F.] c.s.,
advocaat: mr. M.M.A.F.C. Lienaerts te Roermond,
tegen
[de vennootschap] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde in principaal hoger beroep,
appellante in incidenteel hoger beroep,
hierna aan te duiden als [de vennootschap] ,
advocaat: mr. N.D. Boijmans te Venlo,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 januari 2018 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, onder zaaknummer 4430336 \ CV EXPL 15-8911 gewezen vonnis van 3 februari 2016, zoals op de voet van artikel 31 Rv verbeterd bij herstelvonnis van 2 maart 2016.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 januari 2018;
  • de memorie na niet gehouden getuigenverhoor van [de vennootschap] van 20 maart 2018;
  • de antwoordmemorie na niet gehouden enquête van [V.O.F.] c.s. van 17 april 2018.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

Verdere beoordeling van punt 2.7 memorie van grieven in principaal hoger beroep: de vordering in conventie ter zake energiekosten
6.1.1.
Het hof heeft in rov. 3.5.2 van het tussenarrest vastgesteld dat [V.O.F.] c.s. in principaal hoger beroep een grief richten tegen de toewijzing van de energievergoeding over de periode van 1 januari 2015 tot medio april 2015. [V.O.F.] c.s. hebben aangevoerd dat de maandelijkse vergoeding van € 1.050,-- exclusief btw per maand ook de energiekosten omvatte en dat de energiekosten dus niet daarnaast afzonderlijk in rekening mochten worden gebracht. In verband met dit verweer heeft het hof [de vennootschap] toegelaten om te bewijzen dat zij omstreeks november 2014 met [V.O.F.] is overeengekomen dat [V.O.F.] in verband met het gebruik van de zaal naast de huur van € 1.050,-- exclusief btw per maand ook € 475,-- exclusief btw per maand ter zake energiekosten aan [de vennootschap] zou voldoen.
6.1.2.
[de vennootschap] heeft afgezien van bewijslevering door getuigenverhoren. In haar memorie na niet gehouden getuigenverhoor heeft [de vennootschap] naar de kern genomen betoogd dat het hof [de vennootschap] al bij het tussenarrest van 9 januari 2018 geslaagd had moeten achten in de bewijslevering. Het hof verwerpt dat betoog onder verwijzing naar rov. 3.5.4 van het tussenarrest.
6.1.3.
Het voorgaande voert tot de conclusie dat de vordering in conventie ter zake energiekosten niet toewijsbaar is. De daarop betrekking hebbende grief in principaal hoger beroep heeft dus doel getroffen.
Conclusie en afwikkeling
6.2.1.
Het hof ziet in hetgeen de partijen voor het overige in hun memories na tussenarrest hebben opgemerkt, geen aanleiding om terug te komen van de in het tussenarrest van 9 januari 2018 gegeven oordelen.
6.2.2.
Uit het bovenstaande en hetgeen in het tussenarrest is overwogen, volgt dat in conventie ter zake huur de navolgende bedragen, toewijsbaar zijn:
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van januari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 januari 2015;
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van februari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 februari 2015;
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van maart 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 maart 2015;
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van april 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 april 2015;
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van mei 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 mei 2015.
6.2.3.
Daarnaast zijn in conventie ter zake food and beverages de volgende bedragen toewijsbaar:
- € 3.293,76 € 3.293,76 inclusief btw ter zake de factuur van 3 november 2014, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 november 2014;
  • € 1.866,21 inclusief btw ter zake de factuur van 31 januari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 10 februari 2015;
  • € 609,55 inclusief btw ter zake de factuur van 5 februari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 16 februari 2015;
  • € 564,45 inclusief btw ter zake de factuur van 3 maart 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 14 maart 2015;
  • € 416,65 inclusief btw ter zake de factuur van 22 april 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 3 mei 2015.
6.2.4.
Door [de vennootschap] is hoofdelijke veroordeling van [V.O.F.] c.s. tot betaling gevorderd. Die hoofdelijke veroordeling is op grond van artikel 18 Wetboek van Koophandel toewijsbaar.
6.3.1.
De kantonrechter heeft in conventie ter zake buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 793,21 toegewezen. [V.O.F.] c.s. zijn met grief 3 in principaal hoger beroep tegen die beslissing opgekomen. In de toelichting op die grief hebben zij aangevoerd dat geen werkzaamheden zijn verricht die toekenning van een vergoeding ter zake buitengerechtelijke kosten rechtvaardigen. Het hof verwerpt deze grief. Uit de bij de inleidende dagvaarding overgelegde producties blijkt dat buitengerechtelijke werkzaamheden zijn verricht.
6.3.2.
Uit het petitum van de memorie van grieven in incidenteel hoger beroep blijkt dat de grieven van [de vennootschap] in incidenteel hoger beroep mede zijn gericht tegen de beslissing van de kantonrechter om de buitengerechtelijke kosten op € 793,21 te begroten. Volgens [de vennootschap] moet ter zake buitengerechtelijke kosten € 947,77 worden toegewezen. Het hof zal, gelet op de in totaal toewijsbare hoofdsom van € 13.103,12 (het totaal van de in rov. 6.2.1 en 6.2.2 genoemde bedragen) met inachtneming van de tarieven uit het besluit BIK ter zake buitengerechtelijke kosten een bedrag van € 906,03 toewijzen. Het hof zal over dat bedrag de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW toewijzen vanaf de door [de vennootschap] genoemde en door [V.O.F.] c.s. niet bestreden datum 13 mei 2015.
6.4.
Het hof zal het bestreden vonnis bekrachtigen, voor zover daarbij de vorderingen van [V.O.F.] c.s. in reconventie zijn afgewezen. Het hof zal het vonnis ook bekrachtigen voor zover [V.O.F.] c.s. bij dat vonnis in de proceskosten van het geding in conventie en in reconventie zijn veroordeeld. [V.O.F.] c.s. zijn immers in conventie grotendeels en in reconventie geheel in het ongelijk gesteld. Ten aanzien van de in conventie voor het overige toegewezen bedragen zal het hof het vonnis vernietigen en op de hierna omschreven wijze opnieuw recht doen.
6.5.
[V.O.F.] c.s. hebben in principaal hoger beroep veroordeling van [de vennootschap] gevorderd om al hetgeen [V.O.F.] c.s. op grond van het vonnis aan [de vennootschap] hebben voldaan, zijnde € 11.608,45, aan [V.O.F.] c.s. terug te betalen, vermeerderd met wettelijke rente. Het hof zal deze vordering afwijzen, omdat uit dit arrest blijkt dat de kantonrechter in totaal geen te hoog bedrag heeft toegewezen.
6.6.
Het hof zal [V.O.F.] c.s. als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij veroordelen in de proceskosten van het principaal en het incidenteel hoger beroep, vermeerderd met wettelijke rente en nakosten zoals gevorderd. Het hof zal dit arrest tot slot, zoals door [de vennootschap] gevorderd, uitvoerbaar bij voorraad verklaren.

7.De uitspraak

Het hof:
op het principaal en incidenteel hoger beroep
vernietigt het bestreden vonnis van 3 februari 2016, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 2 maart 2016, voor zover [V.O.F.] c.s. bij dat vonnis in conventie zijn veroordeeld om aan [de vennootschap] te betalen:
  • € 1.845,25 ter zake van de factuur d.d. 1 januari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 januari 2015;
  • € 1.845,25 ter zake van de factuur d.d. 1 februari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 februari 2015;
  • € 1.845,25 ter zake van de factuur d.d. 1 maart 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 maart 2015;
  • € 1.557,88 ter zake van de factuur d.d. 1 april 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 april 2015;
  • € 1.270,50 ter zake van de factuur d.d. 1 mei 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 8 mei 2015;
  • € 793,21 ter zake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met wettelijke handelsrente vanaf 13 mei 2015;
in zoverre opnieuw rechtdoende: veroordeelt [V.O.F.] c.s. in conventie hoofdelijk om aan [de vennootschap] te betalen:
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van januari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 8 januari 2015;
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van februari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 8 februari 2015;
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van maart 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 8 maart 2015;
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van 1 april 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 8 april 2015;
  • € 1.270,50 inclusief btw ter zake de huur van 1 mei 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 8 mei 2015.
  • € 3.293,76 inclusief btw ter zake de factuur d.d. 3 november 2014, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 14 november 2014;
  • € 1.866,21 inclusief btw ter zake de factuur d.d. 31 januari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 10 februari 2015;
  • € 609,55 inclusief btw ter zake de factuur d.d. 5 februari 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 16 februari 2015;
  • € 564,45 inclusief btw ter zake de factuur d.d. 3 maart 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 14 maart 2015;
  • € 416,65 inclusief btw ter zake de factuur d.d. 22 april 2015, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente als bedoeld in artikel 6:119a BW vanaf 3 mei 2015;
  • € 906,03 ter zake buitengerechtelijke kosten, vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW vanaf 13 mei 2015;
bekrachtigt het bestreden vonnis van 3 februari 2016, zoals verbeterd bij herstelvonnis van 2 maart 2016, voor het overige, dat wil zeggen zover daarbij:
  • de vorderingen van [V.O.F.] c.s. in reconventie zijn afgewezen;
  • [V.O.F.] c.s. in de proceskosten van het geding in conventie en in reconventie zijn veroordeeld;
veroordeelt [V.O.F.] c.s. hoofdelijk in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [de vennootschap] op € 1.957,-- aan griffierecht, op € 1.611,-- aan salaris advocaat voor het principaal hoger beroep, op € 569,25 aan salaris advocaat voor het incidenteel hoger beroep, en voor wat betreft de nakosten op € 157,- indien geen betekening plaatsvindt, dan wel op € 239,- vermeerderd met de explootkosten indien niet binnen veertien dagen na de datum van dit arrest is voldaan aan de bij dit arrest uitgesproken veroordelingen en betekening van dit arrest heeft plaatsgevonden, en bepaalt dat de bedragen van deze proceskostenveroordeling binnen veertien dagen na de dag van deze uitspraak moeten zijn voldaan, bij gebreke waarvan deze bedragen worden vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW daarover vanaf het einde van voormelde termijn tot aan de dag der voldoening;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. B.A. Meulenbroek, I.B.N. Keizer en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2018.
griffier rolraadsheer