ECLI:NL:GHSHE:2018:2296

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
31 mei 2018
Publicatiedatum
31 mei 2018
Zaaknummer
200.190.620_01 en 200.190.636_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake gezag en voogdij over minderjarigen met internationale aspecten

In deze zaak, die voorligt bij het Gerechtshof 's-Hertogenbosch, betreft het een hoger beroep over de voogdij en het gezag over twee minderjarigen, [minderjarige 1] en [minderjarige 2]. De zaak is ontstaan na een beschikking van 21 december 2017, waarin het hof de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden verzocht om een onderzoek in te stellen naar de mogelijkheden voor voogdij in Polen. De moeder en de (stief)vader van de kinderen zijn in hoger beroep gegaan tegen de Raad voor de Kinderbescherming, die als verweerder optreedt. De moeder woont in Nederland, terwijl de (stief)vader in Polen verblijft. Het hof heeft in eerdere uitspraken, waaronder de tussenuitspraak van 31 mei 2018, aangegeven dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een verantwoorde beslissing te nemen over de voogdij. Het hof heeft daarom een deskundigenonderzoek verzocht om de situatie van de kinderen in Polen te onderzoeken, met speciale aandacht voor de ontwikkeling van [minderjarige 2], die een autistische stoornis heeft. Het hof houdt iedere verdere beslissing aan en stelt partijen in de gelegenheid om te reageren op de voorgestelde vragen voor het onderzoek. De zaak is complex door de internationale aspecten en de dynamiek van de situatie, waarbij het belang van de kinderen voorop staat.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
Uitspraak : 31 mei 2018
Zaaknummers : 200.190.620/01 en 200.190.636/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/01/301207 / FA RK 15-6243
in de zaak in hoger beroep van:
in zaaknummer 200.190.620/01:
[appellant (200.190.620_01)],
wonende op een onbekend adres in Polen,
appellant,
de (stief)vader,
advocaat: mr. H. Plantenga,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad;
in zaaknummer 200.190.636/01:
[appellante (200.190.636_01)],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
de moeder,
advocaat: mr. C. Stroobach,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidoost Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
in zaaknummer 200.190.620/01:
 mevrouw [appellante (200.190.636_01)] (hierna te noemen: de moeder);
in zaaknummer 200.190.636/01:
 ( (voor zover het de beslissing ten aanzien van de hierna nader te noemen [minderjarige 2] betreft) de heer [appellant (200.190.620_01)] (hierna te noemen: de (stief)vader);
in beide zaken:
 de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Brabant (hierna te noemen: de GI).

5.De beschikking d.d. 21 december 2017

5.1.
Bij die beschikking heeft het hof, voor zover hier van belang:
  • de Centrale Autoriteit Internationale Kinderaangelegenheden van het Ministerie van Veiligheid en Justitie te Den Haag (Ca) verzocht een onderzoek in te stellen conform hetgeen onder rechtsoverweging 3.36. van die beschikking is overwogen;
  • de Ca verzocht, indien mogelijk, tevens zorg te dragen voor een bereidverklaring van een instantie in Polen conform hetgeen onder rechtsoverweging 3.36. van die beschikking is overwogen;
  • iedere verdere beslissing aangehouden tot PRO FORMA 25 januari 2018.
5.2.
Het hof heeft, voor zover hier van belang, in het lichaam van de beschikking het volgende overwogen:
“3.35. Het hof acht zich op grond van de thans beschikbare informatie nog altijd onvoldoende voorgelicht om een verantwoorde beslissing te kunnen nemen.
3.36.
Het hof wenst via de Ca te vernemen of er in Polen een met de GI vergelijkbare neutrale instantie is die voldoende geëquipeerd is en die wettelijk bevoegd is om de voogdij uit te oefenen over kinderen in een jeugdbeschermingssituatie. Als een dergelijke instantie er is, wenst het hof een bereidverklaring van deze instantie te ontvangen dat men de voogdij over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich wil nemen, indien het hof aldus zou beslissen.
Het hof zal de Ca voor de beantwoording van bovengenoemde vragen een termijn van vijf weken geven, waarna het hof partijen in de gelegenheid zal stellen om – als zij dit wensen – hun verzoek in hoger beroep aan te vullen/te wijzigen en/of op het antwoord van de Ca te reageren.
3.37.
Hoewel het hof ook ten aanzien van [minderjarige 1] op dit moment nog open wil houden of het – indien er een geschikte instantie in Polen is die met de voogdij over de kinderen kan worden belast en de ouders hun petitum zodanig aanpassen – deze instantie ook daadwerkelijk met de voogdij over [minderjarige 1] zal belasten, ziet het hof wat [minderjarige 1] betreft vooralsnog geen overwegende bezwaren om dit te doen. [minderjarige 1] spreekt gedurende lange tijd consistent haar voorkeur uit om in Polen, het land waar haar familie leeft en ook haar moeder wil gaan wonen, verder op te groeien en te wonen. Hoewel het hof wil aanvaarden dat, zoals de GI aanvoert, [minderjarige 1] veel heeft kunnen profiteren van hetgeen haar in Nederland onder de werking van het kinderbeschermingsrecht is geboden en dat dit ook in het komende jaar nog het geval zal kunnen zijn, vertrouwt het hof erop dat de Poolse autoriteiten, mits blijkt dat die daar in kunnen voorzien, [minderjarige 1] evenzeer het noodzakelijke kunnen bieden. Daarmee verdraagt zich dan niet dat [minderjarige 1] tegen haar eigen wil en ook tegen de wil van haar moeder verplicht zou zijn om in Nederland te blijven wonen.
Ten aanzien van [minderjarige 2] ligt dit anders. Het hof acht het noodzakelijk dat er met het oog op de vraag wat een eventuele verhuizing naar Polen voor hem zal betekenen – wat het gevolg kan zijn van het belasten van een Poolse instantie met de voogdij over hem – een onafhankelijk onderzoek naar hem wordt gedaan. Het hof verwacht dat partijen (die in hun beroepschriften hebben verzocht om een onderzoek te doen en – naar het hof begrijpt – hier nog altijd om verzoeken) geen bezwaar hebben tegen een dergelijk onderzoek. Het hof zal op voorhand contact opnemen met het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie (hierna te noemen: het NIFP) met het oog op het laten uitvoeren van een dergelijk onderzoek. Het hof zal – mocht er een geschikte instantie in Polen zijn die met de voogdij over de kinderen kan worden belast en mochten de ouders hun petitum zodanig aanpassen – in een nadere tussenbeschikking voorlopige onderzoeksvragen formuleren en het NIFP verzoeken een deskundige voor te dragen, de kosten van het onderzoek te begroten en eventuele nadere of andere vragen te formuleren. Partijen zullen vervolgens in de gelegenheid worden gesteld te reageren op de geformuleerde vragen en de informatie van het NIFP. De kosten van zo een onderzoek zullen, op voet van artikel 810a Rv, ten laste van het Rijk worden gebracht.
3.38.
Het hof houdt iedere verdere beslissing aan, waarbij het hof nog opmerkt dat het de zaken tegen die tijd zal beoordelen naar de stand van zaken zoals die dan zal zijn. Onderhavige zaken zijn tot op heden dynamisch gebleken, waarbij er al meermaals nieuwe ontwikkelingen zijn geweest die een ander licht op de zaak hebben geworpen. Dit heeft tot vertraging in de afhandeling geleid, hetgeen het hof betreurt. Anderzijds vereist het belang van de kinderen een zorgvuldige behandeling en afdoening, die in deze zaak aanzienlijk meer tijd blijkt te kosten dan was te voorzien.”

6.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

6.1.
Het hof heeft – in aanvulling op de stukken die ten tijde van bovengenoemde beschikking van 21 december 2017 onderdeel uitmaakten van het dossier – kennisgenomen van:
  • de brief van de advocaat van de (stief)vader d.d. 4 januari 2018;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 19 januari 2018;
  • het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 24 januari 2018;
  • het V-formulier met brief met bijlagen van de advocaat van de (stief)vader d.d. 24 januari 2018;
  • het e-mailbericht met bijlage van drs. [medewerker van de Ca 1] van de Ca d.d. 25 januari 2018;
  • de brief van de GI d.d. 13 februari 2018;
  • het Vervolgplan van aanpak voogdij betreffende [minderjarige 1] d.d. 16 maart 2018;
  • het Vervolgplan van aanpak voogdij betreffende [minderjarige 2] d.d. 16 maart 2018;
  • de offerte van drs. [medewerker van het NIFP] voor het NIFP-onderzoek;
  • het V-formulier met brief van de advocaat van de (stief)vader d.d. 25 april 2018;
  • het faxbericht met bijlage van de advocaat van de moeder d.d. 24 april 2018;
  • de brief van de GI d.d. 2 mei 2018.
6.2.
Er heeft geen nadere mondelinge behandeling plaatsgevonden.

7.De verdere beoordeling

7.1.
Bij het e-mailbericht van mr. [medewerker van de Ca 2] van de Ca van 16 januari 2018 is als bijlage gevoegd de reactie van de Centrale Autoriteit in Polen van 12 januari 2018 op een brief van de Nederlandse Ca van 21 december 2017. Deze reactie luidt als volgt.
“In reply to your letter dated on 21.12.2017, I would like to make this general statement, drawing on my experience at the Polish Central Authority and handling numerous cases.
1. I have observed a significant difference in the structure of Polish and Dutch systems of child care and welfare protection. As evidenced by your letter, the Dutch certified institution Jeugdbescherming Brabant has custody rights of the children: [minderjarige 1] and [minderjarige 2] , although the children have been placed in foster care environment in the Netherlands where they still remain. Therefore, for the purpose of this letter, I call this system a two-tier one.
In Poland, the care system is structured differently, and I will call it a one-tier system. According to its principles, foster care environments such as foster family, foster care facility or institution where the child is placed, is the entity entrusted with both custody and at the same time it carries out actual daily care tasks. They involve responsibilities to bring the child up, to direct its development and has the right to act as child’s legal representative in some cases, such as issues with schooling, healthcare, etc. It means that part of responsibilities which fall within parental authority is effectively performed exclusively by foster carer and not shared with any other authority or child protection organisation, with one restriction: in Poland, when a child is placed in foster care environment, parental authority of biological parents is automatically limited. Consequently, the representatives of foster care environment share parental authority only with child’s biological parents.
Therefore, when a child is placed in foster care environment, the responsibilities resulting from parental authority are shared by biological parents and child’s foster carers only. Nobody else, no other authority or organisation participates in this shared authority. It is thus not possible to obtain an Affidavit from an organisation or authority as such Affidavits are not known in the Polish legal order.
In case the Court of Appeal in Bosch placed the siblings [minderjarige 1] / [minderjarige 2] in the foster care of the [minderjarige 1] spouses, who have agreed to establish foster care environment for the children, they will have custody rights over the children stipulated by the provisions of the Ditch (het hof leest: Dutch) law which will not be shared with anybody else. It is sufficient that the Court in the Netherlands orders to place the children in their care.
2. In anticipation of possible Decision of the Dutch Court to place [minderjarige 1] / [minderjarige 2] siblings in foster care of the [minderjarige 1] , I would like to confirm, that such Order will be recognised in Poland pursuant to art. 21 item 1 of the 2201/2003 UE (het hof leest: EU) Regulation. In addition, the functioning of the foster family environment will be under supervision and control of Polish social services. Periodic reports will be submitted to the Polish family Court which will supervise enforcement proceedings in this case.
(…)”
7.2.
In het faxbericht van de advocaat van de moeder d.d. 24 januari 2018 heeft de moeder haar petitum gewijzigd. Zij verzoekt thans te bepalen dat:
  • de familie [minderjarige 1] of een met de GI in Nederland vergelijkbare instantie in Polen wordt belast met het gezag over [minderjarige 2] en/of [minderjarige 1] , èn:
  • het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag wordt afgewezen.
7.3.
In de bij V-formulier van 24 januari 2018 door de advocaat van de (stief)vader ingebrachte brief van dezelfde datum heeft de (stief)vader zijn petitum gewijzigd. Hij verzoekt thans te bepalen dat:
  • de familie [minderjarige 1] of een met de GI in Nederland vergelijkbare instantie in Polen wordt belast met het gezag over [minderjarige 2] en/of [minderjarige 1] , èn:
  • het verzoek tot beëindiging van het ouderlijk gezag wordt afgewezen.
7.4.
In de brief van 13 februari 2018 heeft de GI verzocht of het onderzoek van het NIFP kan worden uitgebreid, in die zin dat ook de vraag wordt meegenomen of het in het belang van [minderjarige 1] is om overgeplaatst te worden naar een pleeggezin in Polen.
Deze vraag, aldus de GI, komt voort uit de zorg of [minderjarige 1] zelf een realistisch beeld heeft van wat haar in Polen te wachten staat en de twijfel of zij voldoende de consequenties van deze keuze kan overzien. De indruk die zowel bij Idris als bij de voogd leeft, is dat [minderjarige 1] dit niet kan overzien, waarbij er ook twijfel is of haar een reëel beeld wordt voorgehouden.
7.5.
Naar aanleiding van het verzoek van het hof aan het NIFP of er een deskundige is die als zodanig kan optreden in onderhavige zaken, heeft het hof – enige tijd later – van het NIFP bericht gekregen dat drs. [medewerker van het NIFP] dit onderzoek op zich kan nemen.
In de naar het hof opgestuurde offerte van drs. [medewerker van het NIFP] wordt omtrent de onderzoeksvragen het volgende vermeld:
Het Hof vraagt de deskundige onderzoek te doen of een verhuizing van [minderjarige 2] , die een autistische stoornis heeft, naar Polen (naar een pleeggezin aldaar) in zijn belang is. Kan hij dit aan? Zijn er gezien de problematiek van [minderjarige 2] specifieke vereisten waaraan het pleeggezin in Polen dient te voldoen?
De onderzoeksvragen zoals geformuleerd door de onderzoeker in aanvulling op de bovenstaande vragen van het gerechtshof zijn:
Welke specifieke eisen stelt de problematiek van [minderjarige 2] aan zijn omgeving (wonen, school/MKD)?
Zijn er voor de opvoeding en verzorging van [minderjarige 2] indicaties die een verhuizing naar Polen in de weg staan of niet?
Wat is te zeggen over de hechtingsrelatie tussen pleegouders en [minderjarige 2] ?
Wordt naar verwachting schade toegebracht aan (de ontwikkeling van) [minderjarige 2] ten gevolge van een plaatsing in een pleeggezin in Polen? Zo ja, waaruit bestaat die schade naar verwachting en waarop is deze verwachting gebaseerd?
Kan deze schade – indien te verwachten – mogelijkerwijs worden beperkt en zo ja, op welke wijze?
Welke invloed heeft de beslissing om [minderjarige 1] naar Polen te laten gaan op [minderjarige 2] ?
Welke invloed heeft de beslissing om [minderjarige 2] niet naar Polen te laten gaan op de pleeggezinplaatsing?
In hoeverre komen er uit het onderzoek bevindingen naar voren die niet aan de orde zijn gekomen in de onderzoekvragen, maar wel van belang zijn met betrekking tot de ontwikkeling en het welzijn van [minderjarige 2] en/of bij eventueel te nemen beslissingen?
Hierbij wordt door drs. [medewerker van het NIFP] het volgende vermeld. De (stief)vader wordt in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. Hij verblijft in Polen en kan derhalve niet geraadpleegd worden. Het onderzoek zal zich uitsluitend richten op de ontwikkeling van [minderjarige 2] en zijn huidig functioneren in het licht van al dan niet overplaatsing naar Polen. Drs. [medewerker van het NIFP] verwacht dat het onderzoek (dat eerst kan aanvangen na de benoeming tot deskundige) vier maanden in beslag zal nemen en dat een maand later het verslag zal zijn afgerond.
7.6.
Het hof zal partijen en belanghebbenden in de gelegenheid stellen om binnen drie weken na de afgifte van onderhavige beschikking te reageren op de in rechtsoverweging 7.5. genoemde vragen en de toelichting van de door het NIFP voorgedragen deskundige. Zij kunnen daarbij laten weten of deze vragen in hun visie nog aanvulling behoeven en of bezwaar bestaat tegen de benoeming van de deskundige die door het NIFP wordt voorgedragen.
7.7.
Gelet op de leeftijd van [minderjarige 1] (zij is [geboortedatum] 2018 zeventien jaar geworden) en de duur die met het onderzoek gemoeid is, zal het hof het verzoek van de GI om het onderzoek uit te breiden in die zin dat ook de vraag wordt meegenomen of het in het belang van [minderjarige 1] is om overgeplaatst te worden naar een pleeggezin in Polen, afwijzen. [minderjarige 1] dient (conform ook hetgeen de voorgedragen deskundige blijkens de geformuleerde onderzoeksvragen voor ogen heeft) wel te worden betrokken bij het op [minderjarige 2] toegesneden onderzoek. In die context is het van belang dat de deskundige ook [minderjarige 1] ziet en hoort.
7.8.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen zal het hof beslissen zoals hierna in het dictum is bepaald.

8.De beslissing

Het hof:
stelt partijen en belanghebbenden in de gelegenheid om zich binnen drie weken na de afgifte van deze beschikking schriftelijk uit te laten over de voorgedragen deskundige, alsmede over de in rechtsoverweging 7.5. vermelde vraagstelling en toelichting van de voorgedragen deskundige;
houdt iedere verdere beslissing aan tot PRO FORMA 22 juni 2018.
Deze beschikking is gegeven door mrs. C.A.R.M. van Leuven, E.A.M. Scheij en P.M.M. Mostermans, bijgestaan door de griffier, en is op 31 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.