De GI voert in het verweerschrift, zoals aangevuld ter zitting, – kort samengevat – het volgende aan.
Er zijn in de afgelopen jaren veelvuldig zorgen geweest over de veiligheid van [de minderjarige] in het gezin van appellanten. Er zijn door buurtbewoners veelvuldig meldingen gedaan van vermoedens van huiselijk geweld. Ook [de minderjarige] geeft in de instelling waar zij verblijft aan dat er vaak ruzies waren thuis en dat zij zich thuis onveilig voelde. Ook de stiefbroers van [de minderjarige] geven informatie waaruit blijkt dat zij getuige en slachtoffer waren van huiselijk geweld. In de zomer van 2017 heeft de stiefvader na twee dagen een huisverbod overtreden, waarna met een politiehelikopter naar hem is gezocht omdat de politie hem als agressief, gewelddadig en onvoorspelbaar inschat. Zowel de gezinsvoogd, als de medewerkers van Rubicon, de Mutsaersstichting en AnaCare hebben op verschillende momenten aangegeven zich onveilig te voelen in de aanwezigheid van de stiefvader c.q. melding gemaakt van een dreigende houding van de stiefvader. De moeder is niet in staat het gedrag van de stiefvader te begrenzen.
De stiefvader is ambivalent in het aanvaarden van hulpverlening voor zijn agressie. Slechts na het uitoefenen van stevige druk door de GI en met het zicht op een naderende zitting bij de rechtbank of, nu, het hof is hij bereid gebleken zich te laten behandelen bij Forensisch Psychiatrische Kliniek De Horst. In dit verband wijst de GI - nogmaals – op wat in het verweerschrift in hoger beroep aan opmerkingen is opgenomen van de heer [medewerker] van Forensisch Psychiatrische Kliniek De Horst d.d. 13 maart 2018. Daaruit blijkt onder meer dat er weinig tot geen probleembesef bij de stiefvader is en ook dat de stiefvader na een paar sessies lange tijd niet op afspraken is geweest en in die periode ook niets van zich heeft laten horen. Verder stelt de GI dat de stiefvader overwoog de behandeling af te sluiten en, nadat een collega een afspraak met hem had gemaakt, de stiefvader pas sinds kort (“vier weken”; hof: de stiefvader denkt zelf desgevraagd mogelijk twee maanden) weer naar behandelafspraken bij De Horst gaat.
De moeder heeft het aan haar gedane hulpaanbod in verband met rouw- en verliesverwerking niet aanvaard.
In de praktijk blijkt dat appellanten alle hulpverlening buiten de deur houden. Pas nadat duidelijk werd dat appellanten de kinderen niet zouden zien zonder begeleiding, hebben zij met omgangsbegeleiding ingestemd. De Mutsaersstichting, waar [de minderjarige] verblijft, krijgt van appellanten geen mandaat om [de minderjarige] te behandelen en [de minderjarige] heeft de opdracht meegekregen dat zij niet mag praten over wat er thuis gebeurd is. Hierdoor zit [de minderjarige] knel. Om traumabehandeling alsnog te kunnen inzetten wordt zorgvuldig gezocht naar mogelijkheden om [de minderjarige] toch te kunnen laten praten met de behandelaars, bijvoorbeeld door geen inhoudelijke terugkoppeling naar de GI te laten plaatsvinden.
De zorgen van appellanten over de verzorging van [de minderjarige] bij de Mutsaersstichting zijn opgepakt door de GI. De zorgen over de hygiëne herkent de Mutsaersstichting niet.
De GI heeft Bijzonder Jeugdwerk de opdracht gegeven voor een gezinsonderzoek. Doel van dit onderzoek is om de beschermende en risicofactoren in beeld te brengen en duidelijk te krijgen of [de minderjarige] thuisgeplaatst kan worden en wat hiervoor nodig is.
Gezocht wordt naar een pleeggezin voor [de minderjarige] en de kinderen van de stiefvader. Gezien het verzoek van appellanten om de kinderen zoveel mogelijk met vieren dan wel in paren van twee in één gezin te plaatsen, vergt dit veel tijd.
Het weekend volgend op de mondelinge behandeling van het hof vertrekt de moeder enige tijd naar Polen, onder meer om na te denken over de relatie met de stiefvader.