ECLI:NL:GHSHE:2018:2303

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
200.220.436_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de opheffing van bewind over de goederen van een appellant

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van een appellant die verzoekt om de opheffing van het bewind dat is ingesteld over zijn goederen. Het bewind is ingesteld door het kantongerecht Roermond op 12 december 1995, waarbij de Stichting Beschermingsbewind als bewindvoerder is aangesteld. De appellant, die nooit schulden heeft gehad, stelt dat hij het vertrouwen in de bewindvoerder heeft verloren omdat er geen uitvoering is gegeven aan een afgesproken traject ter voorbereiding op de opheffing van het bewind. Hij is van mening dat hij, met enige hulp van Humanitas en zijn familie, in staat is om zijn financiële belangen zelf te behartigen.

De bewindvoerder heeft echter verweer gevoerd en stelt dat de appellant niet in staat is om zijn financiën te beheren. De bewindvoerder wijst op de psychische problemen van de appellant en de kosten van het bewind, die € 79,- per maand bedragen. Het hof heeft de stukken en het verhandelde ter zitting in overweging genomen en is van oordeel dat de noodzaak voor het bewind nog steeds bestaat. De appellant vraagt regelmatig om meer leefgeld, terwijl hij geen goed inzicht heeft in zijn inkomsten en uitgaven. Het hof concludeert dat het risico bestaat dat de appellant in financiële problemen komt als hij zelf zijn financiën gaat beheren.

Uiteindelijk heeft het hof de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 april 2017 bekrachtigd en het verzoek van de appellant afgewezen. De beslissing is openbaar uitgesproken op 31 mei 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 31 mei 2018
Zaaknummer: 200.220.436/01
Zaaknummer eerste aanleg: 5660111 BM VERZ 17-65
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. S. Smeets,
Als belanghebbenden in deze zaak worden aangemerkt:
- Stichting Beschermingsbewind [vestigingsnaam] , kantoorhoudende te [kantoorplaats] ,
(hierna te noemen: de bewindvoerder);
- mevrouw [zus van appellant 1] , zus van appellant;
- de heer [broer van appellant] , broer van appellant;
- mevrouw [zus van appellant 2] , zus van appellant;
- mevrouw [zus van appellant 3] , zus van appellant.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 april 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 18 juli 2017, heeft [appellant] verzocht voormelde beschikking te vernietigen en opnieuw rechtdoende het ingestelde bewind alsnog op te heffen.
2.2.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 13 september 2017, heeft de bewindvoerder verweer gevoerd.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 26 april 2018. Bij die gelegenheid is gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Smeets.
2.3.1.
De bewindvoerder is, met bericht van verhindering, niet ter zitting verschenen. Mevrouw [zus van appellant 1] , de heer [broer van appellant] , mevrouw [zus van appellant 2] en mevrouw [zus van appellant 3] zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting verschenen.
2.4.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • de brief van de griffier van de rechtbank Limburg d.d. 21 augustus 2017 waaruit blijkt dat er geen proces-verbaal van de zitting in eerste aanleg is opgemaakt;
  • het journaalbericht met bijlage van de advocaat van [appellant] , ingekomen ter griffie op 28 februari 2018;
  • de brief van de bewindvoerder d.d. 10 april 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Bij beschikking van 12 december 1995 is door het kantongerecht Roermond over de goederen die [appellant] als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren bewind ingesteld met benoeming van de Stichting Beschermingsbewind [vestigingsnaam] tot bewindvoerder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van [appellant] tot opheffing van het bewind afgewezen.
3.3.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.4.
[appellant] voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, kort samengevat, het volgende aan.
[appellant] is het vertrouwen in het bewind verloren doordat de bewindvoerder geen uitvoering heeft gegeven aan een afgesproken traject ter voorbereiding op de opheffing van het bewind. Ook is de coaching die [appellant] van maatschappelijk werk zou krijgen niet tot uitvoering gekomen. Verder zijn de kosten voor het bewind hoog.
[appellant] heeft nimmer schulden gehad; er was sprake van een vrijwillige opname binnen de geestelijke gezondheidszorg. Inmiddels is [appellant] zelf – met enige vorm van budgettaire en administratieve hulp – in staat om zijn financiële belangen te behartigen. Humanitas is bereid hem deze hulp te verlenen en ook zijn familie kan hem hierbij ondersteunen.
3.5.
De bewindvoerder voert in het verweerschrift, kort samengevat, het volgende aan.
Het is juist dat [appellant] nimmer schulden heeft gehad. De bewindvoerder heeft [appellant] regelmatig de gelegenheid geboden om te laten zien dat hij goed met zijn geld kan omgaan. [appellant] denkt echter dat hij meer te besteden heeft dan dat hij in werkelijkheid heeft. Hij is dan ook niet in staat om zijn eigen financiën te beheren, ook gezien zijn regelmatige terugval (psychische gezondheid) de afgelopen jaren. De kosten voor het bewind bedragen € 79,- per maand.
3.6.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.6.1.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter het bewind opheffen, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, zulks op verzoek van de bewindvoerder of degene die gerechtigd is het bewind te verzoeken als bedoeld in artikel 1:432 BW, alsmede ambtshalve.
3.6.2.
Aan de hand van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het hof van oordeel dat de noodzaak voor het bewind nog altijd bestaat doordat [appellant] niet in staat is zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Naar het hof is gebleken vraagt [appellant] regelmatig meer leefgeld aan de bewindvoerder, terwijl daarvoor geen ruimte bestaat. Volgens de bewindvoerder heeft [appellant] geen idee van zijn inkomsten en uitgaven en denkt hij dat hij meer geld te besteden heeft dan dat hij in werkelijkheid heeft. Ook is het spaargeld van [appellant] de afgelopen jaren met ongeveer duizend euro per jaar afgenomen tot € 4.815,-- in 2017. Gelet op het voorgaande bestaat het risico dat, indien [appellant] zelf zijn financiën gaat beheren, zijn spaargeld zal opraken en er schulden zullen ontstaan. Het hof neemt hierbij in aanmerking de verklaring van [appellant] ter zitting dat hij opheffing van het bewind wil omdat hij meer geld wil kunnen uitgeven. Of de hulpverlening op financieel gebied vanuit Humanitas een goed alternatief voor het bewind is, kan het hof niet beoordelen, nu hiervan geen nadere stukken ter onderbouwing zijn overgelegd.
3.7.
Op grond van het vorenstaande zal het hof de beschikking waarvan beroep bekrachtigen.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 25 april 2017;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. van Winkel, C.N.M. Antens en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen, bijgestaan door de griffier, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.