In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het ouderlijk gezag van de moeder over haar minderjarige dochter. De moeder, die gediagnosticeerd is met een Borderline persoonlijkheidsstoornis, heeft in het verleden onvoldoende stabiliteit en zorg kunnen bieden aan haar dochter, die sinds 21 oktober 2014 onder toezicht staat van de gecertificeerde instelling Stichting Bureau Jeugdzorg Limburg. De minderjarige verblijft sinds 1 mei 2014 bij pleegouders en heeft een chronische posttraumatische-stressstoornis ontwikkeld als gevolg van eerdere ervaringen.
De rechtbank Limburg had eerder op 8 november 2017 het ouderlijk gezag van de moeder beëindigd en de GI tot voogdes benoemd. De moeder ging in hoger beroep tegen deze beslissing, stellende dat zij in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar dochter te dragen. Het hof heeft echter geoordeeld dat de moeder niet in staat is om binnen een aanvaardbare termijn de benodigde zorg te bieden, en dat het belang van de minderjarige voorop staat. De moeder heeft onvoldoende stappen ondernomen om haar situatie te verbeteren en de stabiliteit in haar leven is nog steeds niet voldoende.
Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd, waarbij het belang van de minderjarige, die goed gehecht is aan de pleegouders, prevaleert boven de wensen van de moeder. De moeder blijft juridisch ouder, maar het hof benadrukt dat het perspectief van de minderjarige niet meer bij haar ligt. De pleegouders blijven de veilige en stabiele opvoeders voor de minderjarige, en het hof heeft de mogelijkheid van uitbreiding van de omgangscontacten tussen de moeder en de minderjarige open gelaten, afhankelijk van de ontwikkelingen aan de zijde van de moeder.