ECLI:NL:GHSHE:2018:2251

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
24 mei 2018
Publicatiedatum
24 mei 2018
Zaaknummer
200.233.565_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake beëindiging gezag over minderjarige kinderen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de moeder tegen een beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, waarin het gezag van de ouders over hun twee minderjarige kinderen is beëindigd. De moeder, bijgestaan door haar advocaat mr. I.M. van den Heuvel, heeft op 16 februari 2018 beroep aangetekend tegen de beschikking van 16 november 2017, waarin de Raad voor de Kinderbescherming het verzoek had gedaan om het gezag van de moeder te beëindigen. De moeder verzocht het hof om de beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad af te wijzen.

Tijdens de mondelinge behandeling op 3 mei 2018 zijn de moeder, de raad en de Gecertificeerde Instelling (GI) gehoord. De vader en de pleegouders waren niet aanwezig, hoewel zij opgeroepen waren. De moeder voerde aan dat de rechtbank onvoldoende had ingegaan op haar verweren en dat het gezag ten onrechte was beëindigd. De raad en de GI stelden dat de kinderen in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd als zij bij de moeder zouden opgroeien, en dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen op zich te nemen.

Het hof heeft overwogen dat het gezag van een ouder kan worden beëindigd indien de ontwikkeling van de minderjarige ernstig wordt bedreigd en de ouder niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te dragen. Het hof heeft geconcludeerd dat de moeder niet in staat is om de zorg voor de kinderen te dragen en dat de bestreden beschikking van de rechtbank moet worden bekrachtigd. De kinderen hebben dringend hulp nodig en het hof achtte een nader onderzoek niet in het belang van de kinderen. De beschikking van de rechtbank is bekrachtigd en het hof heeft verzocht om een afschrift van de uitspraak naar het centraal gezagsregister te sturen.

Uitspraak

GERECHTSHOF 's-HERTOGENBOSCH

Afdeling civiel recht
Uitspraak : 24 mei 2018
Zaaknummer : 200.233.565/01
Zaaknummer 1e aanleg : C/02/334797 / FA RK 17-4673
in de zaak in hoger beroep van:
[appellante],
wonende te [woonplaats] ,
appellante,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. I.M. van den Heuvel,
tegen
Raad voor de Kinderbescherming,
regio Zuidwest Nederland, locatie [locatie] ,
verweerder,
hierna te noemen: de raad.
Als belanghebbenden worden aangemerkt:
- [de vader]wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de vader);
- Stichting Jeugdbescherming Brabantgevestigd te [vestigingsplaats] , tevens kantoorhoudende te [kantoorplaats] (hierna te noemen: de Gecertificeerde Instelling (GI));
- [de pleegouders], wonende te [woonplaats] (hierna te noemen: de pleegouders).

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst naar de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 november 2017.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Bij beroepschrift met producties, ingekomen ter griffie op 16 februari 2018, heeft de moeder verzocht voormelde beschikking te vernietigen en het verzoek van de raad tot beëindiging van het gezag van de moeder over de kinderen af te wijzen.
2.2.
Bij verweerschrift, met productie, ingekomen ter griffie op 3 april 2018, heeft de GI verzocht het hoger beroep van de moeder af te wijzen en voormelde beschikking in stand te laten.
2.3.
De mondelinge behandeling heeft plaatsgevonden op 3 mei 2018. Bij die gelegenheid zijn gehoord:
- de moeder, bijgestaan door mr. Van den Heuvel;
- de raad, vertegenwoordigd door mevrouw [vertegenwoordiger van de raad] ;
- de GI, vertegenwoordigd door de heer [vertegenwoordiger van de GI 1] en mevrouw [vertegenwoordiger van de GI 2] .
Tijdens de mondelinge behandeling is door mr. Van den Heuvel om aanhouding daarvan gevraagd. Dat verzoek is afgewezen. Verder heeft mr. Van den Heuvel ter zitting een pleitnota overgelegd.
2.4.
De vader en de pleegouders zijn, hoewel behoorlijk opgeroepen, niet ter zitting in hoger beroep verschenen. De vader heeft kort na de mondelinge behandeling een bericht van verhindering aan het hof doen toekomen.
2.5.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van de inhoud van:
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling in eerste aanleg op 3 november 2017;
  • een tweetal faxberichten van de advocaat van de moeder d.d. 30 april 2018, beide met bijlage;
  • het faxbericht van de GI d.d. 1 mei 2018 met bijlagen.

3.De beoordeling

3.1.
Uit de inmiddels verbroken relatie van de moeder met de vader zijn - voor zover hier van belang - geboren:
- [minderjarige 1] (hierna te noemen: [minderjarige 1] ), op [geboortedatum] 2008 te [geboorteplaats] ;
- [minderjarige 2] (hierna te noemen: [minderjarige 2] ), op [geboortedatum] 2009 te [geboorteplaats] .
3.2.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2] zijn in juni 2016 op vrijwillige basis ondergebracht in een pleeggezin.
Bij beschikking van 18 augustus 2016 zijn [minderjarige 1] en [minderjarige 2] onder toezicht gesteld en is een machtiging uithuisplaatsing ten behoeve van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] afgegeven. De ondertoezichtstelling en de machtiging uithuisplaatsing zijn bij beschikking van 17 augustus 2017 (laatstelijk) verlengd tot 18 november 2017.
3.3.
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking heeft de rechtbank het gezag van de ouders over [minderjarige 1] en [minderjarige 2] beëindigd en de GI benoemd tot voogdes over de kinderen.
3.4.
De moeder kan zich met deze beslissing niet verenigen en zij is hiervan in hoger beroep gekomen.
3.5.
De moeder voert in het beroepschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aan. Het rapport van de raad bevat oude informatie en algemeenheden en de GI heeft niet serieus onderzocht of de kinderen weer thuis zouden kunnen wonen. De motivering van de rechtbank betreft een herhaling van de visie van de raad en de GI. De rechtbank is onvoldoende ingegaan op de verweren van de moeder en bovendien had de rechtbank de kinderen moeten horen. Het gezag over de kinderen is ten onrechte beëindigd. Ter zitting heeft de advocaat van de moeder onder verwijzing naar Europese jurisprudentie verzocht om een deskundigenonderzoek.
3.6.
De raad heeft ter zitting in hoger beroep het volgende aangevoerd. De informatie in het rapport van de raad is recent. Het onderzoek is in juli 2017 gestart en in augustus 2017 hebben de gesprekken plaatsgevonden. Bovendien speelt hetgeen in het verleden is gebeurd en de daaruit voortkomende risicofactoren ook een rol. De ouders hebben onvoldoende mogelijkheden om de kinderen te verzorgen en op te voeden. Het toekomstperspectief van de kinderen ligt in het pleeggezin en de kinderen hebben er baat bij om dit bevestigd te krijgen. Een deskundigenonderzoek is een te zwaar middel en vraagt veel van de kinderen.
3.7.
De GI heeft in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, - kort samengevat - het volgende aangevoerd. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] verblijven sinds juni 2016 in het huidige perspectief biedende pleeggezin waar zij positieve stappen zetten in hun ontwikkeling. [minderjarige 1] en [minderjarige 2] profiteren van de rust en stabiliteit en zijn verheugd dat zij daar kunnen blijven wonen. Verder hebben de kinderen behandeling van de GGZ nodig en is het belangrijk dat hier ook ruimte voor is. De GI heeft zorgen over het functioneren en de mogelijkheden van de moeder. Zij wekt de indruk belast te worden door haar persoonlijke situatie en problematiek. Tijdens de omgangsmomenten heeft de moeder veel steun en advies nodig en is er regelmatig sprake van onrust en misverstanden. Gezien de zorgen wordt niet verwacht dat de moeder de verzorging en opvoeding voor [minderjarige 1] en [minderjarige 2] in staat is te dragen binnen een voor de kinderen aanvaardbaar te achten termijn, aldus de GI.
3.8.
Het hof overweegt allereerst dat het hof, evenals de rechtbank, geen aanleiding ziet om de kinderen, die jonger dan 12 jaar oud zijn, te horen. De raad heeft in het kader van het onderzoek recent nog uitgebreid met de kinderen gesproken. Afgezien hiervan is niet gesteld dat de kinderen thans een andere mening zijn toegedaan.
3.9.
Voorts overweegt het hof dat ingevolge artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) het gezag van een ouder over een of meer van zijn kinderen beëindigd kan worden indien:
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder niet de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, in staat is te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
3.10.
Evenals de rechtbank en op dezelfde gronden als de rechtbank, die het hof na eigen weging en beoordeling overneemt en tot de zijne maakt, is het hof van oordeel dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] bij de moeder zodanig zouden opgroeien dat zij in hun ontwikkeling ernstig worden bedreigd, en dat de moeder niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247 lid 2 BW, te dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] aanvaardbaar te achten termijn.
Het hof voegt daar nog het volgende aan toe. De kern van het betoog van de moeder in hoger beroep is dat niet is onderzocht of de moeder de verzorging en opvoeding van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] op zich kan nemen. Het hof is echter voldoende gebleken dat de moeder hiertoe niet in staat is. Vaststaat dat [minderjarige 1] en [minderjarige 2] sinds augustus 2016 onder toezicht staan en dat de voor hen benodigde hulpverlening sindsdien niet met de nodige voortvarendheid op gang is gekomen. Beide ouders achtten EMDR-therapie niet in het belang van [minderjarige 1] , althans zij waren van de noodzaak daarvan niet overtuigd. Beide ouders gaven aanvankelijk geen toestemming voor behandeling van de kinderen vanuit de GGZ terwijl een behandeladvies was gegeven omdat de kinderen kampen met specifieke problematiek. Verder constateert het hof op basis van de stukken, maar ook op basis van de eigen waarneming op zitting, dat het niet goed gaat met de moeder. Daarbij komt nog dat ter zitting in hoger beroep is gebleken, althans bevestigd, dat de omgangsmomenten zijn ingekort en dat het vanwege de problematiek van de moeder niet lukt om regelmaat in die momenten te brengen.
3.11.
Het hof begrijpt het ter zitting door de advocaat van de moeder gedane verzoek als een verzoek om een contra-expertise als bedoeld in artikel 810a tweede lid Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering. Het hof acht dat verzoek onvoldoende concreet gemaakt en onvoldoende onderbouwd. De advocaat van de moeder heeft niet duidelijk gemaakt op welke punten het rapport van de raad volgens hem niet juist is. Evenmin is gesteld dat de moeder de verzorging en opvoeding van de kinderen aan zou kunnen. Volstaan is met de enkele opmerking dat het rapport van de raad gedateerd is. Het hof kan in elk geval niet vaststellen dat het rapport dusdanig verouderd en gedateerd is dat het niet meegenomen kan worden in deze procedure.
Verder is voor het hof, op grond van de verklaringen van de raad en de GI ter zitting in hoger beroep, voldoende aannemelijk geworden dat een nader onderzoek niet in het belang van de kinderen is vanwege hun specifieke problematiek. De kinderen, en dan met name [minderjarige 1] , hebben dringend hulp van de GGZ nodig. Die hulp mag in het belang van de kinderen geen (verdere) vertraging oplopen door nadere onderzoeken. Bovendien hebben de kinderen dringend behoefte aan duidelijkheid.
3.12.
Het voorgaande leidt ertoe dat de bestreden beschikking dient te worden bekrachtigd.

4.De beslissing

Het hof:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, zittingsplaats Breda, van 16 november 2017;
verzoekt de griffier krachtens het bepaalde in het Besluit Gezagsregisters een afschrift van deze uitspraak toe te zenden aan de griffier van de rechtbank Oost-Brabant, afdeling civiel recht, team familie- en jeugdrecht, ter attentie van het centraal gezagsregister;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. L.Th.L.G. Pellis, C.N.M. Antens en P.M.M. Mostermans en is op 24 mei 2018 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.