ECLI:NL:GHSHE:2018:2302

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
200.218.924_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake omgangsregeling en kinderalimentatie na echtscheiding

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de vader tegen een beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 5 april 2017, waarin de zorg- en opvoedingstaken van de minderjarige [minderjarige] zijn vastgesteld. De vader, wonende in Polen, verzoekt om een wijziging van de zorgregeling en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige]. De rechtbank had eerder bepaald dat de vader een bijdrage van € 130,- per maand moest betalen en dat de zorgregeling bestond uit een weekend per veertien dagen in Nederland. De vader kan zich met deze regeling niet verenigen, omdat hij in Polen woont en werkt. Hij verzoekt om een zorgregeling die hem in staat stelt om [minderjarige] in Polen te zien en om de kinderalimentatie te verlagen naar € 80,- per maand.

Tijdens de mondelinge behandeling op 1 mei 2018 zijn beide partijen gehoord, evenals de Raad voor de Kinderbescherming. De raad heeft aangegeven dat omgang met de vader belangrijk is voor de ontwikkeling van [minderjarige] en dat een opbouw in het contact wenselijk is. Het hof heeft geoordeeld dat de door de rechtbank vastgestelde regeling niet haalbaar is en heeft een nieuwe regeling vastgesteld. De vader heeft recht op omgang met [minderjarige] in Polen gedurende de helft van de schoolvakanties, en de kinderalimentatie is vastgesteld op € 80,- per maand, met een regeling voor de achterstand in betalingen. De beschikking van de rechtbank is in zoverre vernietigd en de nieuwe regeling is vastgesteld.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-Hertogenbosch

Afdeling civiel recht
Uitspraak: 31 mei 2018
Zaaknummer: 200.218.924/01
Zaaknummer eerste aanleg: C/02/222538 / FA RK 16-2272
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant],
wonende te [woonplaats] (Polen),
appellant,
hierna te noemen: de vader,
advocaat: mr. V.K.S. Deetman,
tegen
[verweerster],
wonende te [woonplaats] ,
verweerster,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. S.J.M.P. Hoppers.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de Raad voor de Kinderbescherming,
vestiging [vestigingsplaats] ,
hierna te noemen: de raad.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het verloop van het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 5 april 2017, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 4 juli 2017, heeft de vader verzocht de bestreden beschikking te vernietigen voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken met betrekking tot de hierna te noemen minderjarige [minderjarige] en de door de vader te betalen bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , en in zoverre opnieuw rechtdoende:
1. een zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] te bepalen als volgt:
* elk jaar:
- er zal elke zondag om 19:00 uur skype contact zijn tussen [minderjarige] en haar vader.
start 2017, totaal 25 dagen:
- [minderjarige] brengt de herfstvakantie negen dagen met haar vader door vanaf de zaterdag voorafgaand aan de eerste dag van haar vakantie;
- [minderjarige] brengt haar kerstvakantie met haar vader door vanaf 23 december tot aan 7 januari 2018 (dit zijn zestien dagen).
* even jaren, start 2018 , totaal 60 dagen:
- krokusvakantie met vader vanaf de zaterdag voorafgaand negen dagen;
- Pasen: in beginsel in even jaren Pasen bij vader vanaf Goede vrijdag tot en met Tweede Paasdag (vier dagen) aansluitend met de Mei/Paasvakantie. NB: Indien dit omgangsmoment te kort is omdat Pasen niet in de Meivakantie valt, kunnen deze dagen in overleg worden toegevoegd aan een andere vakantie;
- meivakantie/paasvakantie: negen dagen hij vader, start vanaf zaterdag voorafgaand aan het begin van haar vakantieperiode, of aansluitend of voorafgaand aan de paasvakantie.
- zomervakantie: [minderjarige] verblijft gedurende de zomervakantie 30 dagen (ruim vier weken) bij haar vader vanaf zaterdag voorafgaand aan het begin van haar vakantieperiode. Zodra de schoolvakantie begint zal zij met haar vader naar Polen afreizen;
- herfstvakantie bij haar vader negen dagen;
- Kerst bij de moeder.
* oneven jaren, start 2019, totaal 60 dagen:
- krokusvakantie met vader negen dagen vanaf zaterdag voorafgaand aan het begin van haar vakantieperiode;
- meivakantie negen dagen vanaf zaterdag voorafgaand aan het begin van haar vakantieperiode;
- [minderjarige] verblijft gedurende de zomervakantie 23 dagen bij haar vader vanaf de zaterdag voorafgaand aan haar eerste vakantiedag (ingaande 2019);
- herfstvakantie negen dagen bij vader vanaf de zaterdag voorafgaand aan haar eerste
vakantiedag;
- Kerst bij vader tien dagen vanaf de zaterdag voorafgaand aan haar eerste vakantiedag;
2. te bepalen dat de behoefte van [minderjarige] € 263,- per maand bedraagt, dan wel een behoefte te bepalen die het hof juist acht;
3. te bepalen dat de vader een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] voldoet van € 25,- per aan de moeder dient te betalen met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.2.
De vader heeft ter zitting zijn verzoek gewijzigd in die zin dat hij thans verzoekt te bepalen dat [minderjarige] in 2018 met Kerst bij hem in Polen verblijft (en, naar het hof begrijpt, de opvolgende even jaren) en in 2019 met Kerst (en de opvolgende oneven jaren) bij de moeder en voorts te bepalen dat hij omgang met [minderjarige] in Polen heeft gedurende de helft van de vakanties.
2.3.
Bij verweerschrift met producties, ingekomen ter griffie op 14 augustus 2017, heeft de moeder verzocht de verzoeken van de vader af te wijzen als ongegrond en niet bewezen.
2.4.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 1 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
  • de vader, bijgestaan door zijn advocaat en door de beëdigd tolk mevrouw I. Tomesen ;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat en door de beëdigd tolk de heer H. Vuijk;
  • de raad, vertegenwoordigd door mr. [vertegenwoordiger van de raad] , die ter zitting aanwezig is geweest bij de mondelinge behandeling ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg d.d. 20 maart 2017;
  • het journaalbericht van de zijde van de moeder met bijlagen van 19 april 2018, ingekomen op 19 april 2018;
  • het journaalbericht van de zijde van de vader met bijlagen van 20 april 2018, ingekomen op 20 april 2018;
  • het journaalbericht van de zijde van de vader met bijlagen van 21 april 2018, ingekomen op 21 april 2018.

3.De beoordeling

3.1.
Partijen zijn op 3 augustus 2013 te Polen met elkaar gehuwd.
Uit het huwelijk van partijen is geboren:
- [minderjarige] ( [minderjarige] ), op [geboortedatum] 2014 te [geboorteplaats] .
Partijen oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag over [minderjarige] uit. [minderjarige] heeft het hoofdverblijf bij de moeder.
3.2.
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank Limburg (Roermond) tussen partijen de echtscheiding uitgesproken, welke beschikking op 31 juli 2017 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
Bij deze beschikking heeft de rechtbank voorts, voor zover thans van belang, bepaald
- dat er een zorgregeling is tussen de vader en [minderjarige] is als de vader in Nederland is van een weekend per veertien dagen, alsmede
- dat de vader met ingang van de dag van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand (31 juli 2017) als bijdrage in de kosten van [minderjarige] (hierna ook: kinderalimentatie) aan de moeder een bedrag dient te voldoen van € 130,- per maand.
3.3.
De vader kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. De grieven van de vader betreffen de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken, de behoefte van [minderjarige] , alsmede de draagkracht van partijen en de verdeling van de kosten van [minderjarige] .
3.4.
Het hof zal de grieven van de vader per onderwerp beoordelen.
Verdeling zorg- en opvoedingstaken
3.5.1.
De vader heeft gesteld, verkort weergegeven, dat de door de rechtbank bepaalde weekendregeling in Nederland praktisch gezien voor hem niet haalbaar is nu hij sinds december 2016 in Polen woont. De vader heeft daar ter zitting aan toegevoegd dat hij een vaste baan heeft in Polen en dat hij bij zijn ouders woont. De man heeft [minderjarige] al langere tijd niet gezien, hij wil graag omgang met [minderjarige] in Polen en zijn Poolse familie kan en wil hem daarin ondersteunen.
3.5.2.
De moeder heeft aangevoerd, verkort weergegeven, dat zij wel inziet dat de door de rechtbank vastgestelde zorgregeling voor de vader vanuit Polen voor hem niet haalbaar is. De moeder is wel van mening, zoals de rechtbank heeft bepaald, dat contact tussen de vader en [minderjarige] uitsluitend in Nederland kan plaatsvinden. De moeder vreest dat de vader [minderjarige] niet meer terugbrengt naar Nederland en dat hij [minderjarige] in Polen bij zich houdt. Voorts vindt de moeder een verblijf van [minderjarige] in Polen gedurende drie weken achtereen in de (zomer)vakantie veel te lang voor een jong kind als [minderjarige] is. De moeder heeft ter zitting verklaard dat de zorgregeling in de toekomst mogelijk wel anders zou kunnen zijn, maar dat er op dit moment onvoldoende vertrouwen is om een verblijf van [minderjarige] in Polen serieus te overwegen.
3.5.3.
De raad heeft ter zitting gesteld, kort samengevat, dat omgang van [minderjarige] met de vader belangrijk is voor haar ontwikkeling. De raad heeft verklaard dat een kind van vier jaar het in beginsel goed aankan om in het kader van een contactregeling naar Polen te reizen en daar ook voor langere tijd te verblijven. Gelet op het feit dat er al langere geen tot gering contact is geweest tussen [minderjarige] en de vader zal een contactregeling in fasen opgebouwd moeten worden. Een opbouw gedurende eerst een half jaar in Nederland zou naar de mening van de raad in beginsel mogelijk moeten zijn, waarbij de raad aantekent dat die termijn uiteraard afhankelijk is van de feitelijke ontwikkelingen in de relatie tussen de ouders alsmede van [minderjarige] zelf tijdens een dergelijke opbouwfase.
3.5.4.
Het hof overweegt het navolgende.
3.5.4.1. Ingevolge artikel 1:253a lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kunnen geschillen omtrent de gezamenlijke uitoefening van het ouderlijk gezag aan de rechter worden voorgelegd. In het geval van een geschil omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken kan de rechter, gelet op artikel 1:253a lid 2, aanhef en sub a, BW, een regeling vaststellen. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
Uit het verhandelde ter zitting is gebleken dat partijen het er over eens zijn dat de door de rechtbank bepaalde zorgregeling tussen de vader en [minderjarige] niet haalbaar is nu de vader in Polen woont en werkt en, naar hij ter zitting heeft gesteld, voornemens is daar te blijven wonen. Voorts is ter zitting gebleken dat partijen met elkaar in gesprek zijn onder leiding van een gezinscoach van Synthese om hun onderlinge communicatie en onderling vertrouwen te herstellen. Partijen hebben in overleg met de gezinscoach inmiddels de afspraak gemaakt dat de vader [minderjarige] twee dagen achter elkaar ziet, met overnachting in een hotel in Nederland. Het is de bedoeling van partijen om met deze gezinscoach nadere afspraken te maken over de omgang tussen [minderjarige] en de vader.
Gelet op de thans nog (jonge) leeftijd van [minderjarige] en het feit dat de vader pas sinds kort weer contact met haar heeft, acht het hof, met de raad, een opbouw in het contact tussen [minderjarige] en de vader het meest wenselijk, waarbij de vader de eerste tijd in Nederland en later in Polen omgang met [minderjarige] zal hebben.
3.5.4.2. Op grond van de voormelde uitgangspunten acht het hof het in het belang van [minderjarige] wenselijk, zoals de raad ter zitting heeft geadviseerd, dat de vader en [minderjarige] , onder handhaving van de voormelde tijdelijke regeling, omgang met elkaar in Nederland hebben:
- een van de dagen met Pinksteren
- in de zomervakantie gedurende een aaneengesloten week;
- de helft van de herfstvakantie;
- de helft van de kerstvakantie;
waarbij de locatie in Nederland en de exacte dagen waarop omgang zal plaatsvinden in samenspraak met de gezinscoach dienen te worden bepaald. Het hof tekent hierbij aan dat de voormelde zorgregeling, nu het een opbouw betreft, in samenspraak met de gezinscoach eventueel kan worden aangepast.
3.5.4.3. Het hof gaat ervan uit dat het contact tussen [minderjarige] en de vader vanaf januari 2019 in Polen zal plaatsvinden gedurende de helft van de schoolvakanties, door partijen in onderling overleg te bepalen. De vader heeft ter zitting verklaard dat hij zal zorg dragen voor het halen en terug brengen van [minderjarige] .
Kinderalimentatie
3.6.
Partijen hebben hun standpunten met betrekking tot de kosten van [minderjarige] en de bijdrage van partijen in deze kosten uitvoerig ter zitting toegelicht. Na een korte schorsing van de zitting zijn partijen in onderling overleg tot overeenstemming gekomen met betrekking tot de door de vader te betalen kinderalimentatie.
Partijen zijn het navolgende overeengekomen:
- de vader betaalt aan de moeder met ingang van 1 augustus 2017 een kinderalimentatie voor [minderjarige] van € 80,- per maand;
- de kinderalimentatie wordt voor het eerst geïndexeerd met ingang van 1 januari 2019;
- de opgelopen achterstand in de door de vader verschuldigde kinderalimentatie zal de vader aan de moeder voldoen in termijnen van € 20,- per maand.
Partijen hebben het hof verzocht deze overeenstemming in de door het hof te geven beslissing op te nemen, aan welk verzoek het hof zal voldoen zoals in het dictum van deze beschikking is weergegeven.
3.7.
Het voorgaande leidt tot de navolgende beslissing.

4.De beslissing

Het hof:
vernietigt de tussen partijen gegeven beschikking van de rechtbank Limburg (Roermond) van 5 april 2017 uitsluitend voor zover het betreft de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken en de bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] ,
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
stelt voor het jaar 2018 omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] de regeling vast zoals is verwoord in rechtsoverweging 3.5.4.2.,
stelt met ingang van 1 januari 2019 omtrent de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen de vader en [minderjarige] de volgende regeling vast:
de vader is gerechtigd tot omgang met [minderjarige] in Polen gedurende de helft van de schoolvakanties, door partijen in onderling overleg te bepalen, waarbij de vader [minderjarige] ophaalt bij de moeder en [minderjarige] terugbrengt naar de moeder;
bepaalt dat de vader aan de moeder als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] met ingang van 1 augustus 2017 een bedrag zal voldoen van € 80,- per maand, de toekomstige termijnen bij vooruitbetaling te voldoen, welke bijdrage voor het eerst zal worden geïndexeerd met ingang van 1 januari 2019;
bepaalt dat de man de sinds 1 augustus 2017 ontstane achterstand in de verschuldigde onderhoudsbijdrage voor [minderjarige] aan de vrouw zal voldoen in termijnen van € 20,- per maand;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.D.M. Lamers, H. van Winkel en J.F.A.M. Graafland-Verhaegen in het bijzijn van de griffier en is op 31 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.