ECLI:NL:GHSHE:2018:2292

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
200.209.176_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overdracht van toeslagrechten en aanspraak op toeslagen in het jaar van overdracht

In deze zaak gaat het om de overdracht van toeslagrechten bij de verkoop van agrarisch onroerend goed. Appellant heeft een perceel cultuurgrond verkocht aan geïntimeerde, inclusief zeven toeslagrechten. Na de verkoop heeft geïntimeerde aanspraak gemaakt op de (bedrijfs)toeslagen die over 2013 zijn ontvangen, maar appellant heeft geweigerd te betalen. De kantonrechter heeft in eerste aanleg de vorderingen van geïntimeerde toegewezen, maar appellant is in hoger beroep gegaan. Het hof heeft vastgesteld dat partijen bij de verkoop de bedoeling hadden om de toeslagrechten over te dragen, maar dat er onduidelijkheid bestond over wie recht had op de toeslagen over 2013. Het hof oordeelt dat geïntimeerde recht heeft op een deel van de toeslagen, maar niet het volledige bedrag dat in de overeenkomst was opgenomen. Het hof heeft de vordering van geïntimeerde gedeeltelijk toegewezen en de hoogte van de te betalen bedragen aangepast. Het hof heeft ook de proceskostenveroordeling bevestigd en de uitspraak uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.209.176/01
arrest van 29 mei 2018
in de zaak van

1.[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna in enkelvoud aan te duiden als [appellant] ,
advocaat: mr. R. Haouli te 's-Hertogenbosch,
tegen

1.[geïntimeerde 1] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[geïntimeerde 2] ,wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerden,
hierna in enkelvoud aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.A.C.J. van Kessel te Boxtel,
op het bij exploot van dagvaarding van 26 januari 2017 ingeleide hoger beroep van het vonnis van 26 oktober 2016, door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Tilburg, gewezen tussen [appellant] als gedaagden en [geïntimeerde] als eisers.

1.Het geding in eerste aanleg (zaak-/rolnummer 4648148 CV EXPL 15-9810)

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar voormeld vonnis en het daaraan voorafgegane comparitievonnis van 27 januari 2016.

2.Het geding in hoger beroep

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding in hoger beroep;
  • de memorie van grieven met productie;
  • de memorie van antwoord;
  • de akte van [appellant] ;
  • de antwoordakte van [geïntimeerde] ;
Partijen hebben daarna arrest gevraagd. Het hof doet recht op bovenvermelde stukken en de stukken van de eerste aanleg als door partijen gefourneerd. Daarbij merkt het hof op dat uit het bestreden eindvonnis blijkt dat er aantekeningen van de comparitie zouden zijn gemaakt en bij de comparitie stukken zouden zijn overgelegd. Bij het fourneren zijn die echter door geen van beide partijen in het geding gebracht.

3.De beoordeling

3.1.
In dit hoger beroep wordt uitgegaan van de volgende feiten.
a. a) Bij koopakte agrarisch onroerend goed, NVM-model januari 2004, gedateerd 10 april 2013 heeft [appellant] aan [geïntimeerde] verkocht tegen een koopsom van € 473.885,= een perceel cultuurgrond gelegen aan de [weg] te [plaats] , kadastraal bekend als Gemeente [plaats] , sectie [sectie] , nummer [nummer] van ruim 7,5 ha oppervlakte.
b) Artikel 17 van genoemde koopakte luidt:
“Koper is er mee bekend dat het verkochte wordt geleverd met 7 stuks normale toeslagrechten met een waarde van € 983,78 per stuk (prijspeil 2012).”
c) De grond is geleverd bij notariële akte van 6 mei 2013. Daarin is onder meer bepaald:
“(…)
VOORWAARDEN UIT ONDERLIGGENDE OVEREENKOMST
Artikel 7
Voor zover daarvan bij deze akte niet is afgeweken blijft tussen partijen gelden hetgeen vóór het verlijden van deze akte overigens schriftelijk tussen hen is overeengekomen.
TOESLAGRECHTEN
In het kader van de Europese hervormingen van de landbouw, (…) zijn een aantal bestaande rechtstreekse betalingen die een landbouwer/veehouder op grond van diverse regelingen ontvangt, gecombineerd tot één toeslag, (…). Het totaalbedrag waarop een landbouwbedrijf recht heeft, is in delen (toeslagrechten) gesplitst en aan een vast te stellen aantal subsidiabele hectaren gekoppeld; één toeslagrecht per hectare.
Toeslagrechten zijn in de koop en levering begrepen:
De aanspraken op de hiervoor bedoelde toeslagrechten zijn in de koop en levering begrepen en zullen daarom op de koper overgaan.(…)
Partijen zullen in ieder geval –over en weer- al datgene doen en nalaten, om te bewerkstelligen dat met de overgedragen percelen samenhangende toeslagrechten aan koper worden overgedragen (…).
Koper betaalt aan verkoper voor de hiervoor bedoelde toeslagrechten een bedrag groot (…) (€ 6.886,46). Dit bedrag is in de hiervoor vermeld koopprijs begrepen.
(…)”
d) In de loop van 2013 heeft [geïntimeerde] bij [appellant] aanspraak gemaakt op betaling van de door deze over 2013 ontvangen (bedrijfs)toeslagen uit hoofde van de aan [geïntimeerde] verkochte toeslagrechten, ten bedrage van € 6.886,46.
e) [appellant] heeft geweigerd iets te betalen.
3.2.
[geïntimeerde] heeft [appellant] in rechte betrokken en (kort samengevat) gevorderd:
- € 6.886,46 dan wel een in goede justitie te bepalen bedrag met wettelijke rente;
- € 427,02 kosten accountant;
- € 719,32 buitengerechtelijke kosten;
- proceskosten en nakosten.
[appellant] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
3.3.
Bij het bestreden eindvonnis heeft de kantonrechter de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen (met uitzondering van de nakosten). Daarbij heeft de kantonrechter – kort gezegd - overwogen dat uit het bepaalde in de leveringsakte blijkt dat de toeslagrechten over 2013 aan [geïntimeerde] toekomen.
3.4.
[appellant] heeft in hoger beroep drie grieven aangevoerd waarmee het geschil in volle omvang aan het hof wordt voorgelegd. [appellant] heeft geconcludeerd tot vernietiging van het beroepen vonnis en tot het alsnog afwijzen van de vorderingen van [geïntimeerde] en tot terugbetaling van al hetgeen [appellant] dan onverschuldigd heeft uit hoofde van het vonnis van de kantonrechter aan [geïntimeerde] heeft voldaan. [appellant] bestrijdt dat partijen niet alleen zijn overeengekomen dat aan [geïntimeerde] de toeslagrechten zouden worden overgedragen, maar ook dat hem de op basis van die toeslagrechten in 2013 te verkrijgen (bedrijfs)toeslag zou toekomen, zoals [geïntimeerde] aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd.
3.5.
Partijen zijn het erover eens dat de grond is verkocht inclusief zeven toeslagrechten met een waarde van € 6.886,46 (prijspeil 2012), welke toeslagrechten feitelijk zijn geleverd doordat [appellant] , na het passeren van de akte bij de notaris, heeft zorggedragen voor registratie van de toeslagrechten op naam van [geïntimeerde] bij de Dienst Regelingen. Ook staat vast dat [geïntimeerde] uit hoofde van die registratie in 2013 nog geen aanspraak kon maken op uitbetaling van toeslagen en dat [appellant] dat in 2013 nog wel kon en ook heeft gedaan. [appellant] heeft in 2013 de bij de overgedragen rechten behorende (bedrijfs)toeslagen aangevraagd en betaald gekregen.
Partijen zijn het er verder over eens dat noch in de overeenkomst, noch in de leveringsakte expliciet is bepaald dat de (bedrijfs) toeslagen over 2013 aan [geïntimeerde] toekomen of dat door [appellant] uit dien hoofde aan [geïntimeerde] een bedrag van € 6.886,46 (of het werkelijk ontvangen bedrag) moeten worden betaald.
3.6.
De vraag die voorligt is of de overeenkomst deze kwestie impliciet heeft geregeld, zoals [geïntimeerde] stelt en derhalve hoe de artikelen van de overeenkomst moeten worden uitgelegd. Die vraag dient volgens vaste jurisprudentie te worden beantwoord aan de hand van hetgeen partijen over en weer hebben verklaard en uit elkaars verklaringen en gedragingen overeenkomstig de zin die zij daaraan in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs mochten toekennen, hebben afgeleid en van hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten. Uit een en ander volgt dat redelijkheid en billijkheid hierbij een rol spelen.
3.7.
Naar het oordeel van het hof moet de overeenkomst zo worden uitgelegd dat als gevolg van de overdracht van de toeslagrechten ook de op basis van die rechten verkregen bedrijfstoeslagen aan [geïntimeerde] zouden komen. Echter, anders dan [geïntimeerde] vordert, is het hof van oordeel dat die toeslagen [geïntimeerde] toekomen vanaf het moment van levering van de (grond met) rechten en derhalve over 2013 naar rato.
Tot dat oordeel komt het hof op grond van het volgende.
Vast staat dat partijen de bedoeling hebben gehad om met de grond ook de toeslagrechten over te dragen met de daaraan verbonden aanspraken die slechts te realiseren zijn onder bepaalde voorwaarden zoals onder andere de eigendom van de grond en het gebruik van de grond. Uit de stellingen van partijen blijkt verder dat partijen bij het sluiten van de overeenkomst niet hebben stil gestaan bij de vraag wie - nu de eigendom van de grond pas in de loop van het jaar werd overgedragen - in 2013 concreet aanspraak zou kunnen maken op uitbetaling van de (bedrijfs)toeslagen en ook niet bij de vraag of en hoe die gelden over het jaar 2013 verdeeld moesten worden. Pas na het passeren van de leveringsakte bij de notaris is onder het genot van een kopje koffie de vraag aan de orde gekomen hoe het moest met de toeslagen 2013, zo blijkt uit wat [appellant] daarover (onweersproken) heeft aangevoerd (CvA nr. 11). De verklaring van de notaris over hoe een en ander toen is besproken is, wordt door partijen verschillend gewaardeerd, maar partijen zijn het erover eens dat de notaris op dat moment niet wist of er werkelijk over het jaar 2013 nog een betaling zou kunnen komen en waar dat precies van afhing. Dat partijen dat toen wel wisten is gesteld noch gebleken. Naar het hof uit de stellingen van [appellant] opmaakt is pas nadien gebleken dat [appellant] degene was die de (bedrijfs)toeslagen over 2013 kon incasseren omdat hij op 31 maart 2013 nog eigenaar van de gronden (en bijbehorende rechten) was. [appellant] stelt zich nu op het standpunt dat hem daarom die toeslagen toekomen, maar dat standpunt volgt het hof niet. Gesteld noch gebleken is dat [appellant] zich bij het kopje koffie bij de notaris of op enig ander moment op het standpunt heeft gesteld dat degene die feitelijk kon incasseren ook degene zou zijn die de gelden toekwam, laat staan dat partijen dat hebben afgesproken. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, volgt dat ook niet uit de eigen stelling [appellant] dat hij bij de notaris aangegeven heeft dat “als rechtens heeft te gelden” dat hij verplicht is de eventueel door hem te verzilveren toeslagrechten over 2013 aan [geïntimeerde] door te betalen, hij dit natuurlijk zou doen.
Evenmin volgt uit het feit dat de notaris heeft verklaard te hebben gezegd, dat als er toeslagen zouden kunnen worden geïncasseerd over 2013 deze voor koper zouden zijn, dat partijen dat hebben afgesproken. Niet alleen heeft [appellant] bestreden dat de notaris dat heeft gezegd, terecht ook heeft hij er op gewezen dat een uitlating van een notaris iets anders is dan een afspraak tussen partijen. Daar tegenover heeft [geïntimeerde] geen feiten meer aangevoerd waaruit zou kunnen blijken dat partijen toen wel concreet hebben afgesproken dat hem de toeslagen over 2013 zouden toekomen.
Op grond van deze feiten en omstandigheden, is het hof van oordeel dat partijen redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten dat – zo er door één van hen over 2013 (bedrijfs)toeslagen geïncasseerd konden worden – degene die de toeslagen incasseerde met de ander naar rato diende af te rekenen.
3.7.
Het voorgaande betekent dat [geïntimeerde] aanspraak kan maken op ¾ van de feitelijk door [appellant] over 2013 op basis van de zeven toeslagrechten geïncasseerde gelden. Anders dan [geïntimeerde] vordert en de kantonrechter heeft toegewezen, berekent het hof het verschuldigde niet aan de hand van de in de overeenkomst opgenomen waardering van de rechten naar het prijspeil 2012. In zoverre slaagt grief 1.
Niet bestreden is dat de hoogte van de (bedrijfs)toeslag jaarlijks kan fluctueren en door [appellant] is genoegzaam aangetoond dat hij in 2013 gemiddeld een bedrag van € 823,72 per toeslagrecht heeft geïncasseerd. Dat bedrag per toeslagrecht zal het hof dan ook aanhouden bij de berekening van wat [geïntimeerde] toekomt.
De stelling van [appellant] dat hij van onderhavige 7 toeslagrechten slechts 3,77 heeft kunnen incasseren, is door [geïntimeerde] gemotiveerd weersproken en door [appellant] mede in het licht van dat verweer onvoldoende nader onderbouwd. Zonder nadere toelichting, die ontbreekt, is de enkele stelling dat de grond immers verkocht was en dat men geen toeslagrechten kan incasseren als de grond niet meer in gebruik is, daarvoor onvoldoende. Het hof houdt het er dan ook voor dat [appellant] zeven toeslagrechten heeft geïncasseerd à € 823,72 per stuk. Daarvan komt ¾ x (7 x € 823,72) = € 4.324,53 aan [geïntimeerde] toe.
3.8.
Nu uit het voorgaande blijkt dat, ondanks het deels slagen van grief 1, ook het hof van oordeel is dat de hoofdvordering van [geïntimeerde] voor een belangrijk deel moet worden toegewezen, faalt grief 2 waarmee [appellant] betoogt dat de kantonrechter ten onrechte rente en buitengerechtelijke kosten heeft toegewezen omdat de hoofdvordering had moeten worden afgewezen.
3.9.
Met grief 3 klaagt [appellant] over de toewijzing van de gevorderde accountantskosten. Naar het oordeel van het hof voert [appellant] in de toelichting op deze grief terecht aan dat uit de nota’s die [geïntimeerde] heeft overgelegd ter onderbouwing van die kosten (daterend uit 2015) niet blijkt dat alle daarin opgesomde werkzaamheden betrekking hebben gehad op advisering inzake toeslagrechten. Uitsluitend bij de werkzaamheden die zijn verricht op 12 en 22 september 2015 is dat wel vermeld. De daarmee gepaard gaande kosten bedragen € 92,51. Dat bezwaar heeft [geïntimeerde] onvoldoende weersproken met de enkele stelling dat het urenoverzicht wel die werkzaamheden zou betreffen ondanks dat dit niet expliciet is vermeld. In zoverre slaagt grief 3 ook.
De klacht van [appellant] dat de kosten van de accountant helemaal niet voor vergoeding in aanmerking komen omdat het openbare gegevens betreft die [geïntimeerde] zelf had kunnen opvragen, verwerpt het hof. Terecht voert [geïntimeerde] hier tegen aan daarmee niet gezegd is dat het maken van die kosten onredelijk is. Naar het oordeel van het hof komt het bedrag van
€ 92,51 als redelijke kosten ter vaststelling van schade voor vergoeding in aanmerking.
3.10.
De slotsom van al het voorgaande is dat de grieven gedeeltelijk slagen. Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd voor zover [appellant] daarin is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 6.886,46 en een bedrag van € 427,02. Opnieuw rechtdoende zal [appellant] in plaats daarvan worden veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 4.324,53 en € 92,51.
Grief 3 faalt voor zover die is gericht tegen de proceskostenveroordeling. Nu de vorderingen van [geïntimeerde] ook in hoger beroep grotendeels worden toegewezen, is [appellant] terecht veroordeeld in de kosten van de eerste aanleg. In hoger beroep zal [appellant] ook als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten.

4.De uitspraak

Het hof:
vernietigt het bestreden vonnis voor zover [appellant] daarin is veroordeeld tot betaling van het bedrag van € 6.886,46 aan hoofdsom en het bedrag van € 427,02 inzake gemaakte kosten, en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt [appellant] om aan [geïntimeerde] te betalen een bedrag van € 4.324,53 aan hoofdsom te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 26 november 2015 en een bedrag van € 92,51 aan gemaakte kosten;
bekrachtigt het bestreden vonnis voor het overige;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep, en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op € 313,= aan griffierecht en op € 1.138,50 aan salaris advocaat;
veroordeelt [geïntimeerde] om aan [appellant] terug te betalen het bedrag dat als gevolg van de gedeeltelijke vernietiging van het bestreden vonnis als onverschuldigd aangemerkt moet worden;
verklaart dit arrest uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. O.G.H. Milar, E.H. Schulten en J.C.J. van Craaikamp en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2018.
griffier rolraadsheer