ECLI:NL:GHSHE:2018:2259

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
200.236.419_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Insolventierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bekrachtiging van het einde van de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei wegens tekortkomingen in de nakoming van verplichtingen

In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep betreffende de beëindiging van de schuldsaneringsregeling van de appellant. De rechtbank Oost-Brabant had eerder op 20 maart 2018 geoordeeld dat de appellant, die in 2013 onder de schuldsaneringsregeling was geplaatst, toerekenbaar tekortgeschoten was in de nakoming van zijn verplichtingen. De appellant had verzocht om de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren, maar het hof oordeelde dat hij niet aan zijn informatie-, afdracht- en inspanningsverplichtingen had voldaan. De appellant had niet voldoende gesolliciteerd en had zijn bewindvoerder niet tijdig geïnformeerd over zijn strafrechtelijke vervolging. Het hof concludeerde dat de tekortkomingen niet konden worden toegerekend aan bijzondere omstandigheden en dat er geen aanleiding was om de tekortkomingen buiten beschouwing te laten. Het hof bekrachtigde het vonnis van de rechtbank en beëindigde de schuldsaneringsregeling zonder toekenning van een schone lei. De appellant had in hoger beroep aangevoerd dat hij niet op de hoogte was van de ernst van zijn situatie en dat hij hulp nodig had, maar het hof oordeelde dat de appellant zelf verantwoordelijk was voor zijn tekortkomingen en dat de schuldsaneringsregeling niet kon worden verlengd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 24 mei 2018
Zaaknummer : 200.236.419/01
Zaaknummer eerste aanleg : R 13/118
in de zaak in hoger beroep van:
[appellant] ,
wonende te [woonplaats] ,
appellant,
hierna te noemen: [appellant] ,
advocaat: mr. R.J. Laatsman te Oss.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar het vonnis van de rechtbank Oost-Brabant van 20 maart 2018.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 28 maart 2018, heeft [appellant] het hof verzocht om (letterlijk conform petitum:) “op hem de schuldsaneringsregeling van toepassing te verklaren, althans het vonnis van de rechtbank te vernietigen”.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 16 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- [appellant] , bijgestaan door mr. Laatsman,
- mevrouw [bewindvoerder] , hierna te noemen: de bewindvoerder.
2.3.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van het indieningsformulier met bijlagen van de advocaat van [appellant] d.d. 6 april 2018 en de brief met bijlagen van de bewindvoerder d.d. 3 mei 2018. Het hof heeft niet de beschikking over het/de proces(sen)-verbaal van de mondelinge behandeling(en) in eerste aanleg.

3.De beoordeling

3.1.
Bij vonnis van 27 februari 2013 is ten aanzien van [appellant] de toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken.
3.2.
Bij vonnis van 18 april 2018 heeft de rechtbank de termijn als bedoeld in artikel 349a lid 1 Fw verlengd - onder meer totdat duidelijkheid bestaat omtrent het aandeel van de schuldenaar in een lopende strafzaak - met een maximum van 24 maanden, te weten tot 27 februari 2018 en vervolgens iedere verdere beslissing aangehouden.
3.3.
Bij vonnis waarvan beroep heeft de rechtbank op de voet van artikel 354 lid 1 Faillissementswet (Fw) bij wijze van eindoordeel in verband met het verstrijken van de looptijd van de schuldsaneringsregeling, geoordeeld dat Bergh toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. De rechtbank heeft daarbij geen toepassing gegeven aan artikel 354 lid 2 Fw, zodat op grond van artikel 358 lid 2 Fw aan Bergh geen “schone lei” is verleend. De rechtbank heeft verstaan dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling eindigt op het moment dat de slotuitdelingslijst verbindend is geworden of de uitspraak tot beëindiging in kracht van gewijsde is gegaan, doch dat de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen van de schuldenaar eindigen aan het einde van de looptijd van de schuldsaneringsregeling.
3.3.
De rechtbank heeft dit, zakelijk weergegeven, als volgt gemotiveerd.
“Bij strafvonnis van 12 april 2017 is de schuldenaar veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. De schuldenaar heeft ten behoeve van de tenuitvoerlegging van voornoemd vonnis van 16 juni 2017 tot en met 30 november 2017 in detentie gezeten. Gelet op de voordracht van de bewindvoerder en het verhandelde ter zitting is voldoende vast komen te staan dat de schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen in de schuldsaneringsregeling. De rechtbank overweegt daartoe het volgende. De schuldenaar heeft niet voldaan aan de informatieverplichting. Hij heeft onvoldoende informatie en stukken aan de bewindvoerder doen toekomen en heeft daarnaast geen informatie verstrekt over hetgeen waarvoor hij strafrechtelijk is veroordeeld. Ook heeft de schuldenaar niet voldaan aan de sollicitatieplicht, nu hij over een periode van 17 maanden onvoldoende bewijsstukken van zijn sollicitaties heeft overgelegd. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat de schuldenaar, gelet op de door de bewindvoerder voorlopig berekende boedelachterstand van € 1.149,55 niet heeft voldaan aan zijn afdrachtverplichting. Voorts is de rechtbank, gelet op hetgeen de bewindvoerder heeft gesteld in haar voordracht, met de bewindvoerder van oordeel dat de schuldenaar zijn schuldeisers heeft benadeeld. Daarbij staat vast dat de schuldenaar gedurende zijn detentie van 6 maanden niet fulltime betaald werk heeft kunnen verrichten, waardoor de schuldenaar niet heeft voldaan aan zijn inspanningsplicht en niet het uiterste heeft gedaan om gelden voor zijn schuldeisers te genereren. Nu de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar reeds de maximale termijn van 5 jaar heeft gelopen, is er geen ruimte meer voor een verlenging van de schuldsaneringsregeling. Het voorgaande leidt ertoe dat de schuldsaneringsregeling van de schuldenaar zal worden beëindigd zonder schone lei.”
3.4.
[appellant] kan zich met deze beslissing niet verenigen en hij is hiervan in hoger beroep gekomen. [appellant] heeft in het beroepschrift - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. Ten onrechte is overwogen door de rechtbank in het bestreden vonnis dat [appellant] de uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende informatie-, afdracht-, en inspanningsverplichting onvoldoende is nagekomen. Hij is in zijn naïviteit betrokken bij een strafbaar feit maar heeft naar eigen zeggen niets gedaan. Dat hij strafrechtelijk is veroordeeld doet daar niets aan af. Hij moest voor iemand iets wegbrengen, terwijl hij dacht dat dit was toegestaan. Hij wist niet dat hij verboden middelen vervoerde. Voorts is ten onrechte door de rechtbank vastgesteld dat [appellant] zijn informatieverplichting niet is nagekomen. Hij is altijd zijn informatieverplichtingen nagekomen. Ten onrechte is gesteld door de bewindvoerder dat hij niets heeft medegedeeld. Dit kan worden bevestigd door [sociaal werker van Ons Welzijn] van Ons Welzijn. [appellant] is ernstig dyslectisch en kan nauwelijks lezen. Daarom heeft hij hulp nodig. Volgens [sociaal werker van Ons Welzijn] is altijd keurig gesolliciteerd. Gedurende de detentie kon er niet worden gesolliciteerd. Hij heeft toen ook niet kunnen werken. Echter is sprake van een gezond arbeidsethos. Na zijn vrijlating heeft [appellant] onmiddellijk de draad opgepakt en is hij aan de slag gegaan. Om die reden wordt verzocht om een verlenging van 6 maanden. Dan worden schuldeisers ook niet benadeeld, want dat wil [appellant] niet.
3.5.
Hieraan is door en namens [appellant] ter zitting in hoger beroep - zakelijk weergegeven - het volgende toegevoegd. [appellant] geeft allereerst aan thans te beseffen dat een schuldsaneringsregeling die, zoals in zijn geval, reeds de maximale termijn van vijf jaren heeft geduurd in beginsel niet meer kan worden verlengd. Primair verzoekt [appellant] nu dan ook om een schone lei, subsidiair handhaaft hij evenwel zijn verlengingsverzoek. Voorts geeft [appellant] aan dat hij wel heeft gesolliciteerd, maar dat hij hiervan geen (schriftelijke) bewijzen heeft. Vanaf januari 2018 neemt hij nu met behoud van uitkering deel aan een werkproject dat hem moet voorbereiden op een herintreding op de arbeidsmarkt binnen nu en twee jaren. Desgevraagd geeft [appellant] aan dat hij tegen zijn strafrechtelijke veroordeling geen hoger beroep heeft ingesteld omdat zijn medeplegers aanzienlijk zwaarder waren gestraft dan hijzelf en hij mede om die reden bang was dat ook zijn straf in hoger beroep zwaarder uit zou kunnen vallen.
3.6.
De bewindvoerder heeft in haar brief van 3 mei 2018 - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd. [appellant] stelt onterecht dat hij zijn informatieverplichting zou zijn nagekomen. Hij voert daarbij aan dat de heer [sociaal werker van Ons Welzijn] van Ons Welzijn het door hem nakomen van deze verplichting zou kunnen bevestigen. Gezien het feit dat de heer [sociaal werker van Ons Welzijn] [appellant] echter pas sinds 4 oktober 2016 in zijn hoedanigheid van sociaal werker bijstaat, stelt de bewindvoerder zich op het standpunt dat de heer [sociaal werker van Ons Welzijn] aldus niet kan bevestigen dat [appellant] in de jaren 2013, 2014 en 2016 wel heeft voldaan aan de op hem rustende sollicitatieverplichting. De heer [sociaal werker van Ons Welzijn] had simpelweg destijds nog geen bemoeienis met [appellant] . Daarnaast merkt de bewindvoerder volledigheidshalve op dat de verzochte verlenging van de regeling niet langer tot de mogelijkheden behoort aangezien de regeling reeds vanaf 27 februari 2013 op saniet van toepassing is en aldus op grond van art. 349a lid 2 Fw niet meer verlengd kan worden.
3.7.
Hieraan is door de bewindvoerder ter zitting in hoger beroep -zakelijk weergegeven- het volgende toegevoegd. De bewindvoerder benadrukt dat zij pas na de veroordeling wist dat [appellant] voor een strafbaar feit was opgepakt en veroordeeld. Voor het overige verwijst de bewindvoerder naar het hetgeen zij reeds in haar schrijven van 3 mei 2018 heeft gesteld.
3.8.
Het hof komt tot de volgende beoordeling.
3.8.1.
Bij het einde van de termijn gedurende welke de toepassing van de schuldsaneringsregeling van kracht is, dient op de voet van artikel 354 lid 1 Fw te worden vastgesteld of de schuldenaar toerekenbaar is tekortgeschoten in de nakoming van één of meer uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen. Bij deze vaststelling geldt als maatstaf of een tekortkoming, in het licht van alle omstandigheden van het geval, een duidelijke aanwijzing vormt dat het bij de schuldenaar aan de van hem te vergen medewerking aan een doeltreffende uitvoering van de schuldsaneringsregeling heeft ontbroken. Ingevolge artikel 354 lid 2 Fw dient de rechter voorts na te gaan of er aanleiding bestaat om te bepalen dat een tekortkoming gezien haar bijzondere aard of geringe betekenis buiten beschouwing blijft.
3.8.2.
Vast staat dat [appellant] meerdere van de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende verplichtingen toerekenbaar niet naar behoren dan wel in het geheel niet is nagekomen. Zo heeft [appellant] , zoals door hem bij gelegenheid van de mondelinge behandeling in hoger beroep ook is erkend, niet (voldoende) aantoonbaar gesolliciteerd. Daarnaast heeft [appellant] gedurende zijn detentie voor de duur van vijf maanden in het geheel niet kunnen solliciteren dan wel betaalde arbeid kunnen verrichten, hetgeen het hof hem nadrukkelijk toerekent. Door het plegen van een misdrijf heeft [appellant] immers weloverwogen het risico genomen dat hij hiervoor tot een detentie en/of ontnemingsvordering zou kunnen worden veroordeeld met alle nadelige gevolgen voor het verloop van zijn schuldsaneringsregeling en zijn schuldeisers van dien, daargelaten nog dat het plegen van een misdrijf zich op geen enkele wijze verhoudt tot de aard en het doel van de schuldsaneringsregeling.
3.8.3.
Daarbij komt dat [appellant] ook de voor hem uit de schuldsaneringsregeling voortvloeiende (spontane) informatieplicht niet naar behoren is nagekomen. Zo heeft [appellant] verzuimd zijn bewindvoerder terstond te berichten aangaande zijn strafrechtelijke vervolging en heeft hij met betrekking tot de door hem gestelde sollicitatieactiviteiten geen enkel schriftelijk bewijs overgelegd. Het hof gaat hierbij voorbij aan de stelling van [appellant] dat zijn maatschappelijk werker, de heer [sociaal werker van Ons Welzijn] , zijn voldoen aan de informatieplicht zou kunnen bevestigen nu ingevolge de Recofa-richtlijnen in het kader van een schuldsaneringsregeling immers hoe dan ook schriftelijke sollicitatiebewijzen worden verlangd en de heer [sociaal werker van Ons Welzijn] bovendien pas sinds oktober 2016 in beeld is en dus geen zicht kan hebben op de wijze waarop [appellant] in de daaraan voorafgaande jaren heeft gesolliciteerd. Daarbij is het hof bovendien van oordeel dat niet is gebleken dat de geconstateerde tekortkomingen [appellant] niet kunnen worden toegerekend als bedoeld in artikel 354 lid 1 Fw noch dat er sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 354 lid 2 Fw. Op grond hiervan is het hof dan ook van oordeel dat de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van [appellant] terecht heeft beëindigd zonder toekenning van de “schone lei”. Ten overvloede merkt het hof op hierbij op dat, zoals door [appellant] bij gelegenheid van de mondelinge behandeling ook is onderkend, wet noch jurisprudentie enig aanknopingspunt bieden om een schuldsaneringsregeling welke op grond van art. 349a lid 2 Fw reeds de maximale termijn van vijf jaren heeft geduurd nog aanvullend te verlengen zoals door [appellant] , ondanks het feit dat hij met dit gegeven inmiddels genoegzaam bekend is, subsidiair is verzocht.
3.9.
Het vonnis waarvan beroep zal worden bekrachtigd.

4.De uitspraak

Het hof:
bekrachtigt het vonnis waarvan beroep.
Dit arrest is gewezen door mrs. A.P. Zweers-van Vollenhoven, J.I.M.W. Bartelds en M.W.M. Souren en in het openbaar uitgesproken op 24 mei 2018.