In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen is beëindigd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I.M. van den Heuvel, heeft op 16 februari 2018 beroep aangetekend tegen de beschikking van 16 november 2017, waarin de Raad voor de Kinderbescherming het verzoek had gedaan om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen.
Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2018 zijn de moeder, de raad en de Gecertificeerde Instelling (GI) gehoord. De vader en de pleegouders waren niet aanwezig, hoewel zij opgeroepen waren. De moeder voerde aan dat de rechtbank onvoldoende had ingegaan op haar verweren en dat het gezag ten onrechte was beëindigd. De raad en de GI stelden dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd als zij bij de moeder zouden opgroeien, en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen.
Het hof heeft overwogen dat het gezag van een ouder kan worden beëindigd indien de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen en dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De kinderen hebben dringend hulp nodig en het hof achtte een nader onderzoek niet in het belang van de kinderen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd en het hof heeft verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.