In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 24 mei 2018 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een meerderjarigenbewind. Het hoger beroep is ingesteld door [appellant], die verzocht om de beschikking van de rechtbank Zeeland-West-Brabant, Kanton Middelburg, van 24 april 2017 te vernietigen. De rechtbank had het verzoek van [appellant] tot opheffing van het meerderjarigenbewind afgewezen. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de eerdere beschikking van de kantonrechter van 25 februari 2010, waarin het meerderjarigenbewind was ingesteld op verzoek van de moeder van [appellant]. De moeder had destijds gesteld dat [appellant] kampte met een psychiatrisch verleden en problemen met alcohol en drugs, wat [appellant] echter betwistte.
Tijdens de mondelinge behandeling op 17 april 2018 heeft [appellant] zijn standpunt toegelicht, waarbij hij aanvoerde dat de noodzaak voor het meerderjarigenbewind niet meer bestaat. Hij heeft verklaard dat hij in staat is om zijn eigen financiën te beheren en dat hij al geruime tijd schuldenvrij is. De bewindvoerder heeft echter betoogd dat het te vroeg is om het meerderjarigenbewind op te heffen, omdat [appellant] nog steeds extra geld aanvraagt en er twijfels zijn over zijn zelfredzaamheid.
Het hof heeft na beoordeling van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting geoordeeld dat [appellant] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de gronden voor de onderbewindstelling zijn komen te vervallen. Het hof heeft geconcludeerd dat de noodzaak voor het meerderjarigenbewind niet langer bestaat en heeft de beschikking van de rechtbank vernietigd. Het hof heeft bepaald dat het meerderjarigenbewind met ingang van 24 juni 2018 wordt opgeheven en dat de bewindvoerder binnen twee maanden de eindrekening en -verantwoording moet afleggen.