De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan.
Er is een patroon waarin appellanten welwillend zijn en zeggen open te staan voor hulpverlening, maar waarbij in de praktijk blijkt dat zij de hulpverlening buiten de deur houden. In de rapportage van de GI (het hof begrijpt: van 24 oktober 2017) is een uitgebreid overzicht opgenomen, waaruit het patroon blijkt van meldingen van huiselijk geweld en wisselende verzorgers van de kinderen, alsmede de moeizaamheid om tot een samenwerkingsrelatie te komen met de vader. De medewerkers van Rubicon (Ambulante Spoed Hulp) hebben in 2013 al aangegeven zich dermate onveilig te voelen dat Rubicon geen hulpverlening meer biedt. Tijdens het huisverbod in de zomer van 2017 leek er aanvankelijk ruimte te zijn voor het aanbieden van Ambulante Spoed Hulp aan de stiefmoeder, onder de voorwaarde dat de vader niet in de thuissituatie verbleef. Na de start van Ambulante Spoed Hulp gaf de stiefmoeder aan dat zij geen hulp wenste, waarbij zij een dreigende houding toonde. De hulpverlenende instantie BLOK, die zich richtte op praktische zaken, heeft zich eveneens teruggetrokken vanwege de onwerkbare situatie.
De GI heeft Bijzonder Jeugdwerk de opdracht gegeven voor een gezinsonderzoek. Doel van dit onderzoek is om de beschermende en risicofactoren in beeld te brengen en duidelijk te krijgen of de kinderen thuisgeplaatst kunnen worden en wat hiervoor nodig is.
De discussie met appellanten gaat enkel over de vraag of huiselijk geweld heeft plaatsgevonden, terwijl het gesprek zou moeten gaan over de vraag of sprake is van een veilige thuissituatie voor de kinderen. Appellanten lijken geen probleembesef te hebben en intrinsieke motivatie voor hulpverlening lijkt er niet te zijn. Slechts na het uitoefenen van stevige druk door de GI en met het zicht op een naderende zitting bij de rechtbank of, nu, het hof is de vader bereid gebleken zich te laten behandelen bij Forensisch Psychiatrische Kliniek De Horst. In dit verband wijst de GI ook op een stuk van de behandelaar zoals opgenomen in het verweerschrift in hoger beroep zoals ingediend in de in het kader van de behandeling van de onderhavige zaak gevoegde zaak met nummer 200.233.157/01, betreffende de uithuisplaatsing van de dochter van de stiefmoeder, [de minderjarige dochter van de stiefmoeder] . Verder stelt de GI nog dat de vader overwoog de behandeling af te sluiten en, nadat een collega een afspraak met hem had gemaakt, de vader pas sinds kort (“vier weken”; hof: de vader denkt zelf desgevraagd mogelijk twee maanden) weer naar behandelafspraken bij De Horst gaat.
De kinderen mogen van de vader niet spreken over wat in het gezin heeft plaatsgevonden. Om traumabehandeling alsnog te kunnen inzetten wordt zorgvuldig gezocht naar mogelijkheden om de kinderen toch te kunnen laten praten met de behandelaars, bijvoorbeeld door geen inhoudelijke terugkoppeling naar de GI te laten plaatsvinden.
Gezien al het voorgaande behoort ambulante hulpverlening in de thuissituatie niet tot de mogelijkheden, aldus de GI.
Gezocht wordt naar een pleeggezin voor de drie kinderen van de vader en voor de dochter van de stiefmoeder. Gezien het verzoek van appellanten om de kinderen zoveel mogelijk met vieren dan wel in paren van twee in één gezin te plaatsen, vergt dit veel tijd.
Het weekend volgend op de mondelinge behandeling van het hof vertrekt de stiefmoeder enige tijd naar Polen, onder meer om na te denken over de relatie met de vader.