In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake kinderalimentatie, waarbij de man, verzoeker in hoger beroep, de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 2 maart 2017 aanvecht. De rechtbank had bepaald dat de man een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van de kinderen moest betalen van € 217,50 per kind per maand, met ingang van 1 november 2016. De man betwist zijn draagkracht en verzoekt de beschikking te vernietigen en de bijdrage te verlagen naar € 45,- per kind per maand. De vrouw verzoekt de man niet-ontvankelijk te verklaren in zijn verzoeken of deze af te wijzen.
De mondelinge behandeling vond plaats op 17 april 2018, waarbij de vrouw in persoon verscheen, maar de man niet. Het hof heeft de feiten vastgesteld op basis van de eerdere beschikking van de rechtbank. De man heeft zijn inkomenspositie onvoldoende onderbouwd, en het hof concludeert dat hij in staat is de door de vrouw verzochte onderhoudsbijdrage te betalen. De bestreden beschikking wordt bekrachtigd, en de proceskosten worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beslissing is op 31 mei 2018 uitgesproken in het openbaar.