In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door [appellant] tegen een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Oost-Brabant. De zaak betreft een geldlening waarbij [geïntimeerde] [appellant] heeft aangesproken voor een bedrag van € 17.646,39, dat volgens [geïntimeerde] niet is terugbetaald. Het hof heeft eerder tussenarresten gewezen waarin [appellant] is toegelaten tot bewijsvoering. Tijdens de zittingen heeft [appellant] aangegeven dat hij geen andere bewijsmiddelen heeft dan getuigenbewijs. Uiteindelijk heeft hij alleen zichzelf als getuige gehoord en afgezien van verdere getuigen. Het hof oordeelt dat het bijgebrachte bewijs ontoereikend is en dat [appellant] niet is geslaagd in zijn bewijsopdracht. Het hof bevestigt de eerdere beslissingen en bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter, waarbij [appellant] in de proceskosten wordt veroordeeld. De uitspraak is gedaan op 29 mei 2018.