6.2Als gesteld en niet of onvoldoende betwist, gaat het hof uit van de navolgende feiten.
[appellante] en [geïntimeerde] zijn broer en zus. Zij zijn kinderen van hun op [datum overlijden] 2014 overleden moeder die bij leven de moeder in eigendom toebehorende woning aan de [adres 1] te [plaats 3] bewoonde. [appellante] bewoont al enkele jaren de naastgelegen woning aan de [adres 2] te [plaats 3] .
In 2009 woonden zowel [appellante] als [geïntimeerde] bij moeder in. Blijkens de daarvan opgemaakte (politie)processen-verbaal deden moeder en [appellante] op 26 juni 2009 bij de politie aangifte van door [geïntimeerde] gepleegde psychische mishandeling, bedreiging en belediging, waarbij moeder de pleegperiode van 26 maart 2002 tot 26 juni 2009 en [appellante] die van 8 april 2009 tot 26 juni 2009 aangaf.
Bij beschikking van 26 juni 2009 legde de burgemeester van de gemeente [plaats 3] aan [geïntimeerde] voor tien dagen een huis- en contactverbod op voor de woning aan de [adres 1] te [plaats 3] en met betrekking tot moeder en [appellante] , welke verboden bij beschikking van 3 juli 2009 met 18 dagen werden verlengd tot 23.45 uur op 24 juli 2009.
Hoewel partijen sinds het overlijden van hun moeder al enkele gerechtelijke procedures met betrekking tot de (verdeling van) haar nalatenschap tegen elkaar hebben gevoerd, is de nalatenschap nog steeds niet verdeeld en zijn partijen als enig erfgenamen gezamenlijk eigenaar van de woning aan de [adres 1] te [plaats 3] .
Blijkens het daarvan opgemaakte (politie)proces-verbaal deed [appellante] op 17 oktober 2016 bij de politie aangifte van op 13 oktober 2016 door [geïntimeerde] tijdens een openbare terechtzitting door [geïntimeerde] gepleegde bedreiging.
Eind mei/begin juni 2017 heeft [appellante] de sloten van de woning aan de [adres 1] te [plaats 3] laten vervangen zonder [geïntimeerde] daarvan een of meer passende nieuwe sleutels te geven.
Op 30 mei 2017 deed [appellante] bij de politie aangifte van op 29 mei 2017 door [geïntimeerde] gepleegde vernieling van haar tuinmeubel-set.
[appellante] deed op 14 juni 2017 bij de politie aangifte van op 9 juni 2017 door [geïntimeerde] gepleegde baldadigheid, vandalisme en erfvredebreuk.
6.3.1Na afwijzing van haar inleidende vordering bij het bestreden vonnis, concludeert [appellante] in hoger beroep onder wijziging van eis dat het hof het bestreden vonnis zal vernietigen en zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, samengevat:
- [geïntimeerde] zal verbieden zich te begeven binnen 200 meter rondom de woning van [appellante] aan de [adres 2] te [plaats 3] althans in een aantal in het petitum benoemde straten, met machtiging van [appellante] om [geïntimeerde] aldaar met behulp van de sterke arm te verwijderen en met oplegging van een tot € 25.000,-- gemaximeerde dwangsom als [geïntimeerde] het verbod zal overtreden, en
- [geïntimeerde] zal veroordelen tot betaling van de proceskosten van beide instanties en de nakosten, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten.
6.3.2[geïntimeerde] weerspreekt de grieven en concludeert dat het hof, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het bestreden vonnis zal bekrachtigen en [appellante] zal veroordelen in de proceskosten van het hoger beroep.