ECLI:NL:GHSHE:2018:2287

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
30 mei 2018
Zaaknummer
200.194.021_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake geldlening en bewijs van terugbetaling

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geldlening waarbij [geïntimeerde] [appellant] heeft aangesproken voor een bedrag van € 17.646,39, dat volgens [geïntimeerde] niet is terugbetaald. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin [appellant] is toegelaten tot bewijsvoering. Tijdens de zittingen heeft [appellant] aangegeven dat hij geen andere bewijsmiddelen heeft dan getuigenbewijs. Uiteindelijk heeft hij alleen zichzelf als getuige gehoord en afgezien van verdere getuigen. Het hof oordeelt dat het bijgebrachte bewijs ontoereikend is en dat [appellant] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Het hof bevestigt de eerdere beslissingen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 29 mei 2018.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.194.021/01
arrest van 29 mei 2018
in de zaak van
[appellant],
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. P.L.M. Stieger te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[geïntimeerde] ,
handelend onder de naam [amusementsautomaten] Amusementsautomaten,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [geïntimeerde] ,
in rechte niet verschenen,
verstek verleend,
als vervolg op de door het hof gewezen tussenarresten van 27 september 2016 en 11 juli 2017 in het hoger beroep van het vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant, zittingsplaats ‘s‑Hertogenbosch van 10 maart 2016, gewezen tussen [appellant] als gedaagde en [geïntimeerde] als eiser.

8.Het verdere geding in hoger beroep

8.1
Het verder verloop blijkt uit:
  • het tussenarrest van 11 juli 2017 waarbij [appellant] tot bewijs is toegelaten,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 17 oktober 2017, waarbij niemand is verschenen en op telefonisch verzoek van [appellant] de zaak naar de rol is verwezen voor nieuwe opgave van getuigen en verhinderdata,
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 30 januari 2018, waarbij [appellant] in enquête één getuige heeft doen horen en de zaak op verzoek van [appellant] naar de rol is verwezen voor nieuwe opgave van getuigen en verhinderdata,
  • het H16-formulier van 9 mei 2018 waarin [appellant] meedeelt dat hij afziet van verder getuigenverhoor en arrest vraagt.
8.2
Het hof heeft een datum voor arrest bepaald en doet recht op de bovenvermelde stukken, die genoemd in de tussenarresten en die van de eerste aanleg.

9.De verdere beoordeling

9.1
Het hof roept in herinnering dat dit hoger beroep zich toespitst op de bij het bestreden vonnis op vordering van [geïntimeerde] uitgesproken veroordeling van [appellant] tot betaling van in totaal € 17.646,39. [geïntimeerde] grondt die toegewezen vordering in hoofdlijn op zijn standpunt dat [appellant] tekort is geschoten in zijn uit de geldleningsovereenkomst voortvloeiende verplichting tot terugbetaling van de voor € 11.700,-- onbetaald gebleven hoofdsom. Het hof volhardt bij de in de tussenarresten gegeven beslissingen, waaronder die dat op [appellant] de bewijslast rust van zijn stelling dat de geleende hoofdsom geheel aan [geïntimeerde] is terugbetaald, dat dit bewijs met de bij de kantonrechter en tot aan het tussenarrest van 11 juli 2017 bijgebrachte bewijsmiddelen (nog) niet is geleverd maar dat [appellant] nadrukkelijk aanbiedt om het bewijs middels het horen van de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] alsnog te leveren. Bij het tussenarrest van 11 juli 2017 heeft het hof [appellant] toegelaten (nader) te bewijzen dat hij de geldlening in zijn geheel heeft afgelost.
9.2
Ter zitting van 30 januari 2018 heeft [appellant] aangegeven dat hij geen andere bewijsmiddelen (meer) heeft dan getuigenbewijs. Uiteindelijk heeft [appellant] in enquête alleen zichzelf (opnieuw) als getuige doen horen en afgezien van verdere (eerder aangekondigde) getuigen.
9.3
Het hof oordeelt het bijgebrachte bewijs, ook alles samen en in onderling verband beziend, ontoereikend. Het hof volhardt bij hetgeen hierover in het tussenarrest van 11 juli 2017 al voorshands is geoordeeld en maakt dat oordeel nu definitief. [appellant] brengt nu alleen aanvullend bewijs bij door zichzelf (opnieuw) als getuige te doen horen. Zijn eigen partijgetuigenverklaring heeft vrije bewijskracht, maar voor door [appellant] zelf te bewijzen feiten mag het alleen bewijs in eigen voordeel opleveren als dat strekt ter aanvulling van onvolledig bewijs. Dat onvolledig bewijs ontbreekt hier evenwel althans is ontoereikend. Dat [appellant] rechtstreeks belang heeft bij de uitkomst van deze procedure maakt diens getuigenverklaring bovendien (niet onbetrouwbaar, maar wel) behoedzaam te bezien. Verder weegt het hof mee dat [appellant] de nadrukkelijk als getuigen aangekondigde [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 3] uiteindelijk toch niet als getuigen heeft voorgebracht.
Voor zover [appellant] vraagtekens plaatst bij door [geïntimeerde] erkende aflossingen en opgestelde facturen of reclamaties, brengt dat geen relevant bewijs bij dat hij de geldlening geheel heeft afgelost. Ook voor zover [geïntimeerde] volgens [appellant] talrijke gelegenheden heeft gehad om hem toekomende aflossingen contant te innen, bewijst dit geenszins dat de door [geïntimeerde] betwiste aflossingen feitelijk hebben plaatsgevonden. Voor zover [appellant] bewijsmiddelen anders gewaardeerd wil zien, volgt het hof hem daarin niet. [appellant] is niet geslaagd in het hem opgedragen bewijs.
9.4
Als onbestreden kantonrechtersoordeel strekt het hof verder tot uitgangspunt dat het door [appellant] tegen de boetevordering gevoerde verjaringsverweer en zijn ingeroepen rechtsverwerkingsverweer geen doel treffen. De kantonrechtersbeslissing over de buitengerechtelijke incassokosten ligt niet ter beoordeling aan het hof voor.
9.5
Omdat [appellant] overigens niets stelt of te bewijzen aanbiedt dat tot een ander oordeel leidt, concludeert het hof dat zijn toegelichte grief faalt en zal het hof het bestreden vonnis bekrachtigen voor zover dat aan het oordeel van het hof is onderworpen. Het hof zal de in het ongelijk te stellen [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep veroordelen en beslist als volgt.

10.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep voor zover dit aan het oordeel van het hof is onderworpen;
veroordeelt [appellant] in de proceskosten van het hoger beroep en begroot die kosten tot op heden aan de zijde van [geïntimeerde] op nihil;
wijst het meer of anders in hoger beroep gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, M.G.W.M. Stienissen en A.J. Henzen en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2018.
griffier rolraadsheer