ECLI:NL:GHSHE:2018:2227

Gerechtshof 's-Hertogenbosch

Datum uitspraak
22 mei 2018
Publicatiedatum
23 mei 2018
Zaaknummer
200.191.571_01
Instantie
Gerechtshof 's-Hertogenbosch
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoeken tot bewijslevering door buitenlandse getuigen en deskundigenrapport in civiele procedure

In deze zaak, die voor het Gerechtshof 's-Hertogenbosch is behandeld, betreft het een hoger beroep in een civiele procedure. De zaak is gestart door een buitenlandse rechtspersoon, gevestigd in Italië, die als appellante optreedt tegen een vennootschap in Nederland. De procedure is een vervolg op eerdere vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant. De appellante heeft verzocht om bewijslevering door getuigen die in het buitenland wonen en om het inbrengen van een deskundigenrapport. Het hof heeft in een tussenarrest van 9 januari 2018 de vennootschap toegelaten tot bewijslevering en de verdere procedure is gericht op het vaststellen van de bewijsvoering. De vennootschap heeft aangegeven bewijs te willen leveren door een getuige en een deskundigenrapport van het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (NFOB). Het hof heeft de partijen in de gelegenheid gesteld om hun bewijsvoering verder uit te werken en heeft hen aangespoord om tijdig verhinderdata op te geven voor de getuigenverhoren. De uitspraak van het hof is gedaan op 22 mei 2018, waarbij het hof de zaak naar de rol heeft verwezen voor verdere procedurele stappen. Het hof heeft benadrukt dat de partijen zelf verantwoordelijk zijn voor de aanwezigheid van tolken indien nodig, en dat de bewijsfase zorgvuldig moet worden doorlopen voordat tot bewijswaardering kan worden overgegaan.

Uitspraak

GERECHTSHOF ’s-HERTOGENBOSCH
Afdeling civiel recht
zaaknummer 200.191.571/01
arrest van 22 mei 2018
in de zaak van
de rechtspersoon naar buitenlands recht
[de rechtspersoon naar buitenlands recht],
gevestigd te [vestigingsplaats] , Italië,
appellante,
hierna: [de rechtspersoon naar buitenlands recht] ,
advocaat: mr. R. de Falco te Amsterdam,
tegen
[de vennootschap],
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
geïntimeerde,
hierna: [de vennootschap] ,
advocaat: mr. T. Berendsen te ‘s-Hertogenbosch,
als vervolg op het door het hof gewezen tussenarrest van 9 januari 2018 in het hoger beroep van de vonnissen van de rechtbank Oost-Brabant zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch van 22 juli 2015 en 16 maart 2016, gewezen tussen [de rechtspersoon naar buitenlands recht] als gedaagde in conventie/eiseres in reconventie en [de vennootschap] als eiseres in conventie/verweerster in reconventie.

6.Het verdere geding in hoger beroep

6.1
Het verdere verloop blijkt uit:
  • het tussenarrest van 9 januari 2018,
  • de akte van [de vennootschap] met producties,
  • de antwoordakte van [de rechtspersoon naar buitenlands recht] .
6.2
Na fourneren heeft het hof een datum voor arrest bepaald. Het hof doet recht op de bovenvermelde stukken, die genoemd in het tussenarrest en die van de eerste aanleg.

7.De verdere beoordeling

7.1
Het hof volhardt bij het tussenarrest waarbij:
  • [de vennootschap] is toegelaten te bewijzen dat de handtekening en/of stempel op de door haar overgelegde productie 5 bij dagvaarding in eerste aanleg afkomstig is/zijn van [de rechtspersoon naar buitenlands recht] , en
  • de zaak naar de rol is verwezen voor akte uitlating in welke vorm [de vennootschap] dat bewijs wenst te leveren.
7.2
[de vennootschap] zegt bewijs te willen leveren door de destijds voor Branddesign S.A. werkzame [medewerkster van Branddesign] (hierna: mevrouw [medewerkster van Branddesign] ) in Nederland als getuige te (laten) horen en een door (iemand van) het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFOB) op te stellen deskundigenbericht in te brengen. [de vennootschap] zegt de in Zwitserland woonachtige mevrouw [medewerkster van Branddesign] ook een schriftelijke verklaring te laten opstellen, die zij op korte termijn al zal inbrengen. [de vennootschap] zegt echter nog geen bericht van de eerst recent getraceerde mevrouw [medewerkster van Branddesign] te hebben (terug)ontvangen.
[de vennootschap] overlegt als productie 34 een e-mail d.d. 10 april 2014 waarmee mevrouw [medewerkster van Branddesign] documenten aan haar zou hebben doorgezonden.
[de vennootschap] overlegt als productie 35 een e-mail d.d. 5 februari 2018 van het NFOB met bijlage.
Naar het hof begrijpt, verzoekt [de vennootschap] dat het hof
a. een nadere termijn zal geven voor:
- het inbrengen van een door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring,
- het opgeven van verhinderdata voor het getuigenverhoor van mevrouw [medewerkster van Branddesign] en de medewerking van [de rechtspersoon naar buitenlands recht] aan het gelijktijdig te houden NFOB-onderzoek, en
zal bepalen dat [de rechtspersoon naar buitenlands recht] , althans de destijds voor [de rechtspersoon naar buitenlands recht] werkzame mevrouw [medewerkster van de vennootschap] (hierna: mevrouw [medewerkster van de vennootschap] ), moet meewerken aan een door het Nationaal Forensisch Onderzoeksbureau (hierna: NFOB) op te stellen deskundigenbericht; [de rechtspersoon naar buitenlands recht] door 10-15 vergelijkingshandtekeningen en 10-15 vergelijkingsstempels te verstrekken en ondertekenaar mevrouw [medewerkster van de vennootschap] door een schrijfproef te doen als het NFOB dat nodig mocht achten.
7.3
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] zegt geen bezwaar te hebben tegen het inbrengen van de door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring op voorwaarde dat mevrouw [medewerkster van Branddesign] eveneens zal getuigen.
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] betwist dat productie 34 relevant bewijs bijbrengt.
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] zegt dat haar voormalig bestuurder mevrouw [medewerkster van de vennootschap] bereid is aan een onderzoek mee te werken en dat [de rechtspersoon naar buitenlands recht] tegenbewijs wil leveren door de in Italië woonachtige mevrouw [medewerkster van de vennootschap] in Nederland als getuige te (laten) horen.
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] zegt geen moeite te hebben om het benodigde vergelijkingsmateriaal te verstrekken mits haar daartoe een redelijke termijn wordt gegeven.
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] meent dat het door [de vennootschap] aangeboden onderzoek onvoldoende bewijs zal kunnen opleveren.
Naar het hof begrijpt, verzoekt [de rechtspersoon naar buitenlands recht] dat het hof:
bij toewijzing van de door [de vennootschap] verzochte termijn voor het inbrengen van de door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring: aan [de rechtspersoon naar buitenlands recht] dezelfde termijn zal geven voor het inbrengen van een door mevrouw [medewerkster van de vennootschap] op te stellen schriftelijke verklaring, en
ij toestaan van het door [de vennootschap] verzochte onderzoek: zal bepalen dat het getuigenverhoor van mevrouw [medewerkster van de vennootschap] op dezelfde dag zal plaatsvinden dan het onderzoek.
7.4.1
Het hof overweegt dat [de vennootschap] bij het tussenarrest tot bewijslevering is toegelaten en dat [de vennootschap] zich eerst dient uit te laten in welke vorm zij dat bewijs wenst te leveren. In de hiermee geopende bewijsfase mag [de vennootschap] zelf bepalen hoe en met welke bewijsmiddelen zij het bewijs wil leveren. Nu [de vennootschap] aangeeft dat zij het bewijs wil leveren door in aanvulling op de producties 34 en 35 een door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring in te brengen, mevrouw [medewerkster van Branddesign] ter zitting een getuigenis te laten afleggen, een NFOB-onderzoek te laten doen en het daarvan op te maken NFOB-bericht in te brengen, zal het hof [de vennootschap] daartoe dan ook in de gelegenheid stellen.
7.4.2
Het hof zal [de rechtspersoon naar buitenlands recht] daarna in de gelegenheid stellen tot het leveren van tegenbewijs, waarvan [de rechtspersoon naar buitenlands recht] op haar beurt zelf mag bepalen hoe en met welke bewijsmiddelen zij dat wil doen.
7.4.3
Nadat partijen uiteindelijk de gelegenheid zal zijn geboden om zich uit te laten over het over en weer bijgebrachte bewijs en de bewijsfase volledig is afgerond, zal pas de fase van de bewijswaardering aanbreken. Eerst dan zal het hof het door partijen bijgebrachte, nader toegelichte, bewijs gaan waarderen. Voor zover [de rechtspersoon naar buitenlands recht] zich nu al over bewijsmiddelen meent te kunnen uitlaten, is dat prematuur en laat het hof dat nu onbesproken.
7.5.1
Mede in het licht van het voorgaande, ziet het hof reeds vanwege met name het navolgende geen aanleiding om de nu door partijen gedane verzoeken te honoreren en afzonderlijke instructies te geven.
7.5.2
Voor zover [de vennootschap] een termijn wenst om een door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring in te brengen, staat haar die inbreng gezien het voorgaande in beginsel vrij en behoeft haar daartoe geen aparte gelegenheid te worden geboden. Hetzelfde geldt voor een door [de rechtspersoon naar buitenlands recht] gewenste termijn om een door mevrouw [medewerkster van de vennootschap] op te stellen schriftelijke verklaring in te brengen.
7.5.3
Voor zover [de vennootschap] de medewerking van [de rechtspersoon naar buitenlands recht] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] zegt nodig te hebben voor het in haar opdracht te verrichten NFOB-onderzoek, zegt [de rechtspersoon naar buitenlands recht] het benodigde vergelijkingsmateriaal na een redelijke termijn moeiteloos te kunnen verstrekken.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat [de rechtspersoon naar buitenlands recht] het verzochte materiaal inmiddels al beschikbaar heeft gesteld dan wel kort , doch in ieder geval binnen vier weken, na dit arrest alsnog beschikbaar zal stellen aan [de vennootschap] . Of het NFOB voor haar onderzoek de medewerking van mevrouw [medewerkster van de vennootschap] uiteindelijk nodig zal hebben, is vooralsnog onduidelijk. De aan het NFOB verbonden forensisch deskundige ing. [forensisch deskundige] schrijft in de brief van 5 februari 2018 immers dat pas na onderzoek van het nog aan te leveren vergelijkingsmateriaal
“zal worden besloten of het al dan niet noodzakelijk is om een schrijfproef (…) af te nemen.”
Bovendien zegt [de rechtspersoon naar buitenlands recht] dat mevrouw [medewerkster van de vennootschap] zo nodig aan een onderzoek zal meewerken.
7.5.4
Voor zover partijen in Nederland te houden getuigenverhoren van mevrouw [medewerkster van Branddesign] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] willen laten samenvallen met door het NFOB van (een van) hen te verlangen medewerking, is het aan partijen om daarover tijdig in overleg te treden en afspraken te maken. Als partijen dat onderling kunnen afstemmen en voor de getuigenverhoren van mevrouw [medewerkster van Branddesign] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] tijdig eensluidend (verhinder)data opgeven, zal het hof daarmee zoveel als mogelijk rekening houden. Met het oog hierop zal het hof nu ruimere termijnen dan gebruikelijk toestaan voor het opgeven van verhinderdata (in het bijzonder betreffende donderdagen) en voor de te houden getuigenverhoren. In het geval dat partijen desondanks niet tijdig eensluidend (verhinder)data zullen opgeven, zal de raadsheer-commissaris met het oog op de voortgang daarna echter zelfstandig een datum voor de getuigenverhoren van mevrouw [medewerkster van Branddesign] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] vaststellen. Ten overvloede wijst het hof erop dat het aan partijen is zorg te dragen voor de aanwezigheid van – bij voorkeur beëdigde - tolken ten behoeve van hun respectieve getuigen, indien zij de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn.
7.6
Nu bij het tussenarrest al de verdere voor de bewijsfase benodigde beslissingen zijn gegeven, concludeert het hof dat nu kan worden volstaan met de hierna te geven (nadere) beslissingen. Ook die (nadere) beslissingen zien met name op de te houden getuigenverhoren. Voor zover partijen schriftelijke bewijsmiddelen willen bijbrengen, zullen zij dat ter zitting onder tijdige toezending op voorhand aan hof en wederpartij of bij gelegenheid van een memorie na enquête kunnen doen. Onder aanhouding van iedere verdere beslissing beslist het hof nu als volgt.

8.De uitspraak

Het hof:
verwijst de zaak naar de rol van 17 juli 2018 voor opgave van de verhinderdata van partijen zelf, hun advocaten en de getuige(n) mevrouw [medewerkster van Branddesign] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] in de maanden augustus, september, oktober en/of november 2018;
bepaalt dat de advocaat van [de vennootschap] bij zijn opgave op genoemde roldatum een fotokopie van het procesdossier zal overleggen;
bepaalt dat indien één van partijen in het kader van de getuigenverhoren en /of onderzoek tevens op voorhand schriftelijke stukken wenst te overleggen, dit uiterlijk 14 dagen voor de te bepalen zittingsdatum zal geschieden door toezending aan het hof onder gelijktijdige toezending van een afschrift aan de wederpartij;
bepaalt dat de raadsheer-commissaris na genoemde roldatum dag en uur van de getuigenverhoren van mevrouw [medewerkster van Branddesign] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] zal vaststellen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.M. Brandenburg, M.G.W.M. Stienissen en R.R.M. de Moor en is in het openbaar uitgesproken door de rolraadsheer op 22 mei 2018.
griffier rolraadsheer