ECLI:NL:GHSHE:2018:2286

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
29 mei 2018
Publicatiedatum
29 mei 2018
Zaaknummer
200.186.823_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak in hoger beroep inzake mishandeling met bewijslevering door getuigen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch diende, betreft het een hoger beroep inzake een mishandeling die op 2 mei 2011 zou hebben plaatsgevonden. De appellanten, [appellanten c.s.], hebben in eerste aanleg een vonnis van de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant aangevochten. Het hof heeft in een tussenarrest van 14 maart 2017 geoordeeld dat er voorshands bewijs is geleverd dat de geïntimeerde, [geïntimeerde], de dader is van de mishandeling. De geïntimeerde heeft vervolgens tegenbewijs geleverd door getuigen te laten horen, waaronder zichzelf en zijn zus. De appellanten hebben in contra-enquête ook getuigen laten horen, waaronder de appellanten zelf en een tolk/vertaler. De verklaringen van de getuigen zijn beoordeeld, waarbij de geïntimeerde ontkende de mishandeling te hebben gepleegd en stelde op de betreffende datum niet in [plaats 1] te zijn geweest, maar in zijn woonplaats [plaats 2]. Het hof heeft de zaak naar de rol verwezen voor een antwoordakte van de appellanten, zodat zij kunnen reageren op de door de geïntimeerde overgelegde producties. Het hof heeft verder oordeel aangehouden en geen verdere beslissingen genomen in deze fase van de procedure.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.186.823/01
arrest van 29 mei 2018
in de zaak van

1.[appellante] ,wonende te [woonplaats] ,

2.
[appellant] ,wonende te [woonplaats] ,
appellanten,
hierna aan te duiden als [appellanten c.s.] ,
advocaat: mr. J.K.S. Verhoek te Bleiswijk,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
hierna aan te duiden als [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. R.W.J.H.A. Neijndorff te 's-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 14 maart 2017 in het hoger beroep van het door de kantonrechter van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, onder zaak-/rolnummer 3437548 CV EXPL 14-5758 gewezen vonnis van 30 september 2015.

5.Het verloop van de procedure

Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenarrest van 14 maart 2017;
  • het proces-verbaal van getuigenverhoor van 14 juni 2017;
  • het proces-verbaal van de contra-enquête van 5 oktober 2017;
  • de door [appellanten c.s.] genomen memorie na getuigenverhoor, tevens houdende wijziging van eis, met producties;
  • de door [geïntimeerde] genomen antwoordmemorie na getuigenverhoor met producties.
Het hof heeft daarna een datum voor arrest bepaald.

6.De verdere beoordeling

6.1.1.
Bij het tussenarrest van 14 maart 2017 heeft het hof [geïntimeerde] toegelaten tot de levering van tegenbewijs tegen de voorshands bewezen geachte stelling van [appellanten c.s.] :
 dat [geïntimeerde] degene was die op 2 mei 2011 in de [adres] te [plaats 1] [appellant] in zijn buik heeft geschopt en op zijn neus heeft geslagen;
 dat [geïntimeerde] degene was die op 2 mei 2011 in de [adres] te [plaats 1] [appellante] in haar buik en rug heeft geschopt.
6.1.2.
Ter levering van dit tegenbewijs heeft [geïntimeerde] twee getuigen laten horen, te weten zichzelf en zijn zus [zus van geintimeerde] . [appellanten c.s.] hebben daarna in contra-enquête drie getuigen laten horen, te weten [appellante] (appellante sub 1), [appellant] (appellant sub 2) en dhr. [getuige] , tolk/vertaler in de Arabische taal.
6.2.1.
[geïntimeerde] heeft als getuige verklaard dat hij de mishandeling van 2 mei 2011 niet heeft gepleegd. Volgens [geïntimeerde] was hij op die middag helemaal niet in [plaats 1] maar in zijn woonplaats [plaats 2] .
6.2.2.
[zus van geintimeerde] heeft verklaard dat [geïntimeerde] in 2011 bij de V&D in [plaats 2] werkte en geen stage liep in [plaats 1] dus in zoverre (vanwege werkzaamheden of stage) geen reden had om op 2 mei 2011 in [plaats 1] te zijn. Over de vraag of [geïntimeerde] op maandag 2 mei 2011 daadwerkelijk aan het werk was in [plaats 2] en of hij die middag al dan niet in [plaats 1] is geweest, heeft [zus van geintimeerde] niets verklaard. In zoverre levert haar verklaring weinig ondersteuning op voor de verklaring van [geïntimeerde] dat hij op 2 mei 2011 niet in [plaats 1] is geweest en de mishandeling niet heeft gepleegd.
6.2.3.
[geïntimeerde] heeft bij de door hem genomen antwoordmemorie na getuigenverhoor ter levering van nader tegenbewijs twee producties overgelegd, te weten:
  • een getuigschrift van 3 juni 2014, waarin onder meer staat dat [geïntimeerde] van 14 december 2000 tot 1 juni 2014 in de functie van Verkoopadviseur B werkzaam is geweest op de afdeling Herenmode van de V&D te [plaats 2] ;
  • een kopie van een weekrooster van de V&D van de week van maandag 2 mei 2011, waaruit volgens [geïntimeerde] blijkt dat hij op maandag 2 mei 2011 van 09:00 tot 18:00 uur stond ingeroosterd bij de V&D te [plaats 2] .
6.2.4.
[appellanten c.s.] zijn daarna niet meer aan het woord geweest in deze procedure, en hebben dus nog niet op deze producties kunnen reageren. Het hof zal de zaak naar de rol verwijzen voor een antwoordakte van [appellanten c.s.] , teneinde hen in de gelegenheid te stellen alsnog op de door [geïntimeerde] overgelegde producties te reageren. Een antwoordakte van [geïntimeerde] wordt niet verwacht.
6.3.
Het hof zal elk verder oordeel aanhouden.

7.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van dinsdag 26 juni 2018 voor een (antwoord)akte aan de zijde van [appellanten c.s.] met het hiervoor in rov. 6.2.4 omschreven doel (waarna geen antwoordakte van [geïntimeerde] );
houdt elke verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.B.N. Keizer, O.G.H. Milar en M.G.W.M. Stienissen en in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 29 mei 2018.
griffier rolraadsheer