ECLI:NL:GHSHE:2018:2293

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
20-002165-17
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot doodslag met ernstig letsel en schadevergoeding

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 30 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Limburg. De verdachte, geboren in Litouwen, is veroordeeld voor een poging tot doodslag op een 56-jarige vrouw in Klimmen. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot 12 jaar gevangenisstraf, maar het hof heeft de gevangenisstraf verlaagd naar 10 jaar. De verdachte heeft de vrouw op 31 mei 2016 met een hard voorwerp en een mes ernstig verwond, wat leidde tot hersenletsel en een schedelbasisfractuur. Het slachtoffer heeft blijvende schade opgelopen en is afhankelijk van zorg. Het hof heeft de vordering van de benadeelde partij, het slachtoffer, toegewezen tot een bedrag van € 75.867,43, bestaande uit materiële en immateriële schade, en heeft de verdachte verplicht om deze schade te vergoeden. De uitspraak benadrukt de ernst van het geweld en de impact op het slachtoffer, evenals de verantwoordelijkheid van de verdachte voor zijn daden.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer : 20-002165-17
Uitspraak : 30 mei 2018
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer van het gerechtshof 's-Hertogenbosch

gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 30 juni 2017 in de strafzaak met parketnummer 03-702622-16 tegen:

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] , Litouwen (voormalige Sovjet-Unie), op [geboortedag] 1980,
thans gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te Sittard.
Hoger beroep
De rechtbank Limburg heeft verdachte bij vonnis van 30 juni 2017 ter zake van – kort gezegd – de primair ten laste gelegde poging tot doodslag, gevolgd en/of vergezeld en/of voorafgegaan van een ander strafbaar feit (te weten diefstal) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft de rechtbank beslist op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] .
Namens verdachte is tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door en namens verdachte naar voren is gebracht.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het beroepen vonnis zal vernietigen en, opnieuw rechtdoende, het primair ten laste gelegde bewezen zal verklaren en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 jaren, met aftrek van voorarrest.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij heeft de advocaat-generaal gevorderd dat het hof deze zal toewijzen tot een bedrag van € 27.101,67 (bestaande uit € 25.000,00 aan immateriële schade en € 2.101,67 aan materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 160 dagen hechtenis, en de vordering ten aanzien van de materiële schade voor het overige zal afwijzen en de benadeelde partij ten aanzien van de immateriële schade voor het overige niet-ontvankelijk zal verklaren. Voorts heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten voor het bedrag van € 600,00.
De verdediging heeft primair bepleit dat het hof verdachte zal vrijspreken van het primair en het subsidiair ten laste gelegde en het meer subsidiair ten laste gelegde bewezen zal verklaren, doch uitsluitend voor zover dit betrekking heeft op de ten laste gelegde diefstal en derhalve vrij zal spreken van het ten laste gelegde geweld, en verdachte daarvoor zal veroordelen tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand. Subsidiair heeft de verdediging vrijspraak van het primair ten laste gelegde bepleit, zich gerefereerd aan het oordeel van het hof ten aanzien van het subsidiair ten laste gelegde en een strafmaatverweer gevoerd.
Ten aanzien van de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer] heeft de verdediging primair bepleit dat het hof de benadeelde partij gelet op de verzochte vrijspraak van het geweld niet-ontvankelijk zal verklaren in de vordering tot schadevergoeding.
Mocht het hof wel tot een bewezenverklaring komen van het geweld, dan is ten aanzien van de materiële schade subsidiair bepleit dat het hof de vordering zal toewijzen tot een bedrag van € 882,43(kosten eigen bijdrage en ambulance) en voor het overige zal afwijzen. Ten aanzien van de immateriële schade heeft de verdediging subsidiair bepleit dat het hof de benadeelde partij wegens een onevenredige belasting van het strafproces niet-ontvankelijk zal verklaren. Meer subsidiair is bepleit dat het hof de vordering ter zake de immateriële schade (als voorschot) zal toewijzen tot een bedrag van € 10.000,00 en meest subsidiair is bepleit dat het hof deze vordering zal toewijzen tot een bedrag dat in elk geval niet hoger is dan het door de rechtbank toegewezen bedrag. Ten aanzien van de proceskosten heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van het hof. Voorts heeft de verdediging, in geval van toewijzing van enig schadebedrag, bepleit dat het hof geen schadevergoedingsmaatregel zal opleggen dan wel de vervangende hechtenis zal beperken tot één dag. Tot slot heeft de verdediging verzocht de voorlopige hechtenis op te heffen indien het hof tot een strafoplegging komt die de duur van de voorlopige hechtenis van verdachte niet overstijgt (voorwaardelijke verzoek).
Vonnis waarvan beroep
Het beroepen vonnis zal worden vernietigd omdat het niet te verenigen is met de hierna te geven beslissing.
Tenlastelegging
Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – ten laste gelegd dat:
hij, verdachte, op of omstreeks 31 mei 2016 te Klimmen, in de gemeente Voerendaal, ter uitvoering van zijn, verdachtes, voornemen om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met voormeld oogmerk voornoemde [slachtoffer] , meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een hard voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval een scherp/puntig voorwerp in het hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid, welke poging tot doodslag werd gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten (gekwalificeerde) diefstal, en welke poging tot doodslag werd gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van die (gekwalificeerde) diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan andere deelnemers aan die (gekwalificeerde) diefstal, straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
subsidiair:
hij, verdachte, op of omstreeks 31 mei 2016 te Klimmen, in de gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een hard voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of overige delen van het lichaam heeft gesneden en/of gestoken, terwijl de uitvoering van voornoemd voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
meer subsidiair:
hij, verdachte, op of omstreeks 31 mei 2016 te Klimmen, in de gemeente Voerendaal, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen (een aantal) methadontabletten en/of geld, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [slachtoffer] , in elk geval toebehorende aan een ander of anderen dan aan hem, verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen voornoemde [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond dat hij, verdachte, voornoemde [slachtoffer] meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een hard voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen en/of meermalen, althans eenmaal (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of andere delen van het lichaam heeft gesneden en/of gestoken en/of welk voornoemd omschreven geweld zwaar lichamelijk letsel voor voornoemde [slachtoffer] ten gevolge heeft gehad, te weten een schedelbasisfractuur, in elk geval hersenletsel en/of letsel door snijwonden;
meest subsidiair:
hij, verdachte, op of omstreeks 31 mei 2016 te Klimmen, in de gemeente Voerendaal, aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schedelbasisfractuur, in elk geval hersenletsel en/of letsel door snijwonden, heeft toegebracht door opzettelijk met een hard voorwerp op/tegen het hoofd van voornoemde [slachtoffer] te slaan en/of meermalen, althans eenmaal, (telkens) opzettelijk met een mes, in elk geval met een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd en/of andere delen van het lichaam van voornoemde [slachtoffer] te snijden en/of te steken.
Vrijspraak van het primair ten laste gelegde
Blijkens de tekst van de (ter terechtzitting in eerste aanleg gewijzigde) tenlastelegging is primair ten laste gelegd dat verdachte – kort gezegd – “ter uitvoering van zijn, verdachtes, voornemen om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven met voormeld
oogmerkvoornoemde [slachtoffer] (…) opzettelijk met een hard voorwerp (…) tegen het hoofd heeft geslagen (…).”
Oogmerk wordt beschouwd als de zwaarste modaliteit waarin opzet – het willens en wetens handelen – zich kan voordoen. Het oogmerk wijst op de bedoelingen van de verdachte, waarbij de wilscomponent op de voorgrond staat. Het is een bijzondere vorm van opzet, waarvoor het voorwaardelijk opzet – het willens en wetens aanvaarden van de aanmerkelijk kans – niet voldoende is.
Het hof is, gelet op voornoemde begripsomschrijving van het begrip oogmerk, van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen biedt op grond waarvan kan worden vastgesteld dat verdachte het
oogmerkhad om [slachtoffer] van het leven te beroven. Nu het hof is gebonden aan de inhoud van de tenlastelegging en de steller van de tenlastelegging het
oogmerkvan het van het leven beroven daarin als een onderdeel van de tenlastelegging heeft opgenomen en het hof dit onderdeel aanmerkt als een essentieel onderdeel van de tenlastelegging, kan het primair ten laste gelegde niet worden bewezen. Het hof zal verdachte derhalve vrijspreken van het primair ten laste gelegde.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 mei 2016 te Klimmen, in de gemeente Voerendaal, ter uitvoering van het door hem, verdachte, voorgenomen misdrijf om [slachtoffer] opzettelijk van het leven te beroven, met dat opzet voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met een hard voorwerp op/tegen het hoofd heeft geslagen of opzettelijk met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd heeft gesneden of gestoken, terwijl de uitvoering van voornoemd voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders ten laste is gelegd dan hierboven bewezen is verklaard, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
Indien tegen dit verkorte arrest beroep in cassatie wordt ingesteld, worden de door het hof gebezigde bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het arrest. Deze aanvulling wordt dan aan dit arrest gehecht.
Bewijsoverwegingen
De beslissing dat het bewezen verklaarde door verdachte is begaan, berust op de
feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven bedoelde bewijsmiddelen in onderlinge samenhang beschouwd.
De verklaring van verdachte.
Verdachte heeft zowel bij de politie als bij de rechtbank geen verklaring willen afleggen en zich beroepen op zijn zwijgrecht.
De eerste verklaring die verdachte heeft afgelegd was op 28 november 2017 bij de raadsheer-commissaris in dit hof en wel in het kader van de procedure in hoger beroep.
Verdachte heeft daarbij onder meer verklaard dat hij de avond vóór 31 mei 2016 bij [partner van slachtoffer] is langsgegaan omdat hij nog geld van hem tegoed had. [partner van slachtoffer] was niet aanwezig, maar hij kreeg van [slachtoffer] toen wel schone kleren. Dat waren zijn eigen kleren. Verdachte heeft vervolgens (het hof begrijpt: gedurende de nacht en het begin van de ochtend) in de gang op de trap op [partner van slachtoffer] gewacht. Op 31 mei 2016 omstreeks 10.00 uur in de ochtend heeft hij [partner van slachtoffer] getroffen en hem om geld en methadontabletten gevraagd. Dit kreeg hij niet en [partner van slachtoffer] was boos op hem. [partner van slachtoffer] schreeuwde naar hem en duwde hem. Voorts verklaarde verdachte dat hij op 31 mei 2016 in de avond is teruggegaan naar de woning van [partner van slachtoffer] en [slachtoffer] om toch het geld te krijgen en om zijn portemonnee op te halen. Hij kwam rond 22.00 à 22.30 uur bij de woning aan. Het was al donker. Hij is de woning niet via de voordeur binnengegaan, omdat hij vermoedde dat hij niet naar binnen zou mogen, maar is via de achterkant van het complex de woning binnengegaan.
Verdachte heeft verder verklaard dat hij [slachtoffer] in de woning op de bank zag liggen. Hij vroeg waar [partner van slachtoffer] was maar kreeg geen antwoord. Hij heeft haar aan de hals gevoeld en merkte daarop bloed aan zijn handen. Hij wilde zo snel mogelijk weg maar is toch nog naar de slaapkamer gegaan waar zij de methadontabletten bewaarden en heeft de doosjes met methadon meegenomen. Het doosje dat geen methadon bevatte heeft hij op het bed gegooid.
Verdachte heeft ontkend dat hij het letsel bij [slachtoffer] heeft toegebracht.
De verdediging heeft vrijspraak van het subsidiair ten laste gelegde bepleit. Daartoe is – op gronden als verwoord in de pleitnota – aangevoerd dat het dossier onvoldoende concreet en redengevend bewijs bevat voor de conclusie dat het verdachte is geweest die het letsel aan slachtoffer [slachtoffer] heeft toegebracht. De verklaringen van getuige [partner van slachtoffer] zijn onbetrouwbaar nu deze inconsistent, innerlijk tegenstrijdig en kennelijk leugenachtig zijn. Daar staat tegenover dat verdachte een duidelijke en uitgebreide verklaring heeft afgelegd die past binnen de inhoud van de wettige bewijsmiddelen en deze lezing kan op basis van de inhoud van de wettige bewijsmiddelen niet worden weerlegd. Derhalve kan het alternatieve scenario dat een ander dan verdachte, te weten [partner van slachtoffer] , het letsel heeft toegebracht niet worden uitgesloten en is dat scenario zelfs aannemelijk(er), aldus de verdediging.
Het hof overweegt dienaangaande als volgt.
Het hof ziet zich voor de vraag gesteld of wettig en overtuigend kan worden bewezen dat het verdachte is geweest die zich schuldig heeft gemaakt aan een poging tot doodslag op [slachtoffer] .
Uit de bewijsmiddelen blijkt onder meer het navolgende.
A.
Op 31 mei 2016 om 23.31 uur heeft [partner van slachtoffer] een 112-melding bij de ambulancedienst gedaan, waarin hij meldde dat hij net uit de tuin kwam en zag dat zijn vriendin (hof: zijnde, naar later is gebleken, [slachtoffer] ) in hun woning op de [adres] te Klimmen helemaal onder het bloed zat (proces-verbaal van bevindingen d.d. 15 februari 2017, los in dossier). [partner van slachtoffer] meldde verder aan de centrale dat hij net binnen kwam, niet wist wat er was gebeurd, haar hele hoofd onder het bloed zat, er uit de oren ook bloed kwam en dat zij helemaal niet praatte (pg. 29-31).
B.
De ambulancemedewerkers [ambulancemedewerker 1] en [ambulancemedewerker 2] kwamen kort daarna (het hof leidt dat af uit het proces-verbaal van bevindingen van agent [verbalisant] als opgenomen op pg. 223) ter plaatse op de [adres] in Klimmen. Zij hadden de melding omstreeks 23.30 uur ontvangen met een A1 prioritering, zijnde de hoogste prioritering. De melding hield in dat er een vrouw onder het bloed zat. Vriendin zit op de grond onder het bloed, zoiets was de melding, aldus [ambulancemedewerker 1] . Een man (het hof begrijpt: [partner van slachtoffer] ) opende de deur van de woning. Hij zei dat hij de vriend van de vrouw was (pg. 553-556). Naast het slachtoffer en deze man was er verder niemand aanwezig. [ambulancemedewerker 1] zag in de woning dat een vrouw op de grond zat. Zij hing met haar hoofd naar voren en met haar rechterzijde tegen de bank aan (pg. 553-556). [ambulancemedewerker 1] zag veel bloed, de grond zat onder het bloed en de vrouw zat ook onder het bloed. [ambulancemedewerker 1] zag op de bank een goudkleurig kussen liggen dat vol zat met bloed. Op de bank lag ook een deken. Deze deken zat ook onder het bloed (pg. 554). Ook [ambulancemedewerker 2] heeft verklaard dat op de bank een deken en een kussen lagen die onder het bloed zaten (pg. 558). Volgens de man (hof: [partner van slachtoffer] ) had de vrouw die deken om zich heen (het hof begrijpt: toen hij haar aantrof), aldus [ambulancemedewerker 1] (pg. 555). [ambulancemedewerker 2] hoorde de man (hof: [partner van slachtoffer] ) zeggen dat hij de vrouw een uur geleden voor het laatst had gezien in de garage. De vrouw was toen achterom gegaan naar de plek waar hij, [partner van slachtoffer] , werkte, achter in de garage (pg. 558). Ook [ambulancemedewerker 1] hoorde dat de man zei dat hij de vrouw een uur geleden voor het laatst had gezien in de garage (pg. 555). De man was erg onrustig en sprak over een overval, hij zei dat geld en methadon weg waren. Hij sprak tevens over een andere man, iemand die in huis kwam, aldus [ambulancemedewerker 1] (pg. 554-555). [ambulancemedewerker 2] hoorde de man zeggen dat hij zijn pillen en beurs kwijt was. De man had het over methadonpillen en € 196,00 (pg. 558).
C.
De verbalisant [verbalisant] , die omstreeks 23.45 uur ter plaatse kwam bij de woning gelegen aan de [adres] te Klimmen, hoorde de man, die zei dat hij de partner was (het hof begrijpt: [partner van slachtoffer] ) van de vrouw die naar buiten werd gedragen (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) zeggen dat hij vermoedde dat een man uit Litouwen binnen was geweest die zijn methadon en geld had gestolen en het letsel bij zijn vrouw zou hebben veroorzaakt (pg. 223).
D.
[partner van slachtoffer] heeft op 1 juni 2016 reeds omstreeks 2.30 uur, zijnde derhalve kort na het gebeuren, ten overstaan van de politie verklaard dat hij in de woning [adres] te Klimmen samenwoont met [slachtoffer] . Verder woonde er niemand in die woning. Een Litouwer met de naam [verdachte] heeft een aantal keren bij [slachtoffer] en hem thuis overnacht en die [verdachte] zat op 31 mei 2016 voor zijn woning op hem te wachten. [slachtoffer] heeft hem toen nog zijn, [verdachte] , vest en schoenen gegeven die nog bij hen lagen (pg. 144-145). Dat grijze vest was schoon, want [slachtoffer] had dat vest gewassen, verklaarde [partner van slachtoffer] desgevraagd in een latere verklaring (pg. 192-193). [verdachte] wilde geld en methadon van hem hebben en bleef maar bedelen, terwijl [partner van slachtoffer] hem zei dat hij niets voor [verdachte] had. Hij had [verdachte] rond 10.30 uur die ochtend voor het laatst gezien (pg. 144-145). [partner van slachtoffer] heeft verdachte herkend als de door hem bedoelde [verdachte] (pg. 13).
E.
Ook de getuigen [getuige 1] (de eigenaresse van het appartement van [partner van slachtoffer] en [slachtoffer] , die ook in het complex woonachtig is) en [getuige 2] (de zoon van [getuige 1] , die ook aldaar woont) hebben verklaard dat zij die ochtend, 31 mei 2016, een man voor de woning van [partner van slachtoffer] hebben gezien (pg. 496-497 en pg. 535). Aan de hand van een foto heeft [getuige 1] de verdachte herkend als degene die daar die ochtend is geweest (pg. 531-532).
F.
[partner van slachtoffer] heeft verder verklaard dat hij die dag, 31 mei 2016, achter zijn woning bezig is geweest met werkzaamheden aan zijn auto en met het schoonmaken van lood en dat hij, toen hij ’s-avonds laat thuis kwam, [slachtoffer] zittend voor de bank aantrof met een wit kussen om haar hoofd met daar omheen een deken gewikkeld. Hij zag dat er bloed aan het kussen zat en hoorde [slachtoffer] een rochelend geluid maken. [partner van slachtoffer] verklaarde verder dat hij [slachtoffer] aansprak maar dat zij niet antwoordde. Hij draaide de deken van haar hoofd en zag dat haar hoofd hevig bloedde. [partner van slachtoffer] heeft verklaard dat hij toen de ambulance heeft gebeld. Voorts heeft hij verklaard dat hij vervolgens op zijn slaapkamer ging kijken en zag dat zijn nachtkastje was doorzocht en dat hieruit methadontabletten waren weggenomen (pg. 145).
G.
Het slachtoffer [slachtoffer] is op 1 juni 2016 forensisch geneeskundig onderzocht. Gebleken is dat [slachtoffer] bij binnenkomst in het ziekenhuis in comateuze toestand verkeerde. Zij had een hoofdwond die vrijwel parallel verliep aan de middellijn van voren bij de haargrens tot naar achter in de nek. Er was sprake van traumatisch hersenletsel. Op CT-scans was een fractuur te zien van het linker slaapbeen, doorlopend naar het rotsbeen achter het linker oor. De gehoorbeentjes van het linker middenoor waren zodanig beschadigd dat [slachtoffer] niet meer zal kunnen horen aan dit oor. De letsels waren vermoedelijk door een soort kapmes of sikkelvormig voorwerp toegebracht. Het werd uitgesloten geacht dat deze letsels uitsluitend door een valtrauma zouden zijn veroorzaakt. Ook had zij een wond aan haar linkerhand en een snijwond en een fractuur aan de derde vinger.
De conclusie van de forensisch geneeskundige [naam] is, dat bij [slachtoffer] sprake is van traumatisch hersenletsel, zowel aan de rechter- als ook aan de linkerzijde in het hoofd. Er is links mogelijk sprake van een afgescheurd bloedvat, waardoor een soort infarct is opgetreden. Zij is halfzijdig (rechts) verlamd en afatisch. De vingerletsels van de linkerhand zijn waarschijnlijk afweerverwondingen. (pg. 360-363).
H.
Uit het sporenonderzoek, dat plaatsvond op 1 juni 2016 vanaf omstreeks 2.10 uur, in en aan de woning aan de [adres] te Klimmen blijkt dat de toegangsdeur naar de woning geen sporen van verbreking vertoonde. In de woonkamer op de bank lagen een bebloede jas, een bebloede paarse deken en twee bebloede kussens (pg. 301-302). Een van de kussens was wit en nagenoeg geheel bebloed. Dit kussen werd veiliggesteld, bemonsterd en onderzocht door het NFI (pg. 395-396, 429 en 443-458) (onder spoor PD1-09; SIN AAJN 1975 NL) (pg. 304 en 257). Van de zijde van het kussen waarin zich de grote hoeveelheid bloed bevond is een monster genomen, zijnde spoor PD1-08.1 (pg. 396) (het hof begrijpt, in samenhang met pg. 257 en pg. 398, dat is bedoeld spoor PD1-09 (SIN AAJN 1975 NL). Deze sporen zijn voor DNA onderzoek naar het NFI gestuurd (pg. 257).
Uit het onderzoek door het NFI leidt het hof af dat op het bemonsterde bebloede kussen dat zeer waarschijnlijk tegen de bloedende hoofdverwonding van [slachtoffer] heeft gezeten DNA-materiaal van slachtoffer [slachtoffer] is aangetroffen. Op de minder bebloede kant van het kussen is DNA-materiaal van verdachte aangetroffen (pg. 395, 429 en 457-458).
Uit sporenonderzoek is voorts gebleken dat [slachtoffer] zeer waarschijnlijk tussen de tweezitsbank en de salontafel gewond is geraakt (pg. 243).
Op het bed in de slaapkamer lag een lade die afkomstig was uit het nachtkastje naast het bed en op het bed lag een doosje methadon en een doosje temazepam (pg. 301-303). Op het doosje temazepam is bloed met DNA-materiaal van verdachte aangetroffen (pg. 429 en 446).
I.
De getuige [getuige 3] heeft ten overstaan van de politie verklaard dat zij op 31 mei 2016 in haar woning in het appartementencomplex gelegen aan de [adres] te Klimmen was. Zij was na 21.30 uur naar bed gegaan en hoorde na enige tijd omstreeks 22.30 uur iemand schreeuwen. De schreeuw was niet erg luid en het leek op een schreeuw van pijn. Het klonk alsof het gedempt was. Zij dacht nog heel even of er met de bewoonster van appartement [nummer] (het hof begrijpt: [slachtoffer] ) wat aan de hand was, maar is toen gaan slapen (pg. 539-540).
J.
De kleding, waaronder een vest, die verdachte bij zijn aanhouding droeg is veiliggesteld, bemonsterd en onderzocht door het NFI. (pg. 69-71, pg. 366-368 en pg. 440-441).
Uit het onderzoek van het NFI leidt het hof af dat DNA-materiaal van [slachtoffer] is aangetroffen op het vest dat verdachte tijdens zijn aanhouding en op 31 mei 2016 droeg.
Het oordeel van het hof.
Het ontstaan van het letsel.
Het hof leidt uit de bewijsmiddelen af dat het letsel dat [slachtoffer] op 31 mei 2016 ‘s-avonds heeft opgelopen met een mes of een sikkelvormig voorwerp en derhalve door geweld is veroorzaakt. Nu het hof ook overigens geen aanwijzing heeft dat de geconstateerde letsels door eigen toedoen van [slachtoffer] zijn ontstaan, trekt het hof uit het voorgaande de conclusie dat het letsel door een ander is toegebracht. [partner van slachtoffer] en verdachte zijn op respectievelijk 1 juni 2016 en 3 juni 2016 als verdachte aangehouden. Uit het dossier leidt het hof af dat er geen sporen van verbreking aan de toegangsdeur zijn aangetroffen, de woning – buiten de handelingen die door verdachte zijn verricht in verband met het meenemen van goederen uit de woning - niet is doorzocht en de veiliggestelde DNA-sporen enkel in de richting van [partner van slachtoffer] en verdachte wijzen.
Verdachte heeft noch in zijn verklaring bij de raadsheer-commissaris, noch ter terechtzitting in hoger beroep verklaard over de aanwezigheid van een ander of anderen in de woning. Gelet op het voorgaande en bij afwezigheid van enige aanwijzing die zou kunnen duiden op de aanwezigheid van een of meer andere personen in de woning, komen feitelijk slechts twee personen voor het toebrengen van het letsel in aanmerking, namelijk verdachte dan wel [partner van slachtoffer] .
Door wie is het letsel toegebracht?
Het hof ziet in hetgeen de verdediging heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de door [partner van slachtoffer] afgelegde en voor het bewijs gebruikte verklaringen. Hoewel het hof met de verdediging constateert dat [partner van slachtoffer] gaandeweg wisselend heeft verklaard over het exacte tijdstip dat hij [slachtoffer] zwaargewond aantrof en hoewel diens handelen volgens het ambulancepersoneel niet even verklaarbaar overkwam, ziet het hof daarin geen aanleiding om geen geloof te hechten aan hetgeen [partner van slachtoffer] direct na het gebeurde heeft verklaard.
Het hof is van oordeel dat [partner van slachtoffer] kort na het gebeurde in de woning onmiddellijk en in de kern consistent en gedetailleerd heeft verklaard. Zo heeft hij op 31 mei 2016 tijdens de 112-melding om 23.31 uur direct verklaard dat hij net binnen was gekomen en dat hij [slachtoffer] onder het bloed en bewusteloos had aangetroffen en heeft hij tegen de ter plaatse gearriveerde ambulancemedewerkers [ambulancemedewerker 1] en [ambulancemedewerker 2] verklaard dat hij [slachtoffer] een uur eerder buiten de woning, namelijk in de garage, voor het laatst had gezien. Tegen [ambulancemedewerker 1] verklaarde hij voorts dat hij [slachtoffer] had aangetroffen met een deken om haar hoofd. Enkele uren later verklaarde hij tegenover de politie dat hij [slachtoffer] met een kussen en deken om haar hoofd had aangetroffen, dat hij zag dat haar hoofd hevig bloedde, dat hij zich rot schrok en dat hij toen de ambulance belde (pg. 143-145). Verder heeft [partner van slachtoffer] direct en meermalen verklaard dat er methadon was weggenomen en sprak hij over een overval waarbij hij de naam ‘ [verdachte] ’ noemde.
Het hof gaat uit van de juistheid van deze specifieke uitlatingen van [partner van slachtoffer] , nu deze ook steun vinden in de uitgewerkte opnamen van de 112 melding, de bevindingen van de ambulancemedewerkers en het sporenonderzoek.
Het hof is van oordeel dat daarnaast voor de verklaring van [partner van slachtoffer] , dat hij na het werken aan zijn auto net binnen was en kort daarna 112 heeft gebeld, ook steun kan worden gevonden in de constatering van de verbalisanten die ter plaatse zijn geweest, dat de motorkap van de auto nog warm was (pg. 153 en pg. 225).
Uit het vorenstaande leidt het hof af dat [partner van slachtoffer] het slachtoffer [slachtoffer] kort vóór de 112-melding, die op 31 mei 2016 omstreeks 23.31 uur plaatsvond, in de woning voor de bank heeft aangetroffen en dat hij kort na het aantreffen van haar hulp heeft ingeschakeld. Gelet daarop en nu het hof overigens niet is gebleken van enig motief voor een dergelijke geweldsuitbarsting door [partner van slachtoffer] , is het hof van oordeel dat het letsel niet door [partner van slachtoffer] is toegebracht.
Nu [partner van slachtoffer] heeft verklaard dat hij [slachtoffer] nog ongeveer een uur voordat hij haar met het letsel in de woning aantrof, buiten de woning bij de garage heeft gezien en heeft gesproken, volgt hieruit dat haar het letsel moet zijn toegebracht vanaf ongeveer 22.30 uur.
Buurtbewoonster [getuige 3] heeft die avond omstreeks 22.30 uur een schreeuw gehoord, welke schreeuw op een pijnschreeuw leek. [getuige 3] vroeg zich af of er iets aan de hand was met de bewoonster van appartement [nummer] ( [slachtoffer] ).
Verdachte heeft bij de raadsheer-commissaris in dit hof op 28 november 2017 verklaard dat hij op 31 mei 2016 omstreeks 22.00 à 22.30 uur in de woning was en dat [slachtoffer] daar ook was. Ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 mei 2018 heeft verdachte dat tijdstip en zijn aanwezigheid in de woning bevestigd.
De conclusie.
Gelet met name op de omstandigheid dat [partner van slachtoffer] het slachtoffer [slachtoffer] kort voor 23.31 uur zwaar gewond in de woning aantrof, getuige [getuige 3] rond 22.30 uur een schreeuw heeft gehoord, verdachte rond dat tijdstip in de woning van [partner van slachtoffer] en [slachtoffer] is geweest, bloed van [slachtoffer] op zijn vest is aangetroffen, zijn DNA op het kussen zat dat tegen [slachtoffer] hoofd zat gebonden en hij methadon en geld uit de woning heeft weggenomen, acht het hof bewezen dat verdachte degene is geweest die het letsel aan [slachtoffer] heeft toegebracht en methadon en geld heeft weggenomen.
Het hof hecht dan ook geen geloof aan de verklaring van verdachte bij de raadsheer-commissaris, voor het eerst afgelegd ongeveer anderhalf jaar na het gebeuren en na kennisneming van het dossier, alsmede zijn verklaring afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 2 mei 2018, voor zover inhoudende dat hij het letsel bij [slachtoffer] niet heeft veroorzaakt maar haar zwaar gewond in de woning heeft aangetroffen.
Het hof verwerpt het verweer.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen is voor het hof komen vast te staan dat verdachte met een hard voorwerp op/tegen het hoofd van [slachtoffer] heeft geslagen of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp, in het hoofd van [slachtoffer] heeft gesneden en/of gestoken.
Het met een hard voorwerp op/tegen het hoofd slaan of met een mes, in elk geval een scherp en/of puntig voorwerp in het hoofd snijden en/of steken, levert naar algemene ervaringsregels een aanmerkelijke kans op dodelijk letsel bij het slachtoffer op. Het hof heeft daarbij in het bijzonder gelet op de plaats op het lichaam waar verdachte het slachtoffer met een dergelijk hard of scherp/puntig voorwerp heeft geslagen of gesneden en/of gestoken. In het hoofd bevinden zich immers vitale onderdelen (hersenen) van het menselijk lichaam. Deze gedragingen van verdachte kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm – behoudens contra-indicaties, waarvan niet is gebleken – worden aangemerkt als zo zeer gericht op de dood van het slachtoffer dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte minst genomen bewust de aanmerkelijke kans op de dood van het slachtoffer heeft aanvaard.
Gelet op het vorenstaande heeft verdachte met zijn gedragingen willens en wetens de aanmerkelijke kans aanvaard dat het slachtoffer daardoor zou komen te overlijden, waardoor de subsidiair ten laste gelegde poging tot doodslag wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Het bewezen verklaarde levert op:

poging tot doodslag.

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezen verklaarde uitsluiten. Het feit is derhalve strafbaar.
Strafbaarheid van de verdachte
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. Verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezen verklaarde.
Op te leggen straf
Het hof heeft bij de bepaling van de op te leggen straf gelet op de aard en de ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezen verklaarde is begaan en op de persoon van verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen. Daarnaast is gelet op de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komend in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd.
Meer in het bijzonder overweegt het hof het volgende.
Het bewezen verklaarde is een zeer ernstig feit. Dat het slachtoffer als gevolg hiervan niet om het leven is gekomen, is een omstandigheid die geenszins aan verdachte is te danken. Uit de namens [slachtoffer] opgestelde slachtofferverklaring d.d. 7 april 2017 en hetgeen door de advocaat-gemachtigde ter terechtzitting in hoger beroep naar voren is gebracht, blijkt hoe groot de impact van de gebeurtenis op haar is geweest en nog steeds is. [slachtoffer] heeft fors hersenletsel opgelopen, zal haar hele verdere leven (zij is nu 58 jaar) invalide blijven en 24 uur per dag afhankelijk zijn van de hulp van anderen. Zij kan nauwelijks lopen en praten en de vraag is ook of daarin nog enige verbetering zal optreden. Er is namelijk sprake van een eindsituatie in haar herstel. Wandelen met de hond, schilderen, het huishouden doen en zelfstandig douchen: allemaal gebruikelijke bezigheden die [slachtoffer] niet meer kan uitoefenen door hetgeen verdachte haar heeft aangedaan.
Uit het letsel dat bij [slachtoffer] is vastgesteld kan worden afgeleid dat verdachte fors geweld heeft gebruikt en dat [slachtoffer] vergeefs heeft geprobeerd dat geweld af te weren. Voordat zij haar bewustzijn verloor zal zij waarschijnlijk zeer angstige momenten hebben meegemaakt toen zij werd belaagd door verdachte. Verdachte heeft in haar eigen woning, waar zij zich veilig behoort te voelen, ernstig geweld tegen haar gebruikt. Daar komt bij dat verdachte het geweld heeft gebruikt tegen een persoon die hem eerder, toen hij geen onderdak had, meerdere dagen in haar woning heeft laten overnachten en voor hem heeft gezorgd. Dergelijke ernstige geweldsdelicten in de eigen woning hebben daarnaast ook een effect op de samenleving in het algemeen, resulterend in maatschappelijke onrust en een geschokte rechtsorde.
Voorts blijkt uit het onderzoek dat verdachte na het delict zich op geen enkele wijze om het slachtoffer heeft bekommerd. Hij heeft haar alleen en naar het oordeel van het hof, in hulpeloze toestand, achtergelaten, en is met medeneming van methadon en geld uit de woning vertrokken.
Uit de inhoud van het hem betreffende uittreksel uit de Justitiële Documentatie d.d. 7 maart 2018 blijkt dat hij reeds eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van een strafbaar feit, gepleegd vóór het onderhavige feit, terwijl verdachte destijds pas korte tijd in Nederland verbleef. Voorts blijkt uit een uitdraai van Europol d.d. 26 april 2018, inhoudende een ‘Siena information exchange message’, in combinatie met de verklaring van verdachte daaromtrent ter terechtzitting in hoger beroep, dat verdachte onder een andere naam voorafgaand aan het bewezen verklaarde in een andere EU-lidstaat, te weten Duitsland, reeds meermalen onherroepelijk tot gevangenisstraffen is veroordeeld.
Naar het oordeel van het hof kan, gelet op de ernst van het bewezen verklaarde in de verhouding tot andere strafbare feiten, zoals onder meer tot uitdrukking komt in het hierop gestelde wettelijke strafmaximum en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd, niet worden volstaan met een andere of lichtere sanctie dan een straf die onvoorwaardelijke vrijheidsbeneming voor lange tijd met zich brengt. Alle omstandigheden afwegende acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van 10 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Nu de duur van de door het hof opgelegde gevangenisstraf de duur van de voorlopige hechtenis van verdachte overstijgt, behoeft het voorwaardelijke verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis (pleitnota onder punt 115) geen bespreking.
Vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft in eerste aanleg een vordering ingesteld, strekkende tot schadevergoeding tot een bedrag van € 102.116,67 te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel, bestaande uit € 2.116,67 aan materiële schade (te weten de eigen bijdragen voor zorg ad. € 516,18; rekening kosten ambulance ad. € 366,25 inclusief incassokosten ad. € 15,00; kosten bezoek van partner aan slachtoffer in het ziekenhuis ad. € 788,80; kosten bezoek van partner aan slachtoffer in de revalidatiekliniek ad. € 445,44), € 100.000,00 als voorschot op de immateriële schade en € 600,00 aan proceskosten.
Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 27.101,67, bestaande uit € 2.101,67 aan materiële schade en € 25.000,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Voorts is verdachte veroordeeld in de proceskosten, begroot op € 600,00.
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd ter zake van het niet toegewezen gedeelte van de vordering. Zij heeft voorts een vergoeding gevorderd van de kosten rechtsbijstand in hoger beroep.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat [slachtoffer] als gevolg van verdachtes bewezen verklaarde handelen rechtstreeks schade heeft geleden. Ten behoeve van de leesbaarheid zullen de schadeposten afzonderlijk worden besproken.
Materiële schade
Het hof is van oordeel dat de benadeelde partij [slachtoffer] materiële schade heeft geleden als gevolg van het bewezen verklaarde. Het hof zal de vordering van de benadeelde partij ter zake van € 15,00 aan incassokosten, zoals vermeld op de factuur die ziet op de rekening ziektekostenverzekeraar in verband met de ambulancekosten, afwijzen, omdat deze kosten niet een rechtstreeks gevolg zijn van hetgeen bewezen is verklaard.
Met betrekking tot de kosten van het bezoek van de partner van de benadeelde partij aan het ziekenhuis (€ 788,80) respectievelijk de revalidatiekliniek (€ 445,44) is het hof van oordeel dat dit geen schade betreft die rechtstreeks verband houdt met de bewezen verklaarde poging tot doodslag. Het hof zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering met betrekking tot deze posten.
Het hof acht de kosten ‘eigen bijdrage voor zorg’ (€ 516,18) en de ambulancekosten (€ 351,25) het rechtstreeks gevolg van de bewezen verklaarde poging tot doodslag en acht verdachte aansprakelijk voor deze schade.
Immateriële schade
Uit het onderzoek ter terechtzitting is komen vast te staan dat aan [slachtoffer] door de bewezen verklaarde poging tot doodslag rechtstreeks nadeel is toegebracht dat niet uit vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Het hof is derhalve van oordeel dat de gevorderde immateriële schadevergoeding onder het bereik van artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek valt. Het hof begroot de immateriële schade naar redelijkheid en billijkheid op een bedrag van € 75.000,00.
Het hof verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering ten aanzien van de overige gevorderde immateriële schadevergoeding.
Totale schade en wettelijke rente
In totaal wijst het hof een bedrag van (€ 867,43 + € 75.000,00 =) € 75.867,43 aan schadevergoeding toe.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van materiële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 2 april 2017 – zijnde de dag waarop de vordering (ter terechtzitting in eerste aanleg) is ingediend – tot aan de dag der algehele voldoening.
Het toegewezen bedrag ter vergoeding van immateriële schade zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 31 mei 2016 – zijnde de dag waarop de poging tot doodslag heeft plaatsgevonden en aldus de immateriële schade is ontstaan – tot aan de dag der algehele voldoening.
Proceskostenveroordeling
Namens de benadeelde partij is verzocht om vergoeding van de proceskosten in eerste aanleg tot een bedrag van € 600,00. Het hof zal deze gevorderde proceskosten in eerste aanleg in zoverre toewijzen.
Voor de rechtsgang in hoger beroep is naar het oordeel van het hof het liquidatietarief rechtbanken en gerechtshoven van toepassing. Daarbij geldt ten aanzien van een ‘principaal appèl van rechtbank op hof’ een tarief van € 1.707,00 (tarief V) per punt in zaken met een geldswaarde beneden een bedrag van € 98.000,00 in hoofdsom. De benadeelde partij komt één punt toe voor de aanwezigheid van haar advocate ter terechtzitting in hoger beroep van 2 mei 2018. De kosten voor rechtsbijstand worden derhalve begroot op € 1.707,00.
Op basis van het voorgaande zou een bedrag van € 600,00 (eerste aanleg) plus een bedrag van € 1.707,00 (hoger beroep) aan kosten voor rechtsbijstand moeten worden toegekend. Het hof zijn geen bijzondere omstandigheden gebleken die tot een andere vergoeding nopen. De proceskosten, die ten laste van verdachte zullen worden gebracht, worden daarom tot op heden begroot op € 2.307,00.
Schadevergoedingsmaatregel
Op grond van het onderzoek ter terechtzitting heeft het hof in rechte vastgesteld dat door het bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële en immateriële schade aan het slachtoffer [slachtoffer] is toegebracht tot een bedrag van € 75.867,43, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De verdediging heeft verzocht geen schadevergoedingsmaatregel op te leggen, dan wel de vervangende hechtenis te beperken tot één dag, omdat op voorhand vaststaat dat in het geval het hof een schadevergoedingsmaatregel zou opleggen, dit slechts zal leiden tot het in de toekomst ten uitvoer leggen van de vervangende hechtenis. Het hof is van oordeel dat weliswaar aannemelijk is dat verdachte tijdens zijn verblijf in Nederland niet over financiële middelen beschikte, maar kan bij gebreke aan informatie over zijn herkomst niet vaststellen dat hij in het geheel niet beschikt over enig vermogen. Naar het oordeel van het hof is niet aannemelijk geworden dat verdachte thans, of op enig moment alsnog, niet in staat zou zijn om aan zijn betalingsverplichting te voldoen.
Het hof ziet daarom aanleiding om aan verdachte de maatregel tot schadevergoeding op te leggen ter hoogte van voormeld bedrag en vermeerderd met de wettelijke rente op de wijze zoals hiervoor vermeld, nu het hof het wenselijk acht dat de Staat der Nederlanden schadevergoeding aan het slachtoffer bevordert. Het hof zal daarbij bevelen dat vervangende hechtenis voor de duur van 365 dagen zal worden toegepast als verdachte in gebreke blijft bij betaling en geen verhaal biedt, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de op te leggen verplichting tot schadevergoeding niet opheft.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De beslissing is gegrond op de artikelen 24c, 36f, 45, 63 en 287 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze luidden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht.
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [slachtoffer] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 75.867,43 (vijfenzeventigduizend achthonderdzevenenzestig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 867,43 (achthonderdzevenenzestig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor een bedrag van
€ 15,00 (vijftien euro) aan materiële schadeaf.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op
2.307,00 (tweeduizend driehonderdzeven euro).
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [slachtoffer] , ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van
€ 75.867,43 (vijfenzeventigduizend achthonderdzevenenzestig euro en drieënveertig cent) bestaande uit € 867,43 (achthonderdzevenenzestig euro en drieënveertig cent) materiële schade en € 75.000,00 (vijfenzeventigduizend euro) immateriële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
365 (driehonderdvijfenzestig) dagen hechtenis, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdata tot aan de dag der voldoening, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 2 april 2017
en voor de immateriële schade op 31 mei 2016.
Aldus gewezen door:
mr. M.L.P. van Cruchten, voorzitter,
mr. M.J.H.J. de Vries-Leemans en mr. J.F. Dekking, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J.E. van Dijk, griffier,
en op 30 mei 2018 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. J.F. Dekking is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.