In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die verzoekt om de opheffing van het bewind dat is ingesteld over zijn goederen. Het bewind is ingesteld door het kantongerecht Roermond op 12 december 1995, waarbij de Stichting Beschermingsbewind als bewindvoerder is aangesteld. De appellant, die nooit schulden heeft gehad, stelt dat hij het vertrouwen in de bewindvoerder heeft verloren omdat er geen uitvoering is gegeven aan een afgesproken traject ter voorbereiding op de opheffing van het bewind. Hij is van mening dat hij, met enige hulp van Humanitas en zijn familie, in staat is om zijn financiële belangen zelf te behartigen.
De bewindvoerder heeft echter verweer gevoerd en stelt dat de appellant niet in staat is om zijn financiën te beheren. De bewindvoerder wijst op de psychische problemen van de appellant en de kosten van het bewind, die € 79,- per maand bedragen. Het hof heeft de stukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen en is van oordeel dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat. De appellant vraagt regelmatig om meer leefgeld, terwijl hij geen goed inzicht heeft in zijn inkomsten en uitgaven. Het hof concludeert dat het risico bestaat dat de appellant in financiële problemen komt als hij zelf zijn financiën gaat beheren.
Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 april 2017 bekrachtigd en het verzoek van de appellant afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.