7.3[de rechtspersoon naar buitenlands recht] zegt geen bezwaar te hebben tegen het inbrengen van de door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring op voorwaarde dat mevrouw [medewerkster van Branddesign] eveneens zal getuigen.
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] betwist dat productie 34 relevant bewijs bijbrengt.
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] zegt dat haar voormalig bestuurder mevrouw [medewerkster van de vennootschap] bereid is aan een onderzoek mee te werken en dat [de rechtspersoon naar buitenlands recht] tegenbewijs wil leveren door de in Italië woonachtige mevrouw [medewerkster van de vennootschap] in Nederland als getuige te (laten) horen.
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] zegt geen moeite te hebben om het benodigde vergelijkingsmateriaal te verstrekken mits haar daartoe een redelijke termijn wordt gegeven.
[de rechtspersoon naar buitenlands recht] meent dat het door [de vennootschap] aangeboden onderzoek onvoldoende bewijs zal kunnen opleveren.
Naar het hof begrijpt, verzoekt [de rechtspersoon naar buitenlands recht] dat het hof:
bij toewijzing van de door [de vennootschap] verzochte termijn voor het inbrengen van de door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring: aan [de rechtspersoon naar buitenlands recht] dezelfde termijn zal geven voor het inbrengen van een door mevrouw [medewerkster van de vennootschap] op te stellen schriftelijke verklaring, en
ij toestaan van het door [de vennootschap] verzochte onderzoek: zal bepalen dat het getuigenverhoor van mevrouw [medewerkster van de vennootschap] op dezelfde dag zal plaatsvinden dan het onderzoek.
7.4.1Het hof overweegt dat [de vennootschap] bij het tussenarrest tot bewijslevering is toegelaten en dat [de vennootschap] zich eerst dient uit te laten in welke vorm zij dat bewijs wenst te leveren. In de hiermee geopende bewijsfase mag [de vennootschap] zelf bepalen hoe en met welke bewijsmiddelen zij het bewijs wil leveren. Nu [de vennootschap] aangeeft dat zij het bewijs wil leveren door in aanvulling op de producties 34 en 35 een door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring in te brengen, mevrouw [medewerkster van Branddesign] ter zitting een getuigenis te laten afleggen, een NFOB-onderzoek te laten doen en het daarvan op te maken NFOB-bericht in te brengen, zal het hof [de vennootschap] daartoe dan ook in de gelegenheid stellen.
7.4.2Het hof zal [de rechtspersoon naar buitenlands recht] daarna in de gelegenheid stellen tot het leveren van tegenbewijs, waarvan [de rechtspersoon naar buitenlands recht] op haar beurt zelf mag bepalen hoe en met welke bewijsmiddelen zij dat wil doen.
7.4.3Nadat partijen uiteindelijk de gelegenheid zal zijn geboden om zich uit te laten over het over en weer bijgebrachte bewijs en de bewijsfase volledig is afgerond, zal pas de fase van de bewijswaardering aanbreken. Eerst dan zal het hof het door partijen bijgebrachte, nader toegelichte, bewijs gaan waarderen. Voor zover [de rechtspersoon naar buitenlands recht] zich nu al over bewijsmiddelen meent te kunnen uitlaten, is dat prematuur en laat het hof dat nu onbesproken.
7.5.1Mede in het licht van het voorgaande, ziet het hof reeds vanwege met name het navolgende geen aanleiding om de nu door partijen gedane verzoeken te honoreren en afzonderlijke instructies te geven.
7.5.2Voor zover [de vennootschap] een termijn wenst om een door mevrouw [medewerkster van Branddesign] op te stellen schriftelijke verklaring in te brengen, staat haar die inbreng gezien het voorgaande in beginsel vrij en behoeft haar daartoe geen aparte gelegenheid te worden geboden. Hetzelfde geldt voor een door [de rechtspersoon naar buitenlands recht] gewenste termijn om een door mevrouw [medewerkster van de vennootschap] op te stellen schriftelijke verklaring in te brengen.
7.5.3Voor zover [de vennootschap] de medewerking van [de rechtspersoon naar buitenlands recht] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] zegt nodig te hebben voor het in haar opdracht te verrichten NFOB-onderzoek, zegt [de rechtspersoon naar buitenlands recht] het benodigde vergelijkingsmateriaal na een redelijke termijn moeiteloos te kunnen verstrekken.
Het hof gaat er dan ook vanuit dat [de rechtspersoon naar buitenlands recht] het verzochte materiaal inmiddels al beschikbaar heeft gesteld dan wel kort , doch in ieder geval binnen vier weken, na dit arrest alsnog beschikbaar zal stellen aan [de vennootschap] . Of het NFOB voor haar onderzoek de medewerking van mevrouw [medewerkster van de vennootschap] uiteindelijk nodig zal hebben, is vooralsnog onduidelijk. De aan het NFOB verbonden forensisch deskundige ing. [forensisch deskundige] schrijft in de brief van 5 februari 2018 immers dat pas na onderzoek van het nog aan te leveren vergelijkingsmateriaal
“zal worden besloten of het al dan niet noodzakelijk is om een schrijfproef (…) af te nemen.”
Bovendien zegt [de rechtspersoon naar buitenlands recht] dat mevrouw [medewerkster van de vennootschap] zo nodig aan een onderzoek zal meewerken.
7.5.4Voor zover partijen in Nederland te houden getuigenverhoren van mevrouw [medewerkster van Branddesign] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] willen laten samenvallen met door het NFOB van (een van) hen te verlangen medewerking, is het aan partijen om daarover tijdig in overleg te treden en afspraken te maken. Als partijen dat onderling kunnen afstemmen en voor de getuigenverhoren van mevrouw [medewerkster van Branddesign] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] tijdig eensluidend (verhinder)data opgeven, zal het hof daarmee zoveel als mogelijk rekening houden. Met het oog hierop zal het hof nu ruimere termijnen dan gebruikelijk toestaan voor het opgeven van verhinderdata (in het bijzonder betreffende donderdagen) en voor de te houden getuigenverhoren. In het geval dat partijen desondanks niet tijdig eensluidend (verhinder)data zullen opgeven, zal de raadsheer-commissaris met het oog op de voortgang daarna echter zelfstandig een datum voor de getuigenverhoren van mevrouw [medewerkster van Branddesign] en mevrouw [medewerkster van de vennootschap] vaststellen. Ten overvloede wijst het hof erop dat het aan partijen is zorg te dragen voor de aanwezigheid van – bij voorkeur beëdigde - tolken ten behoeve van hun respectieve getuigen, indien zij de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig zijn.